Een man met een Victoriaanse hoogachting voor vrouwen en een voorliefde voor kunst en cultuur belandt op de meest absurdistische wijze denkbaar midden in de smerigheid van de Koreaanse Oorlog van de jaren vijftig. In Seoul had majoor Charles Emerson Winchester III, telg uit een aristocratische Bostonse familie, een fijn baantje als chirurg – totdat hij met het kaarten iets te veel wint van zijn bevelvoerder. Om onder het betalen uit te komen, stuurt deze hoge officier de arme Charles vervolgens naar ‘de hel’ van een mobiel veldhospitaal, eenheid nummer 4077.
Zo begon een van de fijnste perioden van de sitcom M*A*S*H, uitgezonden tussen 1972 en 1983. Charles, gespeeld door de Amerikaanse acteur David Ogden Stiers, verving eind jaren zeventig in het zesde seizoen de domme, pathetische majoor Frank Burns, jarenlang het object van spot van hoofdpersonages kapitein Benjamin Franklin Pierce, beter bekend als Hawkeye (Alan Alda), en kapitein B.J. Hunnicutt (Mike Farrell). Charles is alles wat Frank, gek geworden toen bleek dat zijn liefje majoor Margaret ‘Hot Lips’ Houlihan ging trouwen, niet was: gecultiveerd, een uitstekende arts en een man die zoiets laags als lichamelijke begeerte gewoon onderdrukt. Maar hiermee blijkt hij net als Frank het perfecte doel voor de cynische banaliteiten die Hawkeye en BJ constant naar hem slingeren.
In dit gevatte, Marx Brothers-achtige heen-en-weer tussen personages uit tegenovergestelde kanten van het politieke en sociale spectrum ligt het onuitputtelijke plezier dat de serie biedt. De makers namen Robert Altmans oorspronkelijke film uit 1970 als uitgangspunt en vervormden, nota bene terwijl de oorlog in Vietnam nog aan de gang was, zijn existentialistische visie op het conflict om tot de toegankelijke vorm van de sitcom. Hiermee creëerden ze een spiegelbeeld van de culture wars, de botsing tussen progressieve en conservatieve denkbeelden over een breed scala van onderwerpen, bijvoorbeeld homoseksualiteit, religie, drugsgebruik, censuur en gun culture, met ‘Vietnam’ als bijkomende, explosieve context.
Hoe vreemd, in het licht hiervan, dat M*A*S*H nog altijd zo sterk resoneert. Onverminderd blijkt uit de afleveringen wat precies bedoeld wordt met quality television drama, een term die mediawetenschappers gebruiken om ook het huidige, gouden tijdperk van ‘televisiefictie’ te duiden. Want deze serie is pas ‘literair’: ze doet wat volgens velen alleen literatuur kan, en dat is betere mensen van ons maken. Hoe dit gebeurt, beschrijft de Amerikaanse cultuurcriticus John Leonard in zijn briljante boek Smoke and Mirrors (1997), waarin hij met een postmodernistische bril op de heilzame uitwerking van de televisiecultuur bekijkt. Hij schrijft: ‘Ook al is televisie een monster gecreëerd door mediagiganten en mensen die wachten op hun driemaandelijkse winstuitkering, dan nog hebben series die afwijken van de norm gewicht en betamelijkheid. We zouden een aangenamere, gezondere natie zijn als we het morele geweten van zulke series zouden overnemen en het gedrag zouden imiteren dat zij aanbevelen. Deze series verwelkomen diversiteit; ze zijn intolerant wat betreft de routineuze bruutheid van een heersende klasse en die van een massa-maatschappij; en ze zijn veel meer een gemeenschap dan die zogenaamd gevormd door de agglomeratie van marktsegmenten en door de ziedende sekten die we in de werkelijke wereld zien.’
Wat Leonard zegt is bij uitstek van toepassing op M*A*S*H, zeker op het moment dat Charles bij de 4077-hospitaaleenheid arriveert, gestationeerd vlak onder de vuurlinie in de 38ste breedtegraad noord. Van meet af aan verafschuwt Charles alles wat hij tegenkomt. Waar hij het liefst de klassieken leest, zit korporaal Radar O’Reilly constant met zijn neus in een comic. Luistert hij graag naar Mozart, over de luidsprekers van het kamp klinken Koreaanse popsongs. Is hij gewend aan uitstekende wijn, Hawkeye en BJ brouwen hun eigen gin in de tent die hij met hen moet delen. En nog het ergste: met een scalpel in zijn hand vindt hij zichzelf een artiest terwijl de andere artsen meatball surgery verrichten, bedoeld om de kapotte lichamen van jonge soldaten zo snel mogelijk op te lappen en terug te sturen naar het front.
Zo representeert Charles aanvankelijk de blindheid en arrogantie van het politieke en militaire establishment dat in de echte wereld verantwoordelijk was voor de slachting in Vietnam. Zoals nieuwsberichten op televisie destijds de gruwelijkheid van de oorlog naar de Amerikaanse huiskamers brachten, zo nam M*A*S*H de kijkers mee tot in de tenten waar artsen als Hawkeye en BJ granaatsplinters verwijderden en ledematen amputeerden. Van de menselijke tragedie van oorlog heeft Charles geen idee. Dat maakt hem meteen de vijand van Hawkeye en BJ die het leger haten.
De ironie is dat Charles’ leven zo waardevol lijkt, zo doortrokken van hoge cultuur en nobele normen. Charles, ‘Victoriaans’ in zijn wereldbeeld (aldus ‘sitcomoloog’ David Marc), zou nooit hunkeren naar een potje seks met Hot Lips, hij zou er niet aan denken een vieze grap over haar te maken, wat zij stiekem erg op prijs zou stellen. Toch wordt in de jaren na zijn aankomst duidelijk dat hij niet alleen maar een object van spot is voor de progressief denkende Hawkeye en BJ en de andere ‘gewone mensen’ van eenheid 4077. Want al gauw zien we het proces dat Leonard zo mooi beschrijft in zijn boek over televisieseries als M*A*S*H: Charles en Hawkeye en BJ leren elkaars menselijkheid te ontdekken. In een gesprek met kolonel Potter zegt Charles snobistisch dat hij beslist een goede oorlogschirurg kan zijn, want ‘als jullie soort mensen dat kan, dan kan ik het zeker’. Potter: ‘Way to go Charlie. Kom eens naar m’n kantoor, dan slaan we er een paar achterover.’