Haar film, gebaseerd op een jeugdverhaal van Oscar Wilde, bevat onvergetelijke beelden van stad en land: in de mist gehulde velden waar boeren hun schapen en paarden laten grazen, met als constante dreiging op de achtergrond reservoirs van beton voor het opwekken van elektriciteit. In dit landschap gaan het lyrische hand in hand met het realisme, net alsof de één niet zonder de ander kan bestaan. Hoofdpersonen Swifty en Arbor, jongens van een jaar of twaalf, zwerven door de straten van het Engelse stadje Bradford om schrootmetaal te verzamelen voor het bedrijf van Kitten, een bruut van een man die als een Fagin over de jongens heerst. Hij zegt het niet met zoveel woorden, maar hij vindt het prima dat ze hun leven in de waagschaal stellen om koperen kabels te stelen die hij met winst verkoopt. Swifty en Arbor zijn heel goed in het stelen, hoewel ze op een gegeven moment niet door hebben dat het isolatiemateriaal van kabels iets afgeeft waardoor de dief ‘gemerkt’ is. Regisseur Barnard zet de metafoor – het industriële infecteert het lichaam – consequent door. Deze troosteloze omgeving ontmenselijkt. Dat geldt zeker voor de volwassenen in het verhaal, maar de vraag is of redding of verlossing mogelijk is voor de twee jongens die symbool staan voor de onschuld.

Met The Selfish Giant zet Barnard de traditie van het sociaal-realisme voort die zo sterk aanwezig is in de Britse cinema. Het boegbeeld was altijd Ken Loach met vooral Kes (1969), over een woeste jongen die zorgt voor zijn troetelhavik, maar in de laatste jaren maakt vooral Andrea Arnold op dit gebied furore met twee onvergetelijke films: Fish Tank en Wuthering Heights. Deze werken laten een harde maatschappij zien waarin mensen uit de arbeidersklasse moeten zien te overleven, met de moderne wereld als dreigende aanwezigheid op de achtergrond.

Even onvergeeflijk als de setting zijn de bewoners, maar hun hardheid vormt soms een rookscherm. Bij hen is de zucht eigenlijk naar iets menselijks, ook al lijken ze monsters, zelfs de kinderen in The Selfish Giant die in iedere zin die ze uitspreken het woord ‘fuck-off’ gebruiken. Swifty, het dikke vriendje van Arbor, een jongen die verloren lijkt door zijn frenetieke, gewelddadige natuur, voelt instinctief aan dat er meer moet zijn in het leven dan alleen metaal verzamelen. Dat komt doordat hij een band met paarden heeft, vooral met het paard van Kitten. De metaalkoning gebruikt het dier namelijk voor illegale paard-en-wagenraces op straat, wat een spectaculaire scène oplevert: achtervolgd door een stoet toeterende auto’s met passagiers die uit de ramen hangen om video’s van de malle tocht door de straten te maken, gaat Swifty de strijd aan, niet om geld te verdienen, maar om de pure kracht van het dier te voelen, misschien om zo op het asfalt iets van zijn eigen jongen-zijn terug te vinden.

Arbor (een drijfas van een auto, maar in de spelling arbour ook: tuin) voelt zich aan de kant gezet door zijn vriend. Arbor keert zich af van de natuur en zegt: ‘I’m a fucking scrap man, I am!’ Hij voelt zich thuis in de constructies van beton en staal in Bradford, waar zelfs de plattelandse omgeving op spanning staat. De dood brengt verandering, de dood als een bevestiging van het aardse in de mens dat uiteindelijk even aanwezig is in het wezen van Swifty en Arbor als het netwerk van industrie en elektriciteit waarin ze gevangen zitten.

Nu te zien in de bioscoop.


Beeld: The Selfish Giant. Cinéart