
The Remains of the Day: Kazuo Ishiguro
Natuurlijk is liefde mooier als het niet lukt (op papier tenminste), als het tragisch blijft, als het nooit meer dan de belofte-tot is, in plaats van het echte ding, dat zo springerig en vuurwerkerig begint, maar dan uiteindelijk in sleur en dofheid… et cetera.

De belofte-tot is zelden mooier gedoseerd dan in Kazuo Ishiguro’s The Remains of the Day uit 1989. Het is het interbellum, downstairs bestuurt een knipmessende butler het huishouden met rigide hand, terwijl upstairs de Britse adel vanuit een misplaatst eergevoel tegen de nazitop aanleunt. De butler heet Stevens, type stiff upper lip, erg bezorgd en uitgesproken over onderwerpen als waardigheid en loyaliteit. Vanuit zijn perspectief is het moeilijk te begrijpen waarom de huishoudster, Miss Kenton, steeds de confrontatie met hem zoekt. Ze zeurt, ze wijst hem op foutjes, onvolledigheden, ze bevraagt zijn perfectionisme. Maar waarom? Van Stevens’ waardigheid maakt Ishiguro een pantser dat hem ongeschonden houdt als het meest nobele wezen in het huishouden van zijn onbedoeld ploertige lord. Precies dat wat hem het sterkst maakt, maakt hem uiteindelijk het meest tragisch, als hij decennia later op zijn leven terugkijkt en zelfs dan nog amper durft toe te geven wat er speelde tussen hem en Miss Kenton. Hij was te deftig, te waardig voor de liefde. Hij durfde dat panster niet uit te trekken, want liefde betekent bloot zijn en beginnen. Op nul.
Joost de Vries
Anna, soror…: Marguerite Yourcenar
De Belgische schrijfster Marguerite Yourcenar had geen moeite met het versieren van vrouwen die ze aantrekkelijk vond, maar ook de tragische gewoonte verliefd te worden op homoseksuele mannen. Dit heb ik altijd een aandoenlijk biografisch gegeven over de markante schrijfster gevonden; er zijn zo oneindig veel manieren waarop we onszelf, en anderen, kunnen kwellen in de liefde. In haar oeuvre wemelt het van de tragische en onmogelijke liefdes. Zoals in het vroege Het genadeschot waarin een Pruisische officier die in stilte van zijn kameraad houdt het object van hartstochtelijke en fatale liefde van diens zus wordt. Of het magistrale Herinneringen van Hadrianus, over de Romeinse keizer die steeds terugkeert naar de beeltenis van de kwikzilveren, jong gestorven Antonius.

Maar mijn favoriet is de novelle, eigenlijk een lang verhaal, Anna, soror… opgenomen in de bundel Als stromend water. Anna en Miguel groeien op in Napels aan het eind van de zestiende eeuw. Ze zijn afstammelingen van een lieftallige moeder, rustig en wijs en opgegroeid binnen de Italiaanse humanistische traditie, en de Spaanse Don Alavarez. Die laatste is in de geest van de Contrareformatie zeer somber en devoot katholiek en wisselt korte uitspattingen van zonde af met lange episodes van wroeging en zelfkastijding.
Na de vroege dood van de moeder zijn de adellijke kinderen grotendeels op elkaar aangewezen. De incestueuze liefde tussen Anna en Miguel bloeit op in de week tussen Goede Vrijdag en Pasen. Miguel meldt zich aan als vrijwilliger op een van de galeien die op zeerovers jagen, een dappere maar omslachtige boetedoening en zelfmoord ineen. Anna schikt zich in een gearrangeerd huwelijk met een opportunistische Vlaamse edelman. Beiden blijven op eigen wijze trouw aan die ene liefde.
In dit liefdesverhaal wordt een historisch moment dat we kennen van sombere schilderijen en half duistere kerken bevolkt door intens voelende en levende mensen van vlees en bloed.
Fiep van Bodegom
Hot Milk: Deborah Levy
Het begint natuurlijk allemaal bij de moeder, als we het over liefde hebben. En geen liefdesrelatie is in potentie zo intens, verstikkend en complex als die tussen een moeder en haar dochter. Rivaliteit, machtsverhoudingen, emotionele chantage, symbiose: alles wat mis kan gaan tussen twee mensen zit al in die oerrelatie vervat.

Het beste liefdesboek dat ik onlangs las in dit genre was Deborah Levy’s Hot Milk (2016, shortlist Booker Prize). Sofia’s moeder Rose lijdt aan een mysterieuze ziekte die haar benen het grootste deel van de tijd verlamt. Al zo’n twintig van de 25 jaar dat Sofia leeft is ze de privé-detective van haar moeders symptomen. Samen zijn ze afgereisd naar het zuiden van Spanje, voor een behandeling bij een peperdure kliniek, een laatste en ultieme poging om zich te bevrijden van een ziekte die hen beiden in een wurggreep houdt.
‘I have become a good mind reader, which means her head is my head’, merkt Sofia op aan het begin van de roman. Haar promotieonderzoek in de antropologie heeft ze gestaakt om voor haar dominante moeder te zorgen. Ze is niet alleen haar moeders hoofd, ze is ook haar armen en benen, haar verpleegster en bediende. Ze zijn met elkaar versmolten, en houden elkaars stagnatie perfect in stand. Dat wil zeggen: totdat de boel begint te verbrokkelen aan de Spaanse kust, waar de zee is vergeven van de kwallen en Sofia verstrikt raakt in de netten van de mysterieuze en gevaarlijke Ingrid, tot wie ze zich onweerstaanbaar aangetrokken voelt.
Levy’s roman is een freudiaans spiegelpaleis, waarin zich achter iedere concrete werkelijkheid een symbolische orde schuilhoudt. Moeders moeten gedood, seksualiteit veroverd, trauma’s herleefd, het onbewuste gekanaliseerd. Het is over the top, en het werkt. Zelden las ik een roman waarin de liefde tussen een moeder en haar dochter zo beklemmend wordt weergegeven. En zelden was die liefde zo’n hopeloze kluwen van haat, ressentiment, destructiedrift, onderdrukte verlangens en, tja: liefde.
Niña Weijers
Under the Volcano: Malcolm Lowry
Na elf maanden komt zij, ex-actrice Yvonne Constable, weer terug naar Mexico en naar haar gewezen echtgenoot. Het is zeven uur ’s ochtends op 2 november 1938, Allerzielen, ‘deze onmenselijke dag’ dat men alle doden herdenkt. Hij, ex-consul Geoffrey, zit aan de bar van hotel Bella Vista na een nacht desastreus doorzakken. Op de avond vóór ze wegging hadden ze nog als een stel vreemden een eetafspraak gemaakt in Mexico-Stad. Maar de consul was de naam van het restaurant in de Via Dolorosa vergeten. Op zoek naar haar, die hij al kwijt was, liep hij elk restaurant binnen en nam daar een borrel.

Is Yvonne bij hem teruggekeerd op Allerzielen of is dit het definitieve afscheid? Waarom ben ik bij je weggegaan en waarom heb je me laten gaan? De consul beantwoordde haar brieven niet. Zijn zwijgen sloopt haar. Malcolm Lowry’s Under the Volcano (1947) is beroemd om de indringende beschrijving van een alcoholist, maar zijn drankzucht heeft alles te maken met zijn vulkanisch verlangen naar Yvonne: Tristan tast dan wel dronken naar Isolde, de afstand blijft te groot. Meer mescal en dus minder meisje.
Hun laatste dag samen verloopt rampzalig. Kermis, stierenvechten, kroegentocht: de toenemende dronkenschap van de consul blijkt destructief: ‘… deze dringende behoefte om te kwetsen, te provoceren, op een moment dat alleen vergevingsgezindheid de zaak kon redden…’ Paarden en honden komen op hun pad als evenzovele omineuze voortekens. Het ongeluk wil dat de eenzame consul, vlak voordat hij als een hond wordt doodgeschoten, een vastgebonden paard loslaat. Dat paard galoppeert regelrecht op Yvonne af. Yvonne op haar beurt heeft een adelaar uit zijn kooi losgelaten. Die roofvogel vliegt op, de consul gaat de weg van Empedocles: ‘Het kreunen van de liefde lijkt op het kreunen van de stervenden.’ Under the Volcano is voor alles een rampzalige liefdesroman.
Graa Boomsma
On Chesil Beach: Ian McEwan
Er zijn een paar redenen waarom On Chesil Beach sinds ik de roman jaren geleden las zo helder in mijn hoofd is blijven zitten. Om te beginnen de indringende compactheid van het verhaal. Ian McEwan roept, zoals altijd aangenaam gedetailleerd en beeldend, een fraai tijdsbeeld op van het begin van de jaren zestig in Zuidwest-Engeland, de stiltes, de beklemmende seksuele moraal – maar anders dan in sommige andere romans waaiert hij nergens te veel uit en hangt hij de 150 pagina’s overtuigend op aan één nacht: de huwelijksnacht van de jonge Florence Ponting en Edward Mayhew.

Daar gaat natuurlijk van alles mis, maar de twee zijn werkelijk verliefd – dat is de tweede reden waarom dit boek zo in mijn geheugen bleef zitten: zintuiglijk, aan de hand van dialogen, beelden en herinneringen, pluist McEwan de wederzijdse verliefdheden helemaal uit, zowel de aantrekkelijkheden als de ongemakken. En waarom het boek me vooral bijbleef: de sublieme wijze waarop McEwan Mayhew en Ponting uiteindelijk met elkaar laat botsen, tijdens die huwelijksnacht, door een combinatie van de benepen tijdgeest en hun ingehouden karakters. Er worden geen subplots bedacht om enige sleur te illustreren, er wordt geen zin verspild aan vreemdgaan – het gaat alleen over die twee mensen, die van elkaar houden en tegenover elkaar staan en toch niet werkelijk dichter bij de ander komen. Op de laatste pagina, wanneer ze langzaam uit elkaar lopen, vanuit uit het perspectief van Mayhew: ‘Zo kan dus een hele levensloop worden veranderd – door niets te doen.’ Prachtig.
Thomas Heerma van Voss
Het grote avontuur: Alain-Fournier
Vijftien, zestien was ik en vol van veel. Een van die volheden, niet de allerbelangrijkste, betrof het verlangen goed Frans te spreken en te lezen. Frans was tenslotte de taal, zo vond ik, van beschaving, cultuur, leven. Aldus kreeg ik op een dag Le Grand Meaulnes van Alain-Fournier in handen, een van de grote modeboeken (maar dat wist ik toen nog niet) van het Frankrijk van kort na de Eerste Wereldoorlog.

Le Grand Meaulnes vertelt een verhaal dat me tegenwoordig nogal overdreven voorkomt, van een ontmoeting tussen de hoofdpersoon en een mooie jonge vrouw op een welhaast mythische plek, van onvervuld verlangen, diepe vriendschap, dieptragisch levensgevoel, grote schoonheid. Alles is te. Maar destijds ervoer ik dat zo niet. Verre van. Hoewel mijn passieve Frans zonder twijfel onvoldoende was om de tekst volledig te doorgronden, verslond ik hem alsof mijn leven ervan afhing. Alle woorden die ik niet kende, zinsneden die ik niet begreep, verving ik door eigen verzinsels zodat het verhaal niet alleen mooier maar ook in toenemende mate van mij werd. Aldus werd Le Grand Meaulnes voor mij de verreweg mooiste liefdesroman ooit, een ervaring die zo sterk is dat ik alle overdrevenheden ervan ook nu nog met gemak vergeef en vergeet.
Yvonne de Galais, het meisje van onvervuld verlangen en, aan het eind van het boek, ongekende tragiek, werd mijn muze, mijn meisje, mijn droom. En het bijzondere was dat ik me niet lang daarna ook nog op zo’n Yvonne verliefde. Helaas voor mij was mijn Yvonne toch heel wat aardser en volwassener dan ik en wenste een relatie met toeters en bellen. Dat ging mij te ver. Ik wilde haar op het voetstuk waar Le Grand Meaulnes zijn Yvonne had, onbereikbaar, ongrijpbaar en toch aanwezig. Het zal niet verbazen dat de relatie na maanden smachten, mentaal van mijn kant, fysiek van haar kant, stukliep. Mij bleef toen voorlopig slechts de papieren Yvonne van Le Grand Meaulnes, om nooit meer te vergeten.
Chris van der Heijden
Ten huwelijk: John Berger
Mijn favoriete liefdesroman, tja… in gedachten loop ik langs mijn boekenplanken, prevel namen en titels, maar iets wat op een liefdesroman lijkt wil daar niet bij zitten. Behoort het happy end niet tot de noodzakelijke kenmerken van het genre? Moeten buitensporige hartstochten uiteindelijk niet altijd op een geruststellende manier worden gekanaliseerd in de belofte van eeuwige trouw en het vooruitzicht van een huis waarvan de hypotheek over dertig jaar heus wel afbetaald zal zijn? En betekent dat niet automatisch dat we – om met Wikipedia te spreken – met ‘triviaalliteratuur’ te maken hebben, ‘voornamelijk gericht op een vrouwelijk publiek’?

Misschien toch niet. Waarom zouden hevige hartstochten, om literair voor vol te worden aangezien, altijd naar de afgrond moeten leiden? Waarom zou liefdesverlangen altijd een zwarte, zelfdestructieve kant moeten hebben? Waarom zou onversneden geluk, of het verlangen ernaar, per se kitscherig moeten zijn, een al dan niet gedroomde bestaansmodus die in het reële leven weliswaar hoge ogen gooit maar op papier alleen iets is voor de cultuuranalfabete massa’s?
Ik herlas laatst Ten huwelijk (origineel: To the Wedding, 1995), een van de laatste romans van John Berger. Ik denk dat je dit boek gerust een liefdesroman mag noemen, al eindigt die met de onuitgesproken dood van de vrouwelijke hoofdpersoon, Ninon, die we niettemin op de laatste pagina’s, waar haar bruiloft uitbundig wordt gevierd, zien dansen alsof ze het eeuwige leven heeft. Want met de muziek, oorspronkelijk ‘een jammerklacht om een verlies’, aldus Berger, ‘dringt ook de hoop door in het lichaam’, en die heeft hier het eerste en het laatste woord.
Het boek is geen verslag van een feitelijke gebeurtenis maar een dagdroom van een blinde Griekse straatkoopman die het hoopgevende verhaal over een huwelijk in het zicht van een aangekondigde dood – Ninon heeft aids, haar Gino vindt dat geen belemmering – anticiperend weeft uit flarden van stemmen die hij in zijn omgeving opvangt. Ik moest aan Ernst Bloch denken, de filosoof van de hoop, de grote verteller onder de filosofen, de utopist die niet geloofde in voldongen feiten. Bloch vond dat we het terrein van het irrationele niet mochten overlaten aan de verleidingskunsten van de volksmenners. Berger, die zich voorzover ik weet nooit over Bloch heeft uitgelaten, brengt dat in praktijk, hij laat zien hoe je sentimentele motieven geloofwaardig herovert op de kitsch.
Cyrille Offermans
Kierkegaard’s Muse: Joakim Garff
In 1837 ontmoette de vijftienjarige Regine Olsen (1822-1904) de negen jaar oudere Kierkegaard (1813-1855). Hij studeerde theologie, was van goede afkomst, het werd tijd dat hij trouwde. Hij viel als een blok voor Regine en het was wederzijds. Regine was een mooie meid (kijk maar op Google), Kierkegaard een extreem lelijke vlerk van een jongeman. Ze verloofden zich, alles zoals het destijds in Denemarken bij de gegoede families moest. Ze schreven elkaar vele brieven. Ineens verbrak in 1841 Kierkegaard de verloving. Ze was wanhopig, dreigde met zelfmoord. Het was in Kopenhagen een niet geringe rel waar de goegemeente verlekkerd bij stond toe te kijken. Het grote raadsel is waarom hij de relatie afbrak. Was hij homoseksueel? Had hij syfillis?

Zelf beweerde hij dat hij het niet kon opbrengen haar gelukkig te maken, hij wilde schrijver worden en je kon geen twee heren dienen. Geloofde hij dat zelf? Want raar was en is het, zelfs in 1841 in Denemarken. Deden ze het met elkaar? Ook daar wordt nog steeds over gespeculeerd, je kunt je natuurlijk met belangrijkere zaken bezighouden. In Of/Of (1843) publiceerde Kierkegaard ‘Het dagboek van de verleider’, volgens veel kenners een fictioneel verslag van de gebeurtenissen. Waarschijnlijk is dat hij zichzelf daarin zo kwaadaardig mogelijk neerzette om Regine uit de wind te houden. Hij bleef haar altijd trouw. Ze ontmoetten elkaar tot 1849 af en toe in de kerk, of op een geheime wandelplaats, dan was hij weer helemaal de kluts kwijt. In zijn dagboeken staan daar fraaie staaltjes van. Liefde op afstand: het blijft mooi. Regine trouwde in 1849 en vertrok naar West-Indië. Toen Kierkegaard stierf liet hij haar al zijn geschriften na. Kierkegaard-biograaf Joakim Garff publiceerde dit jaar een biografie van Regine. Veel nieuws staat er niet in maar toch: grote opwinding in Kierkegaard-land. Wanneer maakt Paul Verhoeven of Pieter Verhoeff hier een film over? Alle ingrediënten zijn er.
Kees ‘t Hart
Turks fruit: Jan Wolkers
Anderhalf jaar na de Summer of Love las ik als achttienjarige Turks fruit. Het zou voor altijd mijn favoriete liefdesroman blijven. Zó opwindend kon het leven zijn, zo onbekrompen, onburgerlijk, hartstochtelijk, geil. Je moest ervoor in Amsterdam zijn, erop los leven zonder geld, overdag vrijen, ’s avonds naar de film en nachtconcerten en daarna slapen in de armen van je lief.

Turks fruit staat voor waar ik naar snakte: een leven als een man. Want het was niet de gedienstige Olga met wie ik me identificeerde, maar haar bruisende geliefde. Olga vertedert hem zoals een kind je vertedert omdat het denkt dat De kersentuin een boomgaard is met onbeperkt smullen. Hij aanbidt haar ‘obscene lijf’ zolang hij daar de baas over is en vindt het fijn dat ze ‘op een fantastische manier voor het huishouden zorgt’. Om hun eten te betalen werkt ze voor een gulden per uur in een fabriek.
Zodra ze door van hem te scheiden ‘het bestuur (krijgt) over haar roerende en onroerende zaken en het vrije genot van vruchten’, is het afgelopen met de vertedering. De ik-figuur vindt Olga ineens een hoer, ‘een juffrouw waar wel wat mee te beginnen valt’, ‘een op drift geraakte meid uit de provincie’. Pas als ze stervende is en opnieuw van hem afhankelijk verandert ze weer in het meisje van zijn dromen met wie hij zo ‘beestachtig gelukkig’ leefde.
Voor haar was het een nachtmerrie. Achteraf verwijt ze haar zelfverklaarde Tarzan dat ze zich ‘opgesloten had gevoeld en in al die jaren geen een keer alleen de stad in was geweest’ en dat hij ‘veel te vaak met haar naar bed ging. (…) Ze had het uitgerekend, soms zeven keer op een dag. Dat was niet normaal meer.’
Nee, liefde is niet normaal. Liefde is een droom, waarin ik dankzij Jan Wolkers ben gaan geloven.
Elsbeth Etty
The Letters of Abelard and Heloise
In het jaar 1117 huurt Peter Abelard, docent dialectiek aan de kathedraalschool van Parijs, een kamer in het huis van Fulbert, kanunnik in het kapittel van de Notre Dame. Abelard is achter in de dertig en staat bekend als briljant en onmogelijk, overal waar hij komt jaagt hij iedereen tegen zich in het harnas. Zijn colleges trekken veel publiek, hij schrijft erotische poëzie, denkt na over ethische kwesties, maar is te rusteloos om de boeken die hij concipieert af te maken. In het huis van Fulbert woont diens nichtje Heloïse, misschien nog geen twintig jaar, die enige faam heeft verworven om haar intellectuele gaven. Het lijkt haar oom een goed idee de beroemde huurder privé-lessen te laten geven aan zijn pupil. Achteraf zal Abelard met enige verbazing schrijven dat het was alsof een teer lammetje werd toevertrouwd aan een hongerige wolf.

Tussen Abelard en Heloïse ontstaat al gauw een erotische verstandhouding met sadomasochistische trekken, het meisje raakt zwanger, wordt ontvoerd naar de familie van Abelard in Bretagne waar ze een zoon baart die ze moet afstaan, de twee trouwen in het geheim, maar Abelards gedrag roept zoveel agressie op bij Fulbert dat deze hem door een paar zware jongens laat castreren. Heloïse en Abelard gaan allebei in een klooster.
Een jaar of tien later beginnen ze met elkaar te corresponderen, in het Latijn uiteraard, niet hun moedertaal, en die briefwisseling, die mogelijk later door henzelf is geredigeerd, is een van de aangrijpendste en pijnlijkste correspondenties uit de Europese literatuur, wat mij betreft alleen overtroffen door de hartverscheurende communicatie tussen Paul Celan en Ingeborg Bachmann. Abelard is een geniale hufter, de strijdbare Heloïse is doodongelukkig maar blijft van hem houden. Het komt niet meer goed, maar ze worden uiteindelijk wel naast elkaar begraven.
Piet Gerbrandy
Uit de taal van een verliefde: Roland Barthes
Het vreemdste en meest fascinerende liefdesboek dat ik ken is van Roland Barthes: Uit de taal van een verliefde. Een filosofisch en tegelijkertijd hartstochtelijk, zintuiglijk werk, gemaakt om in te verdwalen. Al was het maar omdat de volgorde er willekeurig alfabetisch is. Van een afstandje lijkt het nog het meest op een compendium of encyclopedie. Dat klinkt zo koud als het maar kan, en toch komt Barthes er dichter mee in de huid van de liefde dan menig ander werk over het verschijnsel. Het gaat hier namelijk nooit óver de liefde, Barthes laat de verliefde persoon zelf spreken en stamelen in alle mogelijke registers die zijn aandoening in hem wakker maken.

Elk hoofdstukje – ‘drama’, ‘tederheid’, ‘wachten’ – begint met een aforistisch lemma of een ‘figuur’: ‘Ik-hou-van-je. De figuur verwijst niet naar de liefdesverklaring, naar de bekentenis, maar naar het uiten van de liefdesschreeuw.’ Vervolgens onderzoekt Barthes die figuur aan de hand van eigen ervaringen, gevallen uit de filosofie, de cultuur of de wereldliteratuur (Proust, Goethe, maar evengoed Van Ruusbroec of Puccini), anekdotes van vrienden. Steeds cirkelen die flarden van gedachten, uitroepen en vertwijfelde vragen rond de macht en onmacht van woorden. ‘De roddel reduceert de ander tot hij/zij en die reductie vind ik onverdraaglijk. De ander is voor mij noch hij noch zij: de ander heeft alleen zijn eigen naam, zijn eigennaam.’
Elders schetst hij, in een reeks variaties, het hopeloze toneelstukje van het wachten op een telefoontje in een restaurant: ‘Ik zit met vrienden in een vol restaurant: ik lijd (onbegrijpelijk woord voor wie niet verliefd is). Mijn lijden komt voort uit de grote massa mensen, uit het lawaai, uit de inrichting (kitsch). Iets onwerkelijks komt van de glazen plafonds en de kroonluchters naar beneden en valt als een stolp over me heen.’
Deze encyclopedie van het gevoelsleven geeft je steeds het gevoel er bijna te zijn, al die verwarrende sentimenten nét niet helemáál te doorgronden: precies de kwellende en verrukkelijke toestand dus als de verliefdheid zelf.
Christiaan Weijts
Lui e io: Natalia Ginzburg
In 1990 publiceerde uitgeverij Meulenhoff Mensen om mee te praten, een verzameling schetsen en verhalen van Natalia Ginzburg. De selectie was een keuze uit haar bundels Le piccole virtù (1962) en Mai devi domandarmi (1970). Waarom men echter besloot het essay Lui e io daarbij links te laten liggen is een raadsel dat in de geschiedenis van de Europese literatuur in vertaling zijn gelijke niet kent.

Bij gebrek aan enige kennis van de Italiaanse taal moet ik het doen met de Engelse vertaling van Hij en ik, die begint met de woorden: ‘He always feels hot, I always feel cold.’
Het essay gaat niet over verliefdheid en vlinders, maar over liefde en het onduidelijke web van vertrouwde verbanden en niet te verwoorden gevoelens dat langzaam maar zeker kan ontstaan tussen mensen die lang genoeg intiem met elkaar verkeren.
Vanuit de openingszin kabbelt het verhaal verder als een simpele opsomming van de schier eindeloze hoeveelheid verschillen tussen twee tegenpolen. Maar het resultaat is het beeld van een hechte eenheid. In een paar pagina’s schetst Ginzburg de contouren van de twee partijen en de wel en niet overbrugbare ruimtes die tussen hen in liggen. Het is in zekere zin een portret van die negatieve ruimte, als zo’n plaatje van twee gezichten en profil die tussen hen in een kandelaar of een vaas lijken te tonen. Maar hier ontstaat tussen die twee volledig particuliere, idiosyncratische geliefden iets wat universeel voelt.
Het hele essay houdt zich op in het domein van het sentimentele en lijkt zich daar tegelijkertijd volledig aan te onttrekken. Piepkleine anekdotes en herinneringen aan vluchtig gebleken emoties die uitlopen op de vraag of de twee jonge mensen die elkaar twintig jaar eerder tijdens een wandeling vergezelden, ‘zo bereid om over elkaar te oordelen met welwillende onbevangenheid, zo bereid om elkaar voor altijd vaarwel te zeggen’, wel dezelfde mensen konden zijn geweest.
Jan Postma
All Grown Up: Jami Attenberg
De mooiste liefdesroman is het boek waarvan ik nu onder de indruk ben, All Grown Up van de Amerikaanse schrijfster Jami Attenberg. Haar roman is opgebouwd uit verhalen die langs elkaar schuren, elkaar soms een beetje overlappen. Langzaam maar des te indringender ontstaat het portret van begin-veertiger Andrea, die ooit dacht kunstenaar te worden. Iedere dag tekent ze het uitzicht vanuit haar krakkemikkige appartement in Brooklyn op het Empire State Building, tot op een dag nieuwbouw verrijst en haar dit uitzicht voorgoed ontnomen wordt.

Er zijn een paar constanten in het leven van deze Andrea, en hoe knap de schrijfster die constanten een verschillend gewicht geeft in de achtereenvolgende verhalen begint tijdens het lezen steeds meer te dagen, en blijkt ten volle als je het boek uit hebt en opnieuw begint te lezen. Alles wat zich aanvankelijk aandient als licht wordt in het licht van het geheel zwaar. Precies zo licht en zo zwaar als de dingen kunnen zijn, en zeker de liefde. Andrea is single (tegen haar psychotherapeut: ‘Waarom is single zijn het enige waar mensen aan denken als ze mij zien? Ik ben ook nog andere dingen.’ En dat vindt ze mooi, die ouwe, zure, gerimpelde, intellectuele tang. ‘Vertel me dan eens wie je bent’, zegt ze. ‘Wat valt er nog meer over jou te melden?’) en altijd wel op zoek, naar liefde, seks, vriendschap, maar misschien te zeer behept met een besef van eindigheid en hopeloosheid om zich aan iemand te kunnen geven.
Liefde speelt daarmee wel een centrale rol in deze roman, de liefde die ze mist, en de liefde die ze – ondanks véél – voelt voor haar moeder, broer en schoonzus. ‘Hou elkaar vast’ heet het slotverhaal, of slothoofdstuk; zelden zag ik preciezer de afstand benoemd die ontstaat ten aanzien van mensen die ooit het meest nabij waren, en de onmetelijke liefde voor hen die desondanks blijft.
Marja Pruis