
Witte de With organiseert dit najaar als onderdeel van haar programma Rotterdam Cultural Histories een project over de man die de instelling zijn naam geeft: Witte Cornelisz. de With (1599-1658), iemand die vroeger wel ‘zeeheld’ werd genoemd. De straat waaraan de instelling ligt is naar hem genoemd en ooit is die naam zonder dat iemand daar kennelijk wat van zei ook op het cultuurcentrum geplakt. Een groep activisten van Zwarte en niet-Zwarte mensen van Kleur (hun term) vestigde er in een open brief de aandacht op dat deze Witte Cornelisz. de With een schoolvoorbeeld is van een houwdegen op z’n allernaarst. Waarom heeft de instelling, die zich zo laat voorstaan op haar kritische houding, in de 26 jaar van haar bestaan nooit nagedacht over die naam, noch over de associatie met koloniaal geweld, onderdrukking, enzovoort?
De brief is de directe aanleiding tot dat onderzoeksproject. Ze kwam van een zestal activisten, waaronder de academici Egbert Alejandro Martina en Patricia Schor, de zangeres Ramona Sno en de onafhankelijke curatoren/kunstenaars Hodan Warsame, Amal Alhaag en Maria Guggenbichler. Er volgde een lange lijst ondertekenaars, waaronder Gloria Wekker en Sylvana Simons, nogal wat kunstenaars van naam (Falke Pisano, Patricia Kaersenhout, Pieter Paul Pothoven) en vertegenwoordigers van culturele instellingen – Xandra Nibbeling van CBK Rotterdam en Nathalie Hartjes, directeur van Showroom MAMA, ook in de Witte de Withstraat (om er een paar te noemen).
De directeur van Witte de With, Defne Ayas, sinds 2012 in functie, reageerde pijnlijk getroffen, schuldbewust, gedwee, maar ook omzichtig. Ze probeerde de kwestie ruimer te zien. Dat niemand zich ooit iets bij die naam had afgevraagd was ‘symptomatisch voor een bredere nationale kwestie inzake het ontkennen en schoonpoetsen van koloniale geschiedenissen’. Het eigen onderzoek zou deel zijn van ‘een doorlopend proces dat bijdraagt aan het zichtbaar maken van koloniale erfenissen (…) die door hun inbedding vaak onzichtbaar zijn geworden of zijn verwaarloosd’. Natuurlijk kon ook de naam zelf ter discussie staan, maar een nieuwe naam zou wel een link naar het verleden uitwissen ‘die juist zichtbaarheid nodig heeft’.
De activisten zien de reactie van Witte de With als bewijs dat het instituut faalt in ‘het kritisch begrijpen van haar eigen gehistoriseerde witheid’. Dat is niet laksheid, het is zelfs opzet, schrijven zij: ‘Het feit dat Witte de With heeft gezwegen over de historische activiteiten van haar naamgever is een doelbewuste keuze.’ Sterker nog: ‘Door de naam “Witte de With” uit te dragen heeft het Centrum de gewelddadige veroveringen die het Nederlandse kolonialisme kenmerken schoongewassen en stilletjes gepromoot.’
Om vast te stellen of Witte Cornelisz. de With een ploert was is een korte blik op zijn Wikipedia-pagina afdoende. De With zeilde vanaf zijn zestiende rond de wereld. Hij voerde voor de voc strafexpedities uit op Banda en leidde voor de wic een militaire campagne naar Brazilië. Hij had een huis in Rotterdam en ligt in de Laurenskerk begraven. Hij gold als een uiterst bekwame zeeman, maar verder als een keiharde en overeerzuchtige bevelhebber, ‘gehaat en gevreesd door zijn minderen, gemeden door zijn gelijken en in voortdurend conflict met zijn meerderen’.
Misschien denken Ayas c.s. dat daarin een nuance te vinden is. De With was natuurlijk een schurk, maar misschien was hij ook maar een radertje in de grote kapitaal-gedreven expansiemachine, die de Republiek was. Had die niet ook een zonnige kant? Werd die fameuze vrijheid van de Republiek, waar Descartes, Spinoza, Hobbes, Comenius en Bayle zo wel bij voeren, niet ook bewerkstelligd door die gewelddadige activiteiten op zee? Werden door diezelfde ijzervreters niet ettelijke moslimslaven bevrijd van Spaanse galeien en netjes thuisgebracht? Dat zou een herkenbare reflex zijn, maar een nutteloze exercitie. Je bent er immers in vijf minuten mee klaar: Witte Cornelisz. de With was een fenomenale gewetenloze opportunist, die niet handelde uit nationalistische of religieuze motieven, maar puur om de eer en het gewin. Punt. Wil je daar echt ‘een zichtbare link’ mee onderhouden?
Het is nogal straf, voor die bevlogen directeur, die deskundige curatoren, die keurige raad van toezicht, waartoe de kunstenaars Gabriel Lester en Katarina Zdjelar behoren. Dat zij zich al 26 jaar inspannen voor een kritisch discours, dat zij een open oog hebben voor ‘diversiteit’, dat er allerlei kunstenaars ‘van kleur’ in de zalen zijn vertegenwoordigd, het mocht wat. Daarin is het instituut juist pervers, aldus de activisten: ‘Het is niet de eerste keer dat een in hoofdzaak witte culturele instelling de kritiek van Zwarte en niet-Zwarte Mensen van Kleur afzwakt door zich die kritiek op hetzelfde moment eigen te maken, te co-opteren, in een poging zich zo immuun daarvoor te maken.’
In zijn radicale rechtlijnigheid doet de kritiek denken aan hoe vroeger in de Sovjet-Unie en de Chinese Volksrepubliek de tegenstanders van de proletarische beweging werden aangewezen. Je kon nog zo’n vlijtig partijlid zijn, als je was geboren in een doktersgezin, als je viool speelde of als je vader koopman was, dan was je toch niet in staat de revolutie werkelijk te omarmen, per definitie niet: de corruptie van de bourgeoisie zat te diep in je. Die ideologische logica is ook elders in het Nederlandse racismediscours wel te horen. Sylvana Simons, bijvoorbeeld, zei in het zomers dubbelinterview in de nrc tegenover Heleen Mees dat niemand kan begrijpen hoe het voelt, als je je als enige zwarte in een gezelschap witte mensen begeeft. Mees reageerde daar scherp op: zij wist hoe het is om aan te treden als enige vrouw in een mannengezelschap op Wall Street. Simons wees dat van de hand: de zwarte ervaring is zowel uniek als exclusief.
Dat lijkt ook de kern van de kritiek op Witte de With: een witte kunstinstelling kán niet relevant zijn voor zwarte mensen en zwarte kunstenaars; ook de meest vooruitstrevende Nederlandse instellingen voor hedendaagse kunst zijn immers verstrengeld met de koloniale geschiedenis. Het zwarte discours wordt in zo’n instelling door witte mensen ingekapseld en onschadelijk gemaakt.

In Groot-Brittannië, Zuid-Afrika en de Verenigde Staten richten zwarte studenten hun pijlen op de koloniale fundamenten van hun universiteiten en hun zwartste schaap is Cecil Rhodes, wiens standbeelden verwijderd zouden moeten worden. De kritiek op Witte de With zou het Nederlandse equivalent daarvan kunnen worden. Wat immers voor die ene zeeheld geldt, geldt ook voor zijn kompanen van weleer. Als het cultuurcentrum Witte de With met die naam de koloniale erfenis in feite ondersteunt en promoot, geldt dat ook voor de stad Rotterdam als geheel, waar de Witte de Withstraat ligt. Het geldt ook voor alle Nederlandse steden met een ‘zeeheldenbuurt’ en al helemaal voor steden met een Krugerplein of een De Wetstraat. Museum het Mauritshuis, genoemd naar de wic-gouverneur van Brazilië, moet natuurlijk morgen al zijn naam veranderen, en hoe absurd is het dat zwarte kinderen naar de Michiel de Ruyter-school in Amstelveen of Nijmegen gaan?
Het interessante van de kritiek van de activisten is de bijna ouderwetse politieke radicaliteit ervan: hier komt een visie naar voren met ferme consequenties. De ‘absolute verwerping’ van de naam Witte de With zou de eerste stap moeten zijn in de richting van ‘de afschaffing van het politieke en economische systeem dat aan die naam Witte de With waarde toekent’. Het is niet genoeg om institutionele kritiek ‘te verwelkomen’; excuses en hernieuwde aandacht voor ‘diversiteit’ schieten te kort als er geen ‘decisive radical action’ op volgt – maar het is hoogst onzeker dat witte instituten wel zijn toegerust ‘om de structurele en systemische veranderingen die wij als fundamenteel beschouwen’ door te voeren. De schrijvers en ondertekenaars wijzen accommodatie af. Zij verwachten dat de instelling Witte de With zichzelf zal ontmantelen. Dat kan niet gebeuren door de huidige staf, want het is niet aan Witte de With zelf, te laten bepalen wanneer of met wat voor criteria haar praxis en bestaansrecht ter discussie worden gesteld. ‘Alleen de mate waarin zij zich actief wil onderwerpen aan een Zwarte revolutionaire agenda zal het bewijs zijn van haar betekenis en haar relevantie voor de bevrijding van Zwarte en andere onderdrukte mensen.’
Het is pijnlijk om te zien hoe de directie en de staf van Witte de With zichzelf met hun keurige standpunten over diversiteit en hun artspeak over ‘criticality’ voor het politiek correcte blok hebben gezet. Onderwerpen zij zich aan die ‘Zwarte revolutionaire agenda’, dan geven ze zeggenschap uit handen. Doen zij dat niet, dan blijft Witte de With, onder elke naam, een ‘vergoelijker van koloniaal geweld’. Het is moeilijk te zien hoe Witte de With die gerechtvaardigde kritiek kan pareren. Zelfs als de complete staf ontslag zou nemen, zelfs als er een totaal ander contingent curatoren zou aantreden, zelfs als burgemeester Aboutaleb de naam van de straat zou wijzigen, dan nog wordt die instelling gefinancierd door een land en een stad die rijk geworden zijn in koloniale tijden. Sluiting is jammer, maar wie rept van ‘een Zwarte revolutionaire agenda’ moet in de afschaffing van die witte koloniale instituten natuurlijk radicaal en rücksichtslos willen handelen.
Het volgende doelwit ligt al klaar. In 2020 zal het Rijksmuseum Amsterdam een grote tentoonstelling wijden aan slavernij. Het project zal zich concentreren op tien persoonlijke verhalen van tot slaaf gemaakte mensen, maar ook aandacht besteden aan andere betrokkenen – zeelieden, planters, handelaren. Het zal gaan om wereldwijde slavernij, niet alleen om de trans-Atlantische. Het museum heeft daartoe een advertentie gezet voor een ‘Junior Curator of Slavery’, die aan interessante eisen moet voldoen. Hij of zij moet ervoor zorgen dat het historische verhaal niet alleen uit westers perspectief wordt verteld, en dat ‘niet-traditionele bronnen’ als oral history ook in de tentoonstelling aan bod komen. Bovendien moet hij of zij ideeën ontwikkelen over hoe het Rijksmuseum ‘een platform’ zou kunnen worden waar het debat over slavernij gevoerd kan worden. Dat is allemaal zeer zorgvuldig en weloverwogen opgezet, er zal volop geluisterd worden, iedereen zal aan bod komen, en het wordt vast een prachtige tentoonstelling, maar het zal natuurlijk nooit goed kunnen aflopen: een Rijksmuseum doet immers niet aan revoluties.
Rotterdam Cultural Histories #12: Witte de With: What’s in a name? 8 september tot 31 december, Witte de With, Rotterdam; wdw.nl