Het Nationaal Historisch Museum aan het Skanderbegplein in Tirana. Albanië, juli 2020 © Alessio Mamo / Redux / ANP

Vandaag noemt Nita Deda het een godsgeschenk. Maar op het moment zelf, ruim tien jaar geleden, was de teleurstelling groot. ‘Mijn studentenvisum in Amerika verliep en ik moest terug naar huis, naar Kosovo. Er zat niks anders op.’ Ze spreekt de zinnen theatraal uit, met een grimas die haar toenmalige wanhoop uitdrukt: ‘Ik dacht: fuck, terug naar het getto.’ Ze kan er nu om lachen.

Stralend gaat Deda, een zelfverzekerde dertiger, door de straten van Pristina, hoofdstad van Kosovo. Behendig balancerend op hakken, zigzaggend door de opgebroken straten. Want overal wordt gebouwd, de stad barst uit zijn voegen. En de angst die ze destijds voelde om terug te moeten naar een door de recente oorlog geïsoleerd land, bleek nergens voor nodig. ‘Nu weet ik dat Kosovo me vooral veel gééft: we bouwen hier samen een nieuw land op, en de energie en solidariteit zijn groot.’

Deda is lid van het team van kunstbiënnale Manifesta, die op 22 juli van start gaat in Pristina. Het evenement, geesteskind van de Nederlandse cultuurmanager Hedwig Fijen, strijkt om de twee jaar neer in een andere Europese stad met een honderd dagen durend programma. Kunstenaars, architecten en stedenplanners uit heel Europa tonen hun werk en gaan in debat. Wat de keuze van de stad betreft heeft Fijen een reputatie hoog te houden. De afgelopen jaren werd gekozen voor steden als Palermo en Marseille, die worstelen met grote sociale problematiek. Manifesta in Sint-Petersburg in de zomer van 2014 was ronduit omstreden vanwege de Russische inname van de Krim, een paar maanden ervoor. Het liefst schuurt het aan alle kanten, is de ideologie van Fijen. Manifesta moet naast verbroederen ook provoceren en confronteren.

Daarvoor zijn met de aanstaande, veertiende editie in de Kosovaarse hoofdstad alle ingrediënten aanwezig. In het kleine Balkanland met 1,9 miljoen inwoners woedde 23 jaar geleden nog een oorlog (1998-1999) tussen de Kosovo-Albanezen en de Serviërs, die aan minstens tienduizend mensen het leven kostte en een massale vluchtelingenstroom op gang bracht. Na de oorlog, die ten einde kwam na Navo-bombardementen op doelen in Servië, werd Kosovo jarenlang bevoogd door VN, navo en EU.

Sinds Kosovo in 2008 eenzijdig de onafhankelijkheid uitriep, speelt de internationale gemeenschap meer een rol op de achtergrond, maar de noodzaak tot toezicht blijft. In 2021 liepen de etnische spanningen weer op tussen de Kosovo-Albanezen, die een ruime meerderheid van negentig procent vormen, en de kleine Kosovo-Servische minderheid die wordt opgejut door Servische ultranationalisten in Belgrado die Kosovo nog altijd beschouwen als een provincie van Servië.

Aanleiding deze keer was het besluit van de etnisch Albanese regering in Pristina om Servische automobilisten te verplichten in Kosovo een Kosovaars nummerbord te kopen. De Kosovo-Serviërs reageerden met brandstichting bij overheidskantoren. De missie van de Navo in Kosovo (kfor) – nog altijd aanwezig met vierduizend militairen – moest in allerijl worden ingezet om de vrede te bewaren.

Het is wachten op het volgende conflict, weten Brusselse diplomaten die al jaren gesprekken voeren met Kosovo en Servië over toekomstige integratie in de EU. Servië is officieel kandidaat om toe te treden; voor Kosovo geldt nog slechts de vage status van ‘potentiële kandidaat’. Telkens beloven beide landen verbetering van de onderlinge relaties, en telkens worden de beloftes gebroken. En wat niet meehelpt is de verdeelde positie van de EU zelf, waarvan vijf lidstaten Kosovo als land niet eens erkennen. Slowakije, Roemenië, Griekenland, Cyprus en Spanje vrezen dat erkenning een aanmoediging is voor de naar separatisme strevende regio’s in eigen land.

Een van de pijnlijke gevolgen van de verdeeldheid: voor Kosovaren geldt voor reizen naar de EU een visumplicht. ‘Wij zijn hier de grootste eurofielen, maar we kunnen geen kant op’, zegt Deda terwijl ze zich een weg baant door permanent verkeersinfarct Pristina. ‘De procedure van visumaanvraag is taai en voor velen te duur.’

Overal in de stad verrijzen nieuwe kantoorkolossen. Europa-blauwe vlaggen wapperen aan gevels. Op de terrassen wordt afgerekend met de euro, sinds de oorlog de door de Europese Centrale Bank gedoogde valuta in Kosovo. ‘Nergens wordt Europadag op 9 mei zo uitbundig gevierd als hier’, zegt Deda. ‘En als 9 mei op een zondag valt, dan krijgen we ter compensatie de maandag erna vrij.’

Kosovo-Albaniers lopen langs het “Newborn” monument in Pristina. Kosovo,16 juni © Armend Nimani / AFP / ANP

Met ruim de helft van de inwoners jonger dan 25 is Kosovo het jongste land van Europa. Maar ook een van de armste landen, met een gemiddeld maandsalaris van krap vierhonderd euro. Veel Kosovaarse jongeren zullen in hun leven wellicht nooit een vliegtuig van binnen zien, vreest Deda. ‘Ze komen het getto niet uit.’In de afgelopen maanden van voorbereidingen reisden Deda en de andere Manifesta-teamleden regelmatig op en neer tussen Pristina en Tirana, de hoofdstad van buurland Albanië. Zoals voor veel Kosovaren is Albanië voor Deda het land van oorsprong, daar liggen haar roots. Haar grootmoeder ging als meisje op de vlucht voor de Albanese communistische dictatuur en werd opgevangen in toenmalig Joegoslavisch Kosovo. Daar trouwde ze later en stichtte een gezin. Albanië ging, onder het snoeiharde stalinistische regime van Enver Hoxha, achter slot en grendel. ‘Mijn grootmoeder had decennialang geen enkel contact meer met haar achtergebleven familie.’

Voor Deda is het amper meer voor te stellen. De grens tussen de landen is nu een douanekantoor aan de voet van een bergketen, bemand door slaperige Albanese agenten die een vluchtige blik werpen op haar paspoort. ‘Kosovaars? Welkom!’

Door hun gemeenschappelijke geschiedenis, taal en cultuur voelen Kosovaren en Albanezen zich sterk met elkaar verbonden. Kosovaarse politici flirten op gezette tijden met aansluiting van Kosovo bij Albanië – om er sussend aan toe te voegen dat het hun geen nieuwe Balkanoorlog waard is. In Albanië zijn politici extra voorzichtig, want elke verwijzing naar ‘Groot-Albanië’-ambities wekt de woede in omliggende Balkanlanden waar Albanese minderheden wonen; het zou de voortgangsgesprekken van de EU met kandidaat-toetreder Albanië compliceren.

‘Maar wij zijn wel degelijk twee volken en één natie’, zegt Tirana’s burgemeester Erion Veliaj. Aan het hoofd van een lange restauranttafel in zijn stad spreekt hij die avond zijn speciale bezoek toe: Hedwig Fijen, Deda en de rest van het Manifesta-team en de fine fleur van de Albanese kunstscene.

Voor Fijen zijn de contacten die ze legt in Tirana van groot belang voor het slagen van Manifesta in Pristina. ‘Manifesta is een aanjager van ideeën voor de transformatie van een samenleving’, zegt Fijen. ‘Het gaat om de overdracht van kennis van de vergroening van steden, van hoe je samen kunt bouwen aan een betere toekomst. Albanië ligt wat dat betreft voor op Kosovo, maar het zijn broedervolken die zich aan elkaar optrekken.’ Ze hekelt de manier waarop de uitbreidingsmoeheid in de EU de zes westelijke Balkanlanden – Albanië, Kosovo, Noord-Macedonië, Montenegro, Servië en Bosnië-Herzegovina – heeft veroordeeld tot een leven in de wachtkamer. ‘Als de politiek de brug niet kan slaan, dan doen wij het met Manifesta wel. Ik wil de mensen hier laten weten dat ze erbij horen, dat hun verhalen ertoe doen.’

Later op de avond loopt burgemeester Veliaj, een jonge veertiger gestoken in jeans en zwart-wit gestreept hemd, door de straten van zijn stad. Ook hier, net als in Pristina, is de bouwwoede immens. Maar Tirana’s voorsprong is evident: gelauwerde Nederlandse en Belgische architecten zijn er volop bezig de stad een spectaculaire nieuwe skyline te geven. ‘Anders dan jullie premier Mark Rutte vinden Nederlandse architecten Albanië wel degelijk interessant’, zegt Veliaj op vileine toon. ‘Maar laten we het gezellig houden: wij zijn blij met die architecten, en zij zijn blij met ons. Hier in Tirana hebben ze nog de vrijheid om te bouwen wat ze willen. En het toont maar weer aan dat Europese integratie het meer moet hebben van kunstenaars, architecten en ondernemers. Politici sukkelen erachteraan.’

Bij een eerdere ontmoeting, vijftien jaar geleden, was Veliaj aanvoerder van jongerenorganisatie Mjaft! (Genoeg!) die protesteerde tegen de regering van toenmalig premier Sali Berisha, in een vorig leven lijfarts van dictator Hoxha. ‘Dit is een corrupte regering van despoten’, zei Veliaj toen.

Hij lacht besmuikt als hij eraan wordt herinnerd. ‘Ik weet inmiddels dat een regering omverwerpen een makkie is vergeleken bij wat ik nu doe, het besturen van een stad.’ Maar waar hij zich nog meer in heeft verslikt, zegt Veliaj, is de daadkracht van de EU. Hij groeide op met de belofte van Europese integratie van de Albanezen, maar zijn geduld is inmiddels op. ‘Er zijn altijd wel ergens in de EU verkiezingen, en dan durven politici niet te praten over vergezichten zoals EU-uitbreiding, omdat het onderwerp in de peilingen duidt op stemmenverlies. Echte leiders kijken niet naar peilingen maar doen wat ze goed achten. Dat leiderschap is er niet meer in de EU.’

Veliaj vormt in Albanië een uitgesproken pro-Europese tandem met zijn partijgenoot, de sociaal-democratische premier Edi Rama die al sinds 2013 aan de macht is. Samen zijn ze verantwoordelijk voor de huidige facelift van Tirana. Het duo toont een bravoure die haaks staat op de nederige en afwachtende houding die de westelijke Balkan jarenlang aannam in relatie tot de EU. ‘We gaan niet langer als een afgewezen minnaar wachten op een telefoontje vanuit Brussel’, zegt Veliaj. ‘We bouwen hier intussen wel ons eigen Europa.’

Na recente opnames in zijn land van het populaire televisieprogramma Wie is de Mol? kwam er een hausse aan toerisme op gang. Het sterkte hem in zijn overtuiging dat Albanië ‘het niet moet hebben van Europese politici’. ‘Door politici krijgen we het stigma opgeplakt van mensen levend in een middeleeuwse, islamitische achterhoek. Maar de toeristen komen en zien iets heel anders: een snel moderniserend Europees land waar je bovendien veel beter eet en drinkt dan in Nederland.’

Premier Rama, zelf van oorsprong kunstenaar, gaf de laatste jaren architecten uit België en Nederland ruim baan om hun stedenbouwkundige visies los te laten op Albanië.Zo ontwierp het Belgische bureau xdga aan de kustlijn van de stad Vlorë een nieuwe ‘Waterfront’-promenade. Winy Maas, van het Rotterdamse architectenbureau mvrdv, is verantwoordelijk voor de transformatie van de iconische Piramide van Tirana – ooit gebouwd als eerbetoon aan Hoxha – in een incubator voor ontwerpers van robotics, games en animatie. Verderop in de stad bouwt mvrdv ook aan Downtown One dat het hoogste gebouw van Albanië moet worden. En bureau oma, van architect Rem Koolhaas, ontwierp aan de rand van Tirana Mangalem 21, een volledig nieuwe woonwijk.

‘Of een gebouw mooi is bepaalt hier de architect zelf, die krijgt het vertrouwen, en dat is een enorme verademing’, zegt Johan Anrys van het Brusselse architectenbureau 51n4e. Anrys is verantwoordelijk voor het meest prestigieuze project in Albanië: de verbouwing van het Skanderbegplein in het hart van Tirana, genoemd naar de Albanese nationale held. Ooit prijkte er een gigantisch Stalin-standbeeld en was het plein een chaotisch en vervuilend verkeersknooppunt, omringd door kolossale gebouwen. De opdracht aan

‘In Nederland word je als architect beperkt door regeltjes. Maar in Albanië zeggen ze: “Hoe wil je het?”’

51n4eluidde: geef het plein terug aan de mensen.

Het is nu de grootste voetgangerszone van de Balkan, omringd door een groene gordel. Anrys’ bureau won er in 2018 de Europese prijs voor Urban Public Place mee. In Albanië werkt hij nu, met zestien architecten in dienst van 51n4e’s lokale vestiging, aan meerdere projecten. ‘De toewijding die ik hier tegenkom is ongekend’, zegt Anrys. ‘In België en Nederland word je als architect beperkt door duizenden regeltjes. Maar in Albanië zeggen ze: “Hoe wil je het? Oké, dan gaan we op zoek naar de benodigde materialen.”’

De avond voor haar terugreis naar Pristina bezoekt Nita Deda in Tirana de hippe Destil Creative Hub waar bevriende kunstenaars nieuw werk exposeren. Met een glas wijn in haar hand staat ze in de kelder van de galerie oog in oog met de ‘werkelijkheid’ van haar Albanese familietak die leefde onder de Hoxha-dictatuur. Op een lange leestafel liggen netjes op een rij twintig vergeelde voorpagina’s van

Bashkimi, de toenmalige krant van het Democratisch Front van de Socialistische Volksrepubliek Albanië. Ze beslaan willekeurige dagen uit de periode 1945-1985. In opmaak en lettertype zijn ze volkomen identiek. ‘Ook inhoudelijk verschilt de berichtgeving nauwelijks’, zegt Deda vol ongeloof. ‘Natuurlijk ken je de familieverhalen, over hoe het leven toen was. En toch blijft het verbijsteren. Alsof er in die veertig jaar helemaal niets gebeurde.’

Terug in Pristina, na een spectaculaire rit door het bergachtige Albanees-Kosovaarse grensgebied, voelt het als de stilte voor de storm. Met augustus in aantocht maken de Kosovaren zich met gemengde gevoelens op voor het seizoen van de Schatzi’s: de jaarlijkse intocht van de diaspora-Kosovaren uit voornamelijk Oostenrijk, Zwitserland en Duitsland. De Schatzi’s, kinderen van de generatie die in 1999 naar West-Europa vluchtte voor de oorlog, komen voor vakantie om er te pronken met dure Audi’s en Porsches, en om er te flirten met potentiële Kosovaarse bruiden.

De luidruchtige invasie is voor de inwoners van Pristina een vloek én een zegen: Kosovo, berekende de Kosovaarse Centrale Bank, overleeft niet zonder de tientallen miljoenen euro’s die het Schatzi-seizoen jaarlijks oplevert. ‘Maar er zitten ook veel bluffertjes bij, hoor, die huren voor een maand een Porsche om hier de blits te maken’, zegt Joan de Boer. Op de achterbank van een gammele taxi heeft De Boer, een Nederlandse ondernemer in Kosovo, de chauffeur in z’n beste Albanees uitgelegd hoe die door Pristina moet laveren.

Als eind-veertiger was De Boer, na een carrière als veelgevraagde Amsterdamse fotograaf voor reis- en modebladen, op een keerpunt beland. Het glossy wereldje begon hem tegen te staan. ‘Ik dacht: wat nu?’ Met genoeg geld om het even uit te zingen belandde hij ruim dertien jaar geleden in Pristina waar hij in contact kwam met jonge schrijvers, kunstenaars en websitebouwers. Hun ouders hadden nog gevochten voor de onafhankelijkheid van Kosovo. Nu was het de beurt aan de kinderen van die oorlogsgeneratie. ‘Ik trof een enorme vitaliteit aan onder jongeren die stonden te trappelen om van Kosovo iets moois te maken. Met een groepje heb ik toen Kosovo 2.0 opgezet, een mediaplatform voor onderscheidende journalistiek, gemaakt door en voor Kosovaren.’

Sinds de lancering in 2010 groeide Kosovo 2.0 uit tot een gerenommeerde titel op de Balkan, met een online- en tijdschriftversie, waaraan de beste Kosovaarse schrijvers en kunstenaars bijdragen. ‘De thematiek is vooral: emancipatie, minderhedenkwesties, gelijke kansen.’ Tegenwoordig zetelt De Boer alleen nog in het bestuur dat toezicht houdt. De redactie is volledig in handen van Kosovaren.

Na een half uur manoeuvreren door de spits probeert De Boer in de taxi boven het volume van de stampende Albanese turbofolk uit te komen.

‘Ndalo, ne jemi aty!’ roept hij de chauffeur in zijn oor. ‘Stop, we zijn er!’ Hier, tegen de heuvelflank net buiten het drukke centrum, huist zijn nieuwe missie: IT-bedrijf Sprigs, met vestigingen in Pristina en Amsterdam.

Verspreid door het pand werken jonge Kosovaren aan de ontwikkeling van IT-producten voor klanten wereldwijd. Het is een dynamiek die volgens De Boer haaks staat op hoe de buitenwereld het land behandelt. Veel Europese bedrijven vechten om Kosovaarse IT-talenten. Hun salarissen stijgen explosief, ‘maar ze moeten wel in hun reservaat blijven’. De Boers zakenpartner Kreshnik Hasanaj kijkt getergd. ‘Ik ervaar dat als racisme.’ Voor elke zakenreis naar Sprigs-klanten in Amsterdam of elders in de EU moet hij allereerst een taaie, kostbare en vernederende procedure van visumaanvraag ondergaan.

‘Natuurlijk is het geweldig dat vluchtende Oekraïners welkom zijn in de EU, maar voor ons blijft de deur op slot’, zegt Hasanaj. Onder veel Kosovaren wordt de ruimhartige ontvangst van Oekraïners in de EU ook verklaard uit het feit dat Oekraïners christelijk en wit zijn. ‘En wij Kosovo-Albanezen zijn islamitisch.’

De Oekraïners zijn maar beter gewaarschuwd, zegt Besa Luci in de achtertuin van een restaurant waar die avond de burgemeester van Pristina een receptie houdt ter ere van Manifesta. ‘Onze oorlog is bijna een kwart eeuw geleden, en moet je zien waar we nu zitten?’ Luci is hoofdredacteur van Kosovo 2.0 dat ze samen met De Boer oprichtte. Een charismatische, kettingrokende vrouw. Iedereen in de stad kent haar. Kosovaarse politici vrezen haar pen.

‘Vluchtende Kosovaren werden destijds met open armen ontvangen’, zegt ze, ‘zoals de Oekraïners nu ook overal welkom zijn. Maar waarom moet het eerst tot een oorlog komen om op Europese solidariteit te mogen rekenen? En trouwens, van die solidariteit met Kosovo is weinig meer over: wij leven hier nu in een afgesloten uithoek van Europa.’

Ze komt uit een familie die na de oorlog de verantwoordelijkheid nam om van Kosovo een rechtsstaat te gaan maken. Dat stuit op, soms gewelddadige, weerstand. Zeker voor wie zich waagt in de bouwjungle, zoals Kosovaren de wildgroei aan appartementencomplexen in hun land noemen. Wie zijn de financiers en de aannemers? Wie zijn de potentiële kopers? Rapportage en transparantie zijn er nauwelijks, geruchten over geldwitwasserij des te meer.

‘Mijn oom Rexhep is een jaar na de oorlog vermoord door de bouwmaffia’, zegt Luci. ‘Hij weigerde als ambtenaar vergunningen uit te reiken voor illegale projecten.’ Op een avond, wandelend van zijn werk naar huis, werd hij door onbekenden onder vuur genomen. Vanzelfsprekend, zegt Luci, dat de internationale gemeenschap al die jaren in haar land aanwezig bleef om een oogje in het zeil te houden. ‘Maar het Westen heeft ons te lang betutteld. Naar Kosovaren werd amper geluisterd. Met Kosovo 2.0 hebben we daarom het debat geopend over wat wij zélf denken en willen.’

In het vuur van haar betoog valt een vol glas rode wijn van tafel op haar broek. Onverstoorbaar praat ze door. ‘Wie geluk en genoeg geld heeft, bemachtigt een visum na een vernederende procedure waarin je al je privacy, over relaties en inkomen, moet opgeven. Dit is onderdrukking in de 21ste eeuw. Waarom vinden we dit in Europa “normaal”?’

Binnen, in de restaurantzaal, brengt Pristina’s burgemeester Përmarim Rama een toast uit op Manifesta-directeur Hedwig Fijen. Op Luci’s hartenkreet reageert hij opvallend laconiek. ‘Laat Europeanen maar hier naartoe komen, dan kunnen ze nog wat leren’, zegt Rama. ‘Wij gaan niet smeken of we erbij mogen, we wachten wel tot jullie óns nodig hebben.’

Fijen loopt nerveus door het restaurant en schudt handen – dat doet ze al dagen op een rij. Het is nu aftellen tot de start van haar Manifesta. Ze hoopt dat ze met haar keuze voor Pristina de Europese politiek wakker schudt. ‘Toen ik destijds Manifesta in Palermo organiseerde, vroeg iedereen: “Hedwig, waarom in een maffiastad?” Deze keer dus in Kosovo, in het armste land van Europa. Omdat ik Europese politici wil wakker schudden: kíjk naar die periferie! Want wat er hier op de Balkan gebeurt bepaalt mede de toekomst van Europa.’

Nita Deda verlaat haar kantoor in het Paleis van de Jeugd, een in brutalistische Joego-bouwstijl opgetrokken complex – bij oudere generaties beter bekend als Sportpaleis Boro en Ramiz, genoemd naar twee gesneuvelde Joegoslavische partizanen. De een was Serviër, de ander Albanees. Deda moet nog op een laatste werkbezoek voor het weekend begint, naar Foundation 17, een cultureel erfgoed-stichting opgericht door twee Kosovaarse vrouwen.

Bij een stoplicht hoort ze geroep. Het is haar moeder aan de overkant. ‘Mama!’ Als ze is overgestoken vallen ze elkaar in de armen. ‘Ik ben zo trots op haar’, zegt Deda, terwijl ze de bescheiden wegwerpgebaren van haar moeder negeert. Met haar zwarte oorbellen, grote zonnebril en perfect gecoiffeerd kapsel straalt haar moeder klasse uit. ‘Mama was de allereerste vrouwelijke tandarts van Kosovo.’

In de laatste periode van Servische onderdrukking van de Albanezen in Kosovo verloor ze haar baan. Maar in haar achtertuin bleef ze haar studenten illegaal lesgeven. ‘Mijn moeder is een van de mensen die het land draaiende hielden in bikkelharde tijden.’

‘Niet zo overdrijven, Nita’, lacht haar moeder. ‘Maar wij Kosovaarse vrouwen zijn inderdaad sterk. Wij moeten twee keer zo hard vechten. In Kosovo maken vrouwen het verschil.’

Met medewerking van Tinne Horemans. Voor dit artikel nam Tijn Sadée deel aan een persreis georganiseerd door Manifesta.