Besnijdenis van jongens – is het een verdedigbaar religieus-cultureel ritueel of een barbaarse inbreuk op de lichamelijke integriteit van een kind? Dit nooit verstommend debat laait op 26 juni in alle hevigheid weer op als een rechter in Keulen oordeelt dat besnijdenis niets minder is dan het toebrengen van lichamelijk letsel. De verontwaardiging over deze uitspraak beperkt zich niet alleen tot joden en moslims, maar breidt zich ook uit naar regeringskringen – Guido Westerwelle, de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, wil de besnijdenis op waarde geschat zien als ‘een uitdrukking van religieuze verscheidenheid’; bondskanselier Angela Merkel reageert snel met de instelling van een ethische commissie die een wettelijk kader voor de besnijdenis moet ontwerpen. Dat laatste lijkt de zaak te sussen. De Bondsdag heeft op het moment een wet in de maak die besnijdenis officieel zal legaliseren, mits de ingreep wordt verricht door een gespecialiseerde arts. Wel vloeit het debat ondertussen over de Duitse landsgrenzen heen, naar Zwitserland bijvoorbeeld, waar drie kinderziekenhuizen na de rechterlijke uitspraak in Keulen op eigen initiatief besluiten geen besnijdenissen meer te zullen uitvoeren. In Noorwegen is de rechterlijke uitspraak in Keulen een aansporing voor de Noorse kinderombudsman om joden en moslims op te roepen de besnijdenis in te ruilen voor een niet-chirurgisch ritueel.

In Nederland leidt besnijdenis al langer tot beroering. Aanleiding is het officiële standpunt dat de knmg (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst) in 2010 inneemt dat besnijdenis zonder medisch doel een schending van de lichamelijke integriteit is. De Keulse casus geeft een nieuwe impuls aan dit debat. Het leidt tot een reeks opiniestukken waarin verdedigers en tegenstanders van besnijdenis hun standpunt bepleiten.

Een van die kritische stemmen springt eruit. Hij komt niet uit de vertrouwde seculiere of liberaal-joodse hoek, maar uit de islamitische.

De Marokkaans-Nederlandse schrijver Said el Haji (36), vader van de driejarige Mimoen, kwam er pas recentelijk achter dat de besnijdenis in de islam helemaal geen koranische verplichting is. Het is wel een zogenaamde ‘soenna’, een navolgenswaardige verrichting die zijn historische oorsprong vindt in de handel en wandel van de profeet Mohammed.

De besnijdenis als aanbeveling is opgenomen in een van de ‘hadiths’, de overgeleverde teksten buiten het corpus van de koran. Deze bevatten weliswaar belangrijke leefregels en jurisprudentie, maar geen bindende godsbevelen, zoals de vijf zuilen (geloofsbelijdenis, gebed, vasten, aalmoezen geven, pelgrimstocht).

‘Je kunt met een besnijdenis dus extra bonuspunten halen’, zegt El Haji. ‘Maar laat je het na, dan maakt het je niet meer of minder moslim.’

El Haji is zelf overigens al heel lang ‘moslim-af’. Het idee ooit zijn zoon Mimoen te besnijden is nooit bij hem opgekomen. Maar hij komt uit een islamitische cultuur, veel van zijn familie­leden zijn wél belijdend moslim, bijvoorbeeld zijn moeder, die El Haji bij de geboorte van zijn zoon Mimoen vroeg of hij niet een schaap moest offeren om God te danken. Niets daarvan, dacht El Haji. Waarom zou hij? Hetzelfde dacht El Haji toen zijn moeder hem vroeg of het niet eens tijd werd om Mimoen te besnijden.

‘Mijn vriendin Lieke en ik hebben er hooguit twee uur over gesproken. We waren er heel snel over uit: Mimoen wordt absoluut niet besneden.’

Het is een besluit waar niet iedereen met een islamitische achtergrond zo snel en makkelijk op uitkomt, viel El Haji op. Neem bijvoorbeeld de broer waarmee El Haji de sterkste familieband heeft en die net zo weinig religieus is als El Haji. Deze broer, getrouwd met een Marokkaanse, besloot zijn zoon wel te laten besnijden. Zijn reden: hij moest toegeven aan de sociale druk. Hij had nu eenmaal te maken met een vrouw en een schoonfamilie die minder lichtzinnig denken over de besnijdenis.

El Haji schreef hier twee artikelen over in de Volkskrant (14 januari 2012, 6 oktober 2012 I/II) waarin hij schetst hoe de besnijdenis onder veel seculiere moslims nog altijd een praktijk is, terwijl het voor hen nauwelijks nog een spirituele of religieuze betekenis heeft. In sommige gevallen gebeurt het uit sociale druk, in andere gevallen is het weer een handeling uit gewoonte waar weinig beraad aan vooraf gaat.

In het eerste artikel wilde El Haji voornamelijk toelichten wat zijn motieven zijn om zijn zoon niet te besnijden. Hij had er geen enkel belang bij. Hij betoonde zich geen tegenstander van het gebruik – hij is immers zelf besneden en dacht daar nooit enige last van te hebben gehad –, maar hij wilde wel de vraag opwerpen waarom seculiere moslims dit ritueel haast mechanisch uitvoeren. Pas in het tweede artikel vroeg hij zich af of de besnijdenis niet gewoon kwalijk en achterhaald is. Hij kwam hierop nadat zijn moeder hem had verteld wat voor een traumatiserende uitwerking zijn besnijdenis op hem had.

‘Mijn moeder vertelde dat ik na mijn besnijdenis panisch begon te huilen. Volgens haar ben ik hierna altijd mensenschuw gebleven. Ik hou het inderdaad nooit lang vol onder mensen. Ik voel altijd spanning. Het is voor mij voldoende reden om te veronderstellen dat besnijdenis niet zo onschuldig is als men beweert.’

El Haji heeft zich sindsdien verder in de materie verdiept. Een besnijdenis kan serieuze psychische en fysieke consequenties hebben, leerde hij. Maar daar in alle openheid over praten binnen de islamitische gemeenschap is bijna onmogelijk. Sommige familieleden die El Haji vertelde over zijn voornemen om zijn zoon niet te laten besnijden, reageerden boos en emotioneel. Hij zou zijn naam moeten veranderen, in ‘Hans’ of iets dergelijks, want hij was volkomen van het juiste pad geraakt. Op hun beurt halen seculiere moslims hun schouders op als El Haji ze vraagt waarom zij de besnijdenis nog in ere houden. Hij kent slechts één iemand met een islamitische achtergrond die zegt zijn eventuele zoon niet te zullen besnijden. Maar verder?

Freelance tekstschrijver en journalist Tarik Fadili (25), die zichzelf een overtuigd atheïst noemt, zegt dat hij een pragmatische kijk op de besnijdenis heeft. Fadili heeft een Marokkaans-Nederlandse vriendin, een verlichte moslima, die op een incidentele uitroep van ‘Incha’allah’ (Als god het wil) na, nauwelijks belijdend is. Maar ze komt uit een behoudend nest. Ze zullen misschien met Fadili’s ongeloof kunnen leven, maar niet met de weigering om een kind te laten besnijden. Fadili werd hiermee geconfronteerd toen hij, naar aanleiding van El Haji’s laatste artikel over besnijdenis, hierover een discussie kreeg met zijn vriendin. Het werd volgens Fadili een heftig gesprek met stemverheffing. Zijn vriendin vond dat zij al genoeg had toegegeven door hem, een atheïst, als partner te nemen. Een onbesneden zoon zou ze niet aan haar familie kunnen verkopen.

‘Ik zal nooit de schijn ophouden dat ik gelovig ben’, zegt Fadili. ‘En ik zou het nooit accepteren als mijn vriendin onze kinderen een religieuze opvoeding zou willen geven. Maar op het punt van besnijdenis ben ik bereid een concessie te doen. Het is ook makkelijker. Zo’n piemel zit in een broek. Daar merk je verder weinig van.’

Fadili is een tijdje stil op de vraag of hij hier met zoveel gemak een concessie in doet omdat het niet zijn lichamelijke integriteit is die op het spel staat. Hij weet bovendien uit El Haji’s artikel dat het niet altijd een onschuldige medische ingreep is.

‘Is het hypocriet wat ik net zei? Weet je, er is veel moed voor nodig om niet een besnijdenis te laten uitvoeren. Voor mij betekent het niets. Ik ben niet gelovig. Mijn familie weet dat van mij. Ik ervaar ook geen druk vanuit die kant. Maar mijn vriendin kan niet zo makkelijk op tegen haar familie. Zij heeft die moed niet. Dat kun je ook niet van iedereen verwachten. Soms moet je gewoon de kudde volgen. Dat zullen wij op dit punt ook doen. Dat is mijn concessie.’

De Koerdisch-Nederlandse Zeren Aslan (30), agnost en docent sociologie aan InHolland Den Haag, zou doorslaggevende hygiënische overwegingen hebben om een zoon te laten besnijden. Ze kent de psychische en fysieke risico’s, maar die acht ze zo gering dat ze niet opwegen tegen de voordelen van een besneden geslacht. Om de religieuze en culturele implicaties van een besnijdenis geeft ze niet zo veel. Vooral het culturele belang dat aan een besnijdenis in de Koerdische gemeenschap wordt gehecht is haar een doorn in het oog, omdat het zo sterk naar een viering van machismo riekt.

‘Heb je wel eens een uitnodigingskaartje voor een Koerdisch besnijdenisfeestje ontvangen? Bij monde van het jongetje staat er geschreven: “Ik word een man, kom allemaal op mijn feestje.” Dat zegt iets over de centrale plek die wij de man in onze gemeenschap geven.’

Koerdische besnijdenisfeestjes zijn uitbundige gebeurtenissen die zelfs gegeven worden door mensen met een communistische of atheïstische overtuiging, vertelt Aslan. Het jongetje wordt na de besnijdenis helemaal opgedirkt en onder de bombastische tonen van nationalistische strijdliederen de feestzaal binnengebracht. Koerdische alevieten en Zoroasters zijn zelfs nog veel fanatieker in het vieren en het behouden van de besnijdenis als culturele traditie. Het maakt mannen van jongetjes. Voor Aslan heeft het die betekenis absoluut niet. Zij gelooft gewoon dat je met een besneden geslacht minder kans hebt op geslachtsziekten. Dat wil overigens niet zeggen dat enige culturele dwang helemaal geen rol speelt. Ze heeft namelijk een alevitische verloofde.

‘Bij hem thuis draagt niemand een hoofddoek. Ze vasten niet. Maar besnijden vinden ze wel belangrijk. Hij kan zeggen dat hij niet bidt, niet vast, maar hij kan absoluut niet zeggen dat hij zijn zoon niet zal laten besnijden. Gelukkig is hij het wel met mij eens dat we er geen groot, overdreven feest van moeten maken.’

In het jodendom is de besnijdenis wel een religieuze verplichting. Het is op schrift gesteld in de thora. Maar waar binnen veel islamitische gemeenschappen de besnijdenis een redelijk dwingende sociale norm is, lijkt men er in de joods-Nederlandse gemeenschap wat meer ontspannen mee om te gaan.

Yuri Matteman (37), directeur van De Praktijk, een projectbureau voor bèta-onderwijs, groeide op in de joods-orthodoxe gemeente van Amsterdam en ging naar school op het ­Maimonides, een joodse middelbare school. Hij noemt zichzelf een atheïst. Zijn ouders zijn evenmin religieus, maar ze hebben hem wel besneden, meer uit culturele dan uit religieuze gewoonte. Hij acht het bijna uitgesloten dat hij een zoon ook zal besnijden.

‘Ik denk echt niet dat ik hierdoor een uitzondering ben. Ik heb nauwelijks nog contact met oud-klasgenoten van het Maimonides, maar ik denk toch wel dat ik een standaard verhaal ben. Hoewel ik uit joods-orthodoxe hoek kom, is mijn familie behoorlijk tolerant. Er zal geen enkele dwang op mij uitgeoefend worden.’

Matteman vertelt dat er vanaf 1945 een enorme ontkerkelijking aan de gang is geweest onder joden. De joodse identiteit wordt steeds meer aan andere zaken ontleend dan alleen religieuze voorschriften. Zijn vader bijvoorbeeld hangt zijn joodse identiteit op aan de staat Israël en aan de Tweede Wereldoorlog. Wat Matteman zelf aan joodse achtergrond mee wil geven aan zijn kinderen schuilt meer in bepaalde verhalen of gerechten dan in zoiets ingrijpends als een besnijdenis.

‘Mijn broertje is wel met een joods meisje getrouwd. Zij hebben ook een zoontje dat besneden is. Vooraf twijfelden ze nog of ze het wel of niet zouden moeten doen. Ik vermoed dat mijn broertje voor de besnijdenis heeft gekozen vanwege de druk die hij zichzelf oplegt om aan dit soort joodse rituelen mee te doen.’

Mattemans familie valt uiteen in een niet-belijdend deel en een belijdend deel. Hij verwacht niet dat het belijdende deel het hem kwalijk zal nemen als hij een zoon niet besnijdt. Hooguit zullen ze hem vragen of hij het er ook niet mee eens is dat een besnijdenis een waardevolle traditie is. Verder zullen hun bemoeienissen of invloed niet gaan.

‘Nee, ik ben niet religieus’, zegt Yoni Vromen, een 25-jarige accountmanager bij ING Bank. ‘Maar ik ben wel traditioneel joods. Hetzelfde geldt voor mijn ouders die mij hebben laten besnijden.’

Wat dat precies inhoudt, legt Vromen uit, is dat hij erg hecht aan joodse tradities en die ook in stand probeert te houden. Hij viert joodse feestdagen en voelt zich sterk verbonden met het joodse volk. Maar met de joodse religie voelt hij zich niet verbonden. Het verandert evengoed niets aan zijn joods-zijn.

Net als Matteman ging Vromen naar school op het Maimonides. Vromen heeft nog veel joodse vrienden. Over besnijdenis hebben ze het zelden omdat ze nog niet in de leeftijd zijn waarin kinderen een rol spelen, maar Vromen hoopt en verwacht dat zijn vrienden zich aan de traditie van besnijdenis zullen houden. Hij gelooft sterk in de culturele betekenis van besnijdenis. Het is het begin van het joodse leven dat hij zijn kinderen graag ziet leiden. Die wens komt uit een innerlijke noodzaak voort, legt hij uit, en is absoluut niet een gevolg van sociale druk.

‘Er wordt niets van mij verlangd door anderen. Het gaat erom wat ik wil. Niemand kan mij tot iets verplichten.’

Iedereen moet vooral doen en laten wat hij of zij wil, vindt Vromen. Het maakt voor hem iemand ook niet minder joods als hij niet besneden is. Hij is joods als zijn moeder joods is, al het andere telt niet, want alleen via deze familielijn wordt het jodendom doorgegeven.

‘Er zullen ongetwijfeld joodse mensen zijn die niet zijn besneden. Maar daar wordt niet over gesproken. Het doet er ook niet toe. Ik hou mij ook niet aan alle regels. Echt, of je nou wel of niet besneden bent, dat is allemaal secundair.’

Dat deze losse omgang met besnijdenis nauw samenhangt met een verregaande secularisering onder joodse Nederlanders wordt bevestigd door sociologe Marlene de Vries. Zij publiceerde in 2001 samen met collega-sociologe Hanna van Solinge een demografisch profiel van jodenin Nederland (De Joden in Nederland anno 2000: Demografisch profiel en binding aan het Jodendom). Ook publiceerde De Vries het boek Een blijvende band? (2005), waarin de verhouding wordt onderzocht die niet-religieuze joden hebben met het jodendom.

‘De overgrote meerderheid van de joden is niet-religieus’, zegt De Vries. ‘En onder hen bevindt zich een niet te verwaarlozen groep die zichzelf niet echt als joods beschouwt, of alleen in bepaalde situaties.’

De meningen over besnijdenis onder joodse Nederlanders zullen volgens De Vries uiteraard variëren al naar gelang de subgroep waarvan men deel uitmaakt. Een orthodoxe jood denkt daarover anders dan bijvoorbeeld een zogenaamde vader-jood (iemand met alleen een joodse vader), die officieel niet als jood geldt.

‘Maar het is inderdaad vanwege de ver doorgevoerde secularisering onder joden en, vooral niet te vergeten, de grote schaal waarop men gemengd trouwt met niet-joden, dat besnijdenis in grote kring geen dwingende norm is. Toch zie je dat ook onder een deel van de seculiere joden de besnijdenis een van de laatste gebruiken kan zijn waarmee men vasthoudt aan een niet erg duidelijk jodendom.’

De Vries wijst nog op een steekproef uit 2009, verricht door Hanna van Solinge en de socio­loog Carlo van Praag, waaruit de volgende cijfers over besnijdenis onder joodse Nederlanders naar voren kwamen: van degenen met twee joodse ouders heeft 71 procent de zoons laten besnijden, van degenen met alleen een joodse moeder deed 22 procent dat, en van degenen met alleen een joodse vader 11 procent. Het zijn cijfers waar duidelijk uit valt op te maken dat het niet langer vanzelf spreekt bij joodse Nederlanders om hun zoon(s) te laten besnijden.

Voor de agnostische Turks-Nederlandse acteur Sadettin Kirmiziyüz (30) is het wél een uitgemaakte zaak dat hij een toekomstig zoontje zal laten besnijden. Simpel: hij wil niet degene zijn die deze eeuwenoude traditie die van vader op zoon gaat doorbreekt. Hij moet alleen nog zijn atheïstische West-Vlaamse verloofde overtuigen van de noodzaak van een besnijdenis. Bij een eerste voorzichtig gesprek hierover bleek ze een felle tegenstander van de praktijk omdat ze de lichamelijke integriteit van een kind boven alles stelt.

‘De laatste keer dat ik het met mijn verloofde hierover had bleek nog eens dat we een tegengestelde mening over besnijdenis hebben. Maar we gaan eerst trouwen. Daarna komen de kinderen. Zij zei nog wel: overtuig mij maar met argumenten waarom een besnijdenis nodig is. Als mijn argumenten niet overtuigen, dan zal het naar alle waarschijnlijkheid niet gebeuren. Ik zal daar vrede mee hebben.’

Maar voor nu komt het niet eens in Kirmiziyüz op om een zoon niet te laten besnijden. Hij wil het een zoontje ook niet aandoen om als enige van zijn neefjes of islamitische klasgenoten onbesneden te zijn. Iets soortgelijks maakte Kirmiziyüz mee toen hij als enige islamitische jongen op een katholieke lagere school altijd zijn onderbroek aan hield onder de douche na het gymmen, omdat hij zich schaamde voor zijn besneden geslacht.

Aan zijn eigen besnijdenis heeft Kirmiziyüz louter goede herinneringen. Hij mocht mooie kleren aan en werd een dag lang vertroeteld. Maar sterker en waardevoller is de herinnering aan zijn vader die hem na de besnijdenis in zijn armen nam, iets wat hij daarvoor zelden deed. De enige vervelende ervaring die hij eraan overhield, was na afloop van de feestelijke dag, toen hij drie dagen lang in een rokje van zijn zusje moest lopen omdat een broek te pijnlijk was voor zijn pas besneden geslacht.

‘Nog zoiets: ik weet niet wat smegma is. Daar ben ik blij om. Ik hoef mij over dat soort viezigheden geen zorgen te maken omdat ik besneden ben. Wat ook meetelt is dat een besneden geslacht het altijd goed doet bij vrouwen. “Wow, je bent besneden”, kreeg ik altijd te horen. Chicks dig it. Echt. Besnijdenis is zo’n mooie, mannelijke traditie.’

Besnijdenis kan ook een middel zijn om een belangrijk deel van de eigen identiteit door te geven. De Marokkaans-Belgische politicoloog Bilal Benyaich (30), vrijzinnig, ziet de besnijdenis als een van de laatste elementen uit zijn Arabische achtergrond die voort kunnen leven in zijn kinderen. Het is uitgesloten dat hij zijn kinderen een religieuze opvoeding zal geven. Hun achtergrond zal nog meer door West-Europa bepaald worden dan bij Benyaich het geval is. Om dat laatste restantje Arabische cultuur binnen hun mozaïek aan identiteiten aan te scherpen, wil hij ze in ieder geval de Arabische taal meegeven en een eventuele zoon of zonen ook laten besnijden.

‘Ik heb geen hoge pet op van religie. De besnijdenis heeft voor mij dan ook nauwelijks een islamitische connotatie. Het is een van die eeuwenoude elementen binnen de Arabische cultuur, vergelijkbaar met stammen die tatoeages aanbrengen, waarvan ik het jammer zou vinden om ermee te breken.’

Benyaich is alleen met heel sterke filosofisch-juridische argumenten ervan te overtuigen dat hij van een besnijdenis zou moeten afzien. Dat het de lichamelijke integriteit van een kind zou aantasten is een redelijke kanttekening, maar daar staat tegenover dat ouders nu eenmaal een bepaalde macht hebben over hun kinderen en op alle mogelijke manieren tegen hun neutraliteit ingaan. Voorlopig vindt hij de objectieve en de subjectieve argumenten die hij voor een besnijdenis heeft zwaarder wegen. Een besnijdenis heeft aantoonbare hygiënische voordelen, vertelt hij, en het is een traditie die om sentimentele redenen het behouden waard is: het is namelijk een fysieke herinnering aan de Arabische cultuur die ook de achtergrond zal uit­maken van zijn toekomstige kinderen.

‘Ik zou de besnijdenis ook niet ter discussie stellen in relatie met een vrouw met een niet-islamitische of niet-Arabische achtergrond.’

Benyaich kent ook nauwelijks Marokkaanse Belgen die met de traditie hebben gebroken. Misschien komt het voor bij Marokkaans-­Belgische vrouwen die de islam en de Marokkaanse cultuur de rug hebben toegekeerd nadat ze het slachtoffer zijn geweest van een traumatiserende gebeurtenis als uithuwelijking. Hij weet van tientallen Marokkaans-Belgische vrouwen die zich na zo’n ervaring tot het christendom hebben bekeerd. De kans is aanwezig dat binnen deze groep er een paar zijn die rigoureus met alles hebben gebroken wat aan de islam herinnert.

‘Er zijn maar heel weinig vrijzinnige Marokkaanse Belgen. Zeker onder de tweede en derde generatie in België. De meeste vrijzinnige Marokkaanse Belgen in mijn vriendenkring zijn geboren en getogen in Marokko. Ze beperken zich tot een klein aantal islamitische rituelen. Ze doen bijvoorbeeld niet aan de ramadan en hebben geen angst om dat kenbaar te maken. Maar als het op de besnijdenis aankomt, dan zijn ze gevoelig voor het culturele ritueel. Dat is inderdaad vreemd. De meeste ex-moslims die ik ken hebben hun zonen besneden.’

stand-up comédienne en ‘super-relaxte moslima’ Soundos el Ahmadi (30) zegt dat ze nog altijd discriminatie ervaart. Bijvoorbeeld bij audities voor films of tv-series waar ze wordt weggestuurd met de mededeling dat ze ‘geen Marokkaan zoeken’. Ze vecht nog elke dag voor haar plek als Marokkaans-Nederlandse in deze maatschappij. Haar ouders ook. Als ze dan de traditie van de besnijdenis er aan zou geven, die zo nauw verbonden is met de Marokkaanse cultuur waarin ze is opgegroeid, dan zou het voor haar voelen alsof ze verraad pleegt aan haar strijd voor een volwaardige positie in deze maatschappij. ‘Ik wil niet voor niets vechten. Ik wil dat mijn kinderen later trots zijn op hun Marokkaans-islamitische roots. Een besnijdenis maakt daar deel van uit.’

Maar nog belangrijker dan het behoud van haar roots, of de besnijdenis als uiting van haar strijd voor volwaardigheid, is de rol van haar moeder hierin. El Ahmadi noemt zichzelf een moederskindje. Ze wil haar nooit teleurstellen. Of ze nou op het podium staat of op televisie verschijnt, het is pas goed als haar moeder zegt dat het goed is. Met die goedkeuring kan ze niet voorzichtig genoeg omspringen. Ze is al een ­atypische Marokkaanse dochter door aan stand-up comedy te doen en door een Nederlandse jongen te trouwen. Als ze ook nog eens zou besluiten om een zoon niet te besnijden, zou ze nog verder van haar moeder afdrijven. ‘Doe ik niet aan een besnijdenis, dan moet ik zeker weten al mijn Marokkaanse documenten inleveren.’ Het zou de eerste keer zijn dat ze onder sociale druk bezwijkt. Ze is altijd haar eigen gang gegaan. Als puber al liep ze erbij met roze haar en een gigantische navelpiercing. Maar het weigeren van een besnijdenis zou ze haar moeder niet kunnen aandoen.

‘Er is alleen één probleempje. Ik heb een Nederlandse man. Hij heeft zoiets van: “Hoezo moet je aan mijn kind zitten? Laat potverdorie mijn zoon met rust.” Hij is zelf ook niet besneden. Dus dat wordt nog wat, kan ik je vertellen. Ik hoop echt dat ik alleen maar dochters krijg.’

Op de eerste date stelde El Ahmadi zichzelf netjes voor, somde haar hobby’s op en overviel haar toekomstige echtgenoot met de eis dat hun toekomstige kinderen Arabische namen zouden krijgen. Maar een besnijdenis er doorheen drukken zal wat geduldiger voorwerk nodig hebben. Ze wil hem niet overvoeren met vreemde eisen.

Het tekent de moeilijkheid die een besnijdenis kan betekenen voor verlichte moslims, vertelt El Ahmadi. Het is een delicaat balanceren tussen sociaal wenselijk gedrag, de behoefte om een culturele identiteit door te geven, en het zoeken naar een oplossing met een partner die absoluut wel of niet openstaat voor een besnijdenis.

‘Besnijdenis is inderdaad niet verplicht in de islam. Maar het telt cultureel zó zwaar. Het zit er gewoon bij ons ingebakken. Je kunt er niet eens over praten. Je krijgt altijd te horen: als je een echte moslim wilt zijn, dan moet je besneden zijn. Punt.’