Zelfs de Britten in Zuid-Irak begrepen het niet. Je kunt een Arabier, en zeker een Iraakse Arabier, niet straffeloos vernederen. Amerikaanse militairen gaan keer op keer in de fout door respectloos huizen binnen te vallen en vrouwenvertrekken te doorzoeken. De Amerikanen zijn onwetend. Ze hebben de culturele bagage van hun krijgsmacht niet op orde. Daarover wil Zaki Chehab kort zijn. Maar dat ook de Britten, met al hun koloniale ervaring in het Midden-Oosten, geweldige blunders maakten, tekent de belabberde voorbereiding van de veldtocht die in maart 2003 tegen Saddam Hoessein begon. Chehab beschrijft het in zijn onlangs vertaalde boek Irak in lichterlaaie: Bezetting en opstand.

Op 21 juni 2003 stormden Britse parachutisten het huis van Ali Al Hassan binnen. Ze trapten de deur in en fouilleerden mannen en vrouwen. Intussen besnuffelden speurhonden alle hoeken van het huis, op zoek naar wapens. Ook in de gebedsruimte. Vrouwen die door ongelovige mannen betast worden en honden – in de islam beschouwd als Allah onwelgevallige, vieze dieren – die het huis onteren: de goede naam van de stam was geschonden. Dat schreeuwde om wraak. De stamleden vielen de soldaten aan. Zes Britten sneuvelden. De bevelhebber hield vol dat zijn mannen zich niet hadden misdragen, want die waren immers «lang genoeg in het gebied geweest om de gevoeligheden van het volk te begrijpen». Maar het geweld hield aan. Later die dag werden nog eens zes Britse militairen gedood. De aanvallers waren vreedzame Irakezen. Ze behoorden niet tot milities en lieten zich niet in met het gewapende verzet tegen de bezettingstroepen van de Coalitie. Het Britse optreden veroorzaakte echter een moorddadige furie.

In dit voorval zit veel vervat van Zaki Chehabs boodschap. De rampzalige situatie in Irak had zo rampzalig niet hoeven zijn. Er had beter nagedacht moeten worden door de Amerikanen en hun bondgenoten over hun optreden in het trotse land. Niet alleen over de inmiddels beruchte ontbinding van de Iraakse strijdkrachten en het ontslaan van duizenden leden van Saddams Baath-partij. Juist óók over de behandeling van de bevolking. «Je kunt nog zoveel scholen en klinieken bouwen en waterleidingen aanleggen», zegt Chehab, en hij zet grote ogen op. «Als je keer op keer hun eer schendt, duw je de Irakezen over de rand en nemen ze de wapens tegen je op.»

Zaki Chehab, Palestijn van origine, volgt de Iraakse politiek al sinds 1978 en zat eens tegenover Saddam Hoessein tijdens een galadiner in Bagdad. Hij is politiek redacteur van de onafhankelijke Arabischtalige krant Al Hayat, die in Londen wordt uitgegeven, en werkt daarnaast voor The Guardian, het Arabische tv-station lbc, de bbc en cnn. Zijn decennialange ervaring bracht hem tot in de hoogste kringen. Voor zijn boek sprak hij met hoge politici, onder wie de Iraakse president Jalal Talabani. Ook de gewone sterveling gaf hij een stem. «Ik ben twee maanden geleden nog in Irak geweest», vertelt hij. «Ik kom er om de paar maanden. Het is nu levensgevaarlijk, ook voor mij. Maar ik probeer met zoveel mogelijk mensen te spreken.»

Door zijn veelvuldige reizen, met name naar Fallujah, kon hij doordringen tot enkele verzetsgroepen en leerde hij hun mentaliteit en manier van werken kennen. Hij was een van de zeer weinige journalisten die Abu Musab al-Zarqawi ontmoette, de onlangs gedode leider van al-Qaeda in Irak.

Aanvankelijk was het verzet tegen de Amerikanen heel beperkt, en kwam het slechts uit de hoek van Saddam-getrouwen. Pas toen duidelijk werd dat de Amerikanen de soennieten aan hun lot overlieten en geen respect toonden voor de religieuze en culturele tradities, greep het verzet om zich heen. Zaki Chehab zag het zelf, tijdens zijn ontmoetingen met soennitische opstandelingen. Hij ontmoette strijders in Fallajuh, Tikrit, Samarah, Mosul en Ramadi – de belangrijkste steden uit de roerige soennitische driehoek ten zuiden van Bagdad. Hij laat zien dat de bloedige strijd in Fallujah, waar veel Amerikaanse mariniers werden gedood, een stammenopstand was, in plaats van de Bin Ladense jihad die de Amerikanen meenden te zien. In Mosul sloegen uiteenlopende groepen van Saddam-getrouwen en Saddam-haters de handen ineen toen bleek dat de Amerikanen de bevolking niet beschermden tegen plunderende Koerden. Allemaal onnodig geweld, dat te voorkomen was geweest als militaire commandanten zich zouden hebben voorbereid op de periode na de veldtocht; als hun de noden en geboden van de bevolking waren geleerd. Aan potentiële kennis geen gebrek. Het Westen herbergt vele Iraakse oppositieleden.

Chehab gaat gelukkig voorbij aan de vraag of de Verenigde Staten Irak al dan niet hadden moeten binnenvallen. Hij houdt zich slechts bezig met de jaren na de korte veldtocht. Irak in lichterlaaie is een spannend geschreven analyse van de vele fouten die werden gemaakt. «Kleine» zaken als de veelvuldige diefstal van geld tijdens huiszoekingen en het verkopen van wapens aan het verzet door Amerikaanse militairen (hier niet bekend), de verkrachtingen van Iraakse vrouwen door gevangenbewaarders (hier gebagatelliseerd) en het voorbijgaan aan de stammencultuur (wegens complexiteit hier niet in de media). Maar ook grote blunders als de ontbinding van het leger, het verzoek aan de VN om tot volkenrechtelijk gedefinieerde «bezettingsmacht» te worden gebombardeerd (terwijl de Amerikanen juist zeiden te komen als bevrijders), het laten voortbestaan van de Koerdische en sjiitische milities, het bevoordelen van de pro-Iraanse sjiieten en het buitenspel zetten van de als Saddam-getrouwen beschouwde soennieten (waarmee uit het oog werd verloren dat ook vele soennieten zijn slachtoffer waren). Het droeg allemaal bij aan het omslaan van de stemming en het om zich heen grijpen van het verzet. Met als resultaat een vrijwel onbestuurbaar land. «Er was geen plan voor na de oorlog», zegt Zaki Chehab. «Er was geen aandacht voor de mensen, voor de cultuur en de religie. Dat heeft de Amerikanen duizenden en de Irakezen tienduizenden levens gekost. De neoconservatieve adviseurs van president Bush, mensen als Richard Perle, Paul Wolfowitz en Dick Cheney, hebben hierop aangestuurd. De meesten zitten nog gewoon op hun plek. Het is ongelooflijk dat deze arrogantie niet bestraft wordt.»

Irak in lichterlaaie is geen inktzwart boek. Chehab ziet licht gloren aan het einde van de tunnel. Het heeft lang geduurd, maar de Amerikanen beginnen te leren hoe het moet. Ze zijn volgens Chehab bezig in hoog tempo hun beleid aan te passen. «De Amerikanen rekenden op de sjiieten, maar ze hebben ingezien dat die niet te vertrouwen zijn. Ze wantrouwden de soennieten, maar nu snappen ze dat zonder hen het land niet te besturen is. In de nieuwe regering van premier Jawad al-Maliki spelen de soennieten een rol. Ze hebben deze week hun goedkeuring gegeven aan benoemingen op de gevoelige ministeries van Defensie en Binnenlandse Zaken. Het wantrouwen zal verminderen, nu iedereen weer betrokken is bij het bestuur.» Mede daardoor zal Irak niet ten prooi vallen aan een burgeroorlog. Chehab: «De leiders van de Koerden, de sjiieten en de soennieten zijn daarvoor te egoïstisch. Als ze elkaar gaan bevechten, zullen ze allemaal minder overhouden dan ze nu hebben. De sjiieten zullen moeten terugvallen op het zuiden en hun machtspositie in Bagdad verliezen, de soennieten zullen geen toegang meer hebben tot de olie en de Koerden zullen hun grote invloed op het bestuur van het land verliezen.»

Het aanvankelijke bevoordelen van de sjiieten dreigde de Amerikanen lelijk op te breken, nu Iran bezig is een kernwapen te verwerven, meent Chehab. «Alle belangrijke sjiitische partijen zijn pro-Iraans, want dat is nu eenmaal de bakermat van de sjiitische islam. Iran heeft dus een ijzersterke positie in Irak, zonder ook maar één soldaat te sturen. De Amerikanen hebben beseft dat ze een enorme fout hebben gemaakt door te steunen op de sjiieten. Niet alleen hebben ze zich een soennitische opstand op de hals gehaald, bijna zaten ze opgescheept met een pro-Iraans regime. Ik weet zeker dat ze ervoor gekozen zouden hebben Saddam Hoessein te handhaven als ze dat gevaar eerder hadden gezien. Nu begrijpen ze dat ze moeten bouwen op de soennieten en de Koerden. De Amerikanen maken nu duidelijk dat ze de soennieten serieus nemen en dat ze hen zullen beschermen tegen de machtsaanspraken van de Koerden en de sjiieten. Het wordt door weinig mensen opgemerkt, maar de Amerikanen zijn bezig om het hele politieke proces in Irak op een nieuwe leest te schoeien.»

Dat is echter niet genoeg, meent Chehab. Ook in de economische behoeften moet nu snel voorzien worden, vooral in de soennitische gebieden. «Alleen dan laat je zien dat je de soennieten weer serieus neemt. Je moet een infrastructuur voor ze bouwen. Na de val van het regime is er alleen gebouwd in de sjiitische gebieden in het zuiden en in het noorden waar de Koerden wonen. Niet in Centraal-Irak, het gebied van de soennieten. Geef hun werk, zodat ze geld hebben, zorg dat ze daarmee iets kunnen kopen, en de economie begint zich te verheffen. Dan hebben steeds meer mensen iets te verliezen, dus zal het geweld afnemen.»

Maar daaraan gaat iets vooraf: veiligheid, een schaars goed in Irak. «De strijd is niet te winnen. Veiligheid is alleen te bereiken als er wordt onderhandeld met de opstandelingen. En dat gebeurt nu. Er wordt gepraat op het hoogste niveau. Zelfs generaal Casey, de bevelhebber in Irak, is bij de gesprekken betrokken. De vorige minster van Defensie was er en de drie belangrijkste stamleiders van het verzet namen ook deel. Er waren niet meteen resultaten, maar er is een grote stap gezet. Ze praten nu tenminste, dat is al heel wat. Uiteindelijk zal het leiden tot een staakt-het-vuren. En dan kun je beginnen aan de wederopbouw van de zwaarst getroffen gebieden van de soennieten.»

Generaal Casey presenteerde zaterdag een plan voor de terugtrekking van acht van de veertien Amerikaanse brigades voor het einde van 2007. Maar, zegt Chehab, weinigen in het Westen beseffen dat veel Irakezen liever niet zien dat de Amerikanen er spoorslags vandoor gaan. «Als de Amerikanen een rechtvaardige en gebalanceerde aanpak zouden hebben, wil niemand dat ze vertrekken. Zeker niet in deze kwetsbare tijden. Ik heb soennitische opstandelingen en stamleiders gevraagd of ze werkelijk willen dat de Amerikanen hun biezen pakken. Dan denken ze lang na en geven genuanceerd antwoord. Zij zien ook wel dat zonder de Amerikanen de boel nu instort. Maar ze willen onafhankelijk zijn, hun eigen toekomst bepalen. Dat is óók mogelijk met een beperkte Amerikaanse militaire aanwezigheid.»

De pogingen van wijlen Al-Zarqawi om met bloedige aanslagen een burgeroorlog te ontketenen tussen soennieten en sjiieten lijken mislukt. Maar het sektarisme viert hoogtij in Irak. Koerdische en sjiitische milities, met name de Badr-brigade van de Opperste Raad voor de Islamitische Revolutie in Irak, hebben de politie en delen van het leger geïnfiltreerd. Dat is niet zomaar ongedaan te maken. «Dit is een groot probleem. De Amerikanen beseffen dat. Daarom wordt er nu veel werk gemaakt van het opheffen van alle milities. Het is een van de belangrijkste punten van de regering van Al-Maliki. Er is hardvochtig en lang onderhandeld over wie de minister van Binnenlandse Zaken zou worden. Dat de soennitische partijen hem nu hebben goedgekeurd, is een garantie voor veranderingen. En die zijn heel hard nodig. Er moeten nieuwe criteria komen om militairen en agenten te rekruteren. Zij moeten ten dienste staan van iedereen in het land. Niet alleen van de sjiieten of de Koerden.»

Hoe ziet u dat voor zich? Je kunt niet opnieuw iedereen ontslaan.

Zaki Chehab: «Dat is gelukkig niet nodig. Militairen en agenten volgen orders op. Het gaat er dus om welke orders er gegeven worden. Daar moet de verandering plaatsgrijpen. Het gaat om het leiderschap en de organisatie van leger en politie. De Amerikanen zeggen dat ze al 250.000 agenten en militairen hebben opgeleid, maar niemand legt uit waarom zij niet in staat zijn om ook maar één enkele wijk in het land veilig te houden. Als die troepen nu eindelijk eens echt goed getraind worden, hebben de Amerikanen zelf niet zoveel eenheden nodig in Irak. Het plan was vanaf het begin dat de Irakezen het zelf zouden doen, maar zoals ze nu worden opgeleid, kunnen ze dat helemaal niet. De training is een tijdlang in de greep geweest van corruptie. Er werden agenten opgeleid in Jordanië. Kosten per agent: veertigduizend dollar. Dat is meer dan je kind een jaar laten studeren aan een gerenommeerde universiteit in de Verenigde Staten. Het gaat ook om wat ze uitstralen. Als in Bagdad agenten hun gezicht bedekken met bivakmutsen, hoe moet ik als burger dan op hen vertrouwen? Ze laten mij immers zien dat ze zelf bang zijn. Waarom dragen ze anders die bivakmuts? Er moet een programma komen waarmee duidelijk wordt gemaakt aan alle agenten, militairen én aan de bevolking, dat iedereen die een regeringswapen draagt, er is om het land te dienen, zonder angst en zonder sektarische mentaliteit. Er moeten zware sancties komen voor wie die regels overtreedt. Dat kan deels met dezelfde mensen als nu, als je de boel maar goed organiseert. De Amerikanen zien nu waar het fout zit en proberen dat te corrigeren. Maar het gaat lang duren.»

En daarom denkt u dat de Amerikanen nog minstens vijf jaar in Irak zullen blijven, zoals u schrijft in uw boek?

«Inderdaad. Hun aanwezigheid zal nog jaren nodig zijn. Als de Amerikanen langzaam maar zeker hun fouten herstellen, zal de opstand afnemen. Het land zal langzaam opkrabbelen, en goed getrainde Iraakse agenten en militairen zullen veiligheid gaan bieden. Dat is wat de Irakezen willen en wat de Amerikanen willen. De Amerikanen beginnen het te begrijpen. Dezer dagen wordt het begin van de ommekeer gemaakt.»