Wanneer ik de vele wereldreizen die ik in de loop der jaren ondernam in ogenschouw neem, krijg ik de indruk dat niet zozeer grenzen en fronten, moeilijkheden en bedreigingen mij de grootste zorg en onrust baarden, maar de telkens weer opspelende onzekerheid over de aard, de kwaliteit en het verloop van een ontmoeting met Anderen die ik ergens onderweg zou tegenkomen. Ik realiseerde me dat veel, misschien wel alles, daarvan zou afhangen. Elke ontmoeting was een groot vraagteken. Hoe zal deze verlopen? Hoe zal deze eindigen?
Zulke vragen zijn oeroud. De ontmoeting met de Ander wordt beschouwd als universele en fundamentele ervaring van onze soort. Volgens archeologen bestonden de allereerste menselijke groepen uit kleine, dertig à vijftig personen tellende familiegroepen. Als zo’n gemeenschap groter zou zijn, dan zou die zich niet snel en gemakkelijk genoeg kunnen verplaatsen. Als ze kleiner zou zijn, zou ze zich niet kunnen verdedigen en niet effectief genoeg zijn in haar strijd om te overleven.
Maar op een gegeven moment is onze familiegroep op zoek naar voedsel en komt plotseling een andere familiegroep tegen. Wat een belangrijk moment in de wereldgeschiedenis, wat een verheven ontdekking! Er bestaan nog andere mensen op de wereld! Tot dan toe kon een lid van de oergroep van dertig tot vijftig bloedverwanten in de veronderstelling verkeren dat hij alle wereldbewoners kende. Maar opeens blijkt dat niet het geval te zijn, er leven op de wereld nog meer wezens die op hem lijken. Hoe te handelen? Een wilde aanval op de vreemdelingen inzetten? Hen onverschillig passeren en doorlopen? Of toch maar proberen met hen kennis te maken en contact aan te knopen?
Het kan uitdraaien op een duel, een conflict, een oorlog. Ontelbare slagvelden en overal ter wereld te vinden ruïnes getuigen ervan. Ze zijn het bewijs van de menselijke nederlaag, van het feit dat de mens niet met de Ander kon of wilde communiceren.
De familiegroep kan ook besluiten zich af te zonderen, zich af te schermen. Als gevolg van die houding zijn in de loop van de tijd bouwsels als de Chinese Muur, de torens en de poorten van Babylon, de Romeinse limes of de stenen muren van de Inca’s verschenen.
Gelukkig zijn er ook nog rijkelijk veel bewijzen van ander menselijk gedrag te vinden. Bewijzen van onderlinge samenwerking: overblijfselen van markten en havens, plaatsen waar zich agora’s en sanctuaria bevonden, waar nog oude universiteits- en academiegebouwen te zien zijn of waar de sporen van handelsroutes, zoals de zijde-, barnsteen- of Sahararoute bewaard zijn gebleven. Op al die plaatsen ontmoetten mensen elkaar, wisselden met elkaar van gedachten, dreven handel, sloten overeenkomsten en allianties, streefden dezelfde doelen en waarden na. De Ander fungeerde niet meer als synoniem van vreemdheid, vijandigheid, doodsbedreiging of incarnatie van het kwaad. Een ieder vond in zichzelf een deeltje van die Ander terug, geloofde erin en leefde in harmonie met zijn overtuiging.
***
Vandaag staan wij voor dezelfde keuze als waar onze voorouders duizenden jaren geleden voor stonden. De noodzaak om te kiezen is even pregnant als toen. De keuze is even principieel en categorisch als destijds. Hoe moet je je tegenover de Ander opstellen?
Bij elke ontmoeting met een Ander kan de mens uit drie mogelijkheden kiezen: het voeren van oorlog, het optrekken van een muur of het aangaan van een dialoog. Afhankelijk van het tijdperk, als ook de cultuurkring waar hij toe behoort, kiest hij voor de ene of de andere optie. Hij is veranderlijk in zijn beslissingen, wordt geplaagd door onzekerheid, mist een stevige ondergrond.
Rechtvaardiging van de keuze voor de oorlog lijkt me moeilijk. Oorlog betekent een nederlaag van het menselijk wezen, legt ons onvermogen bloot met de Ander te communiceren, ons in de Ander in te leven, ons vriendelijk en verstandig te gedragen.
De gedachte die de mens tot de bouw van grote muren en vestinggrachten aanzette, met als doel zich van anderen te separeren, staat bekend als apartheidsdoctrine. De betekenis van deze term is ten onrechte verengd tot het reeds verdwenen bewind in Zuid-Afrika. In feite werd apartheid al in het verre verleden gepraktiseerd. Eenvoudig gezegd gaat het om een opvatting waarvan de aanhangers verkondigen dat ieder mens mag leven zoals hij zelf wil, ver uit hun buurt welteverstaan in het geval hij niet tot hun ras behoort en geen deel van hun culturele en godsdienstige kring uitmaakt. Was dat maar alles! In werkelijkheid hebben we hier te maken met een doctrine van structurele ongelijkheid binnen de menselijke soort. De mythen van vele stammen en volken dragen een overtuiging uit dat alleen wij – leden van onze clan, onze gemeenschap – mensen zijn en dat alle anderen Untermenschen of überhaupt geen mensen zijn.
Het scherpst kwam deze opvatting tot uitdrukking in een doctrine van het antieke China: een niet-Chinees werd als nageslacht van de duivel beschouwd, op z’n gunstigst als slachtoffer van het lot, waardoor deze er niet in was geslaagd als een Chinees geboren te worden. Conform deze doctrine werd de Ander de gedaante van een hond, rat of een kruipend reptiel toebedeeld. De apartheid was en is een doctrine van de haat, verachting en afkeer.
Hoe anders is het beeld van de Ander in het tijdperk van antropomorfische geloven, waarin goden een menselijke gedaante konden aannemen en zich als mensen konden gedragen. Toentertijd wist men niet of de naderende reiziger, de zojuist aangekomen vreemdeling, een mens of een op een mens gelijkende god was. Die onzekerheid, die intrigerende ambivalentie vormt een van de ontstaansbronnen van de gastvrijheidcultuur die gebiedt elke gast, ongeacht zijn niet altijd identificeerbare herkomst, met alle welwillendheid te bejegenen.
De negentiende-eeuwse Poolse dichter Cyprian Norwid schrijft erover in de inleiding tot zijn Odyssee. Hij staat stil bij de bronnen van de gastvrijheid die Odysseus ondervond na zijn terugkeer naar Ithaka. «Er werd vermoed dat in elke armoedzaaier en in elke vreemde zwerver God zelf schuilde. Van tevoren iemand de vraag stellen: ‹Wie bent u, beste bezoeker?› en hem vervolgens gastvrij ontvangen was ondenkbaar. Pas na zijn mogelijk goddelijke afkomst te hebben gerespecteerd ging men over tot het stellen van aardse vragen. Dat noemde men gastvrijheid die tot de vrome praktijken en deugden werd gerekend. De Grieken van Homerus kenden geen ‹laatste mens› – de mens was altijd de eerste, dat wil zeggen goddelijk.»
In de door Norwid aangehaalde Griekse benadering van de cultuur ontsluiten de dingen hun nieuwe, mensvriendelijke betekenissen. Deuren en poorten dienen niet alleen om ze voor de Ander te sluiten. Ze kunnen voor hem ook opengaan, hem gastvrij uitnodigen. Een weg hoeft niet ten dienste te staan van vijandige colonnes, hij kan ook worden bewandeld door een van de goden die zich, gehuld in pelgrimskledij, in onze richting spoedt. Dankzij zulke interpretaties belanden wij in een wereld die niet alleen rijker en gevarieerder is, maar ook vriendelijker voor onszelf, in een wereld waarin we graag de Ander willen ontmoeten.
***
Emmanuel Levinas noemt de ontmoeting met de Ander «een gebeurtenis», zelfs «een fundamentele gebeurtenis», de belangrijkste, horizon verleggende ervaring. Levinas behoort tot de kring van dialogisten, net als Martin Buber, Ferdinand Ebner of Gabriel Marcel, die het idee van de Ander – een unieke en onherhaalbare entiteit – hebben ontwikkeld als reactie op twee fenomenen die de twintigste eeuw kenmerken: de geboorte van de massasamenleving, die individualiteit afschafte én de expansie van vernietigende totalitaire ideologieën. Deze filosofen trachtten de in hun ogen hoogste waarde – het individu: mij, jou, de Ander, de Anderen – te behoeden voor de nivellerende werking van de massa en voor het totalitarisme (en om die reden hebben zij het begrip de Ander, geschreven met een hoofdletter, gepropageerd om de onderlinge verschillen tussen individuen, tussen hun onuitwisselbare en onvervangbare kenmerken te benadrukken).
Dat was een zeer belangrijke stroming die de mens, de Ander, redde en verhief. We behoorden, betoogde Levinas, niet alleen een dialoog op gelijke voet met de Ander te voeren, we behoorden zelfs «verantwoordelijk te zijn voor hem». De dialogisten verwierpen de weg van oorlogvoering omdat die tot vernietiging leidde. Ze kritiseerden ook die houding die wordt gekenmerkt door onverschilligheid en het optrekken van muren. In plaats daarvan bepleitten ze de noodzaak, sterker nog, de ethische plicht van wederzijdse toenadering, openheid en welwillendheid.
***
Te midden van zulke gedachten en opvattingen, verkenningen en overpeinzingen ontstaat en ontwikkelt zich het grote wetenschappelijke oeuvre van de Poolse antropoloog Bronislaw Malinowski (1884-1992). Malinowski staat voor de volgende uitdaging: hoe nader tot de Ander te geraken als we ervan uitgaan niet met een theoretisch, abstract wezen te maken te hebben, maar met een mens van vlees en bloed die tot een ander ras behoort, die een ander geloof belijdt, andere waarden aanhangt, een eigen cultuur van gebruiken en tradities bezit?
Het begrip de Ander wordt meestal gedefinieerd vanuit het oogpunt van de blanke, de Europeaan. Maar als ik vandaag door een bergdorp in Ethiopië wandel, rent er een groepje kinderen achter me aan. Ze wijzen naar me en roepen: «Ferenczi! Ferenczi!» Dat betekent: ander, vreemd. Dit is een voorbeeld van de huidige onthiërarchisering van de wereld. Ik beschouw iemand als de Ander, maar voor hem geldt hetzelfde – voor hem ben ik juist die Ander. In die zin zitten we met z’n allen in hetzelfde schuitje. Ieder van ons, elke bewoner van deze planeet, is de Ander voor de Anderen.
In het tijdperk van Malinowski en de eeuwen daarvoor stond een blanke, een Europeaan, bij zijn expedities naar andere continenten bijna altijd een veroveringsdoel voor ogen: nieuwe landen in handen krijgen, slaven bemachtigen en hen verhandelen of bekeren. Die expedities ontaardden niet zelden in bloedbaden, zoals de verovering van de Amerika’s door Columbus en de blanke kolonisten die hem opvolgden, de onderwerping van Afrika, Azië en Australië.
Malinowski reist met een ander doel naar de eilanden in de Pacific: om de Ander te leren kennen, om met zijn buren kennis te maken, zijn gewoontes en zijn taal te leren kennen, om te zien hoe die Ander leeft. Na het bereiken van zijn onderzoeksterrein, de Trobriand Eilanden, stelt de auteur van De koraaltuinen vast dat de aldaar jarenlang verblijvende blanken de lokale bevolking en haar cultuur niet alleen in het geheel niet kennen, maar dat zij er een volstrekt verkeerd, van minachting en arrogantie doordrongen beeld van hebben.
Op het moment dat in Malinowski’s Europa de Eerste Wereldoorlog woedt, concentreert de antropoloog zich op het onderzoek naar de cultuur van de onderlinge uitwisseling, wederzijdse contacten en gezamenlijke rites van de bevolking van de Trobriand Eilanden, waaraan hij zijn geweldige werk Argonauts of the Western Pacific (1922) zal wijden.
Geheel in strijd met koloniale gebruiken zet Malinowski zijn tent op in een van de dorpjes en blijft te midden van de plaatselijke bevolking wonen. Dat blijkt niet altijd even prettig en gemakkelijk. In zijn Dagboek in de enge zin van het woord heeft hij het herhaaldelijk over de moeilijkheden die hij moest trotseren, over zijn neerslachtige stemmingen, zijn inzinkingen.
Men betaalt een hoge prijs voor het zich losrukken van zijn eigen cultuur. Het is dan ook erg belangrijk dat men zijn eigen, duidelijk gedefinieerde identiteit bezit, dat men besef heeft van haar kracht, waarde en rijpheid. Alleen dan kan men met gerust hart een confrontatie met een andere cultuur aangaan. In het tegenovergestelde geval verstopt men zich in een schuilhok, zondert men zich angstig af van de omringende wereld. Te meer omdat de Ander een spiegel vormt waarin we onszelf bekijken en waarin we bekeken worden, een spiegel die ons ontmaskert en ontbloot, iets wat we liever willen vermijden.
Op grond van zijn onderzoek formuleert Malinowski de volgende stelling: om een oordeel te kunnen vellen, moet men er zelf geweest zijn. Hij lanceert nog een voor die tijd uiterst gewaagde stelling: er bestaan noch hogere noch lagere culturen, er is slechts sprake van verschillende culturen die op verscheidene manieren aan de behoeften en verwachtingen van hun deelnemers voldoen. Volgens Malinowski wordt het gedrag van iemand die tot een ander ras en een andere cultuurkring behoort, net zoals bij ons, ook door waardigheid, respect voor beleden waarden, eerbied voor gewoontes en tradities gekenmerkt.
***
Malinowski begon aan zijn werk op het moment van de geboorte van de massasamenleving. Momenteel leven wij in een overgangsperiode van de massasamenleving naar de planetaire samenleving. Veel factoren hebben daarop een gunstige invloed, zoals de elektronische revolutie, de imposante ontwikkeling van allerlei soorten communicatietechnieken, het gemak waarmee we ons kunnen verplaatsen en de veranderingen in zowel het bewustzijn van de jongste generaties als in het culturele domein in de ruimste zin van het woord.
Levinas analyseerde de relatie Ik-Ander binnen een zowel in historisch als raciaal opzicht homogene beschaving. Malinowski onderzocht de Melanesische stammen toen zij nog in een oertoestand verkeerden, onaangetast door de westerse technologie, organisatie en markt.
Nu is dat nog maar zelden mogelijk. De cultuur wordt almaar heterogener, meer hybride. Zo was ik onlangs in Doebai getuige van een verbazingwekkend verschijnsel. Een meisje, zonder twijfel een moslima, wandelde langs het strand. Ze had een strakke spijkerbroek en een strak hemdje aan, terwijl haar hoofd op zo’n puriteinse wijze met een donkere chador was bedekt dat haar ogen niet meer te zien waren.
Binnen de filosofie, antropologie en literatuurkritiek bestaan er tegenwoordig denkscholen die hun aandacht hoofdzakelijk richten op dit hybridisatieproces, aan de interculturele uitwisselingen en culturele transformaties. Dat proces voltrekt zich met name in de regio’s waar de staatsgrenzen samenvielen met de grenzen tussen de verschillende culturen (bijvoorbeeld de Amerikaans-Mexicaanse grens), als ook in de megasteden (zoals Sao Paulo, New York of Singapore), waar de bevolking van verscheidene culturen en rassen met elkaar mengt. We zeggen dat de huidige wereld multi-etnisch en multicultureel is geworden. Echter niet omdat er tegenwoordig meer gemeenschappen en culturen zouden zijn dan vroeger, maar omdat zij met een luidere, beslissender, zelfstandiger stem praten, omdat ze hun erkenning en een eigen plek aan de ronde tafel van de wereldvolkeren opeisen.
***
In de tweede helft van de twintigste eeuw heeft tweederde van de wereldbevolking zich van haar koloniale afhankelijkheid bevrijd en is burger geworden van een eigen, al dan niet slechts in naam onafhankelijke staat. Eindelijk voelde men zich baas in eigen huis, stuurman van het eigen lot. Die nieuwe burgers volgden vol haat allerlei pogingen om hen alleen als objecten, figuranten of passieve slachtoffers van buitenlandse dominantie te behandelen. Op onze planeet – eeuwenlang bewoond door een kleine kring vrije mensen en enorme massa’s geknechten – neemt het aantal volkeren en gemeenschappen toe bij wie het besef van de eigen identiteit en het gevoel van eigenwaarde voortdurend groeit. Dat proces gaat vaak gepaard met grote moeilijkheden, vele conflicten en tragedies.
Wellicht zijn we zelfs op weg naar zo’n totaal nieuwe wereld dat onze historische ervaringen niet meer toereikend zullen zijn om haar te kunnen bevatten en erin te kunnen functioneren. Hoe het ook zij, die wereld is een Planeet van de Grote Kans, zij het niet onvoorwaardelijk. Die kans staat slechts open voor diegenen die hun taken serieus opvatten en daarmee bewijzen ook zichzelf serieus te nemen. Die nieuwe wereld heeft in potentie veel te bieden maar is ook veeleisend. De gemakkelijkste weg blijkt vaak een doodlopende weg te zijn.
Want we zullen er telkens een nieuwe Ander tegenkomen, die langzaam te voorschijn komt uit de chaos en verwarring van de moderne tijd. Mogelijk zal die Ander de vrucht worden van een ontmoeting tussen de twee stromingen die de huidige cultuur vormen: de globalisering die onze werkelijkheid een uniform karakter verschaft, en de tegenovergestelde stroming die onze bijzondere kenmerken, uniciteit en individuele verschillen doet voortbestaan. En wie zal die nieuwe Ander zijn? Wat zullen we tegen elkaar zeggen? In welke taal? Zullen we in staat zijn naar elkaar te luisteren, elkaar te begrijpen? Zullen we bereid zijn ons te laten leiden door, zoals verwoord door Joseph Conrad, «ons vermogen tot bewondering en verrukking, als ook ons besef van het levensmysterie; door hetgeen appelleert aan ons gevoel van mededogen, schoonheid en pijn, aan de verborgen verbintenis met de rest van de wereld, aan die subtiele maar onoverwinnelijke overtuiging van het bestaan van een soort solidariteit die de eenzaamheid van ontelbare mensenharten verenigt, aan de gemeenschappelijkheid van dromen, vreugden, zorgen, doelen, illusies, hoop en angst die de mens met zijn naaste verbindt, die de hele mensheid onderling verbindt – de doden met de levenden en de levenden met de nog niet geborenen?» l
Vertaling uit het Pools: Ewa van den Bergen-Makala
Eerder gepubliceerd in Gazeta Wyborcza
Vertaalde boeken van Ryszard Kapuscinski:
Ebbenhout: Afrikaanse ontmoetingen, Arbeiderspers, 306 blz., 18,50; Reizen met Herodotus, Arbeiderspers, 263 blz., 18,95; De voetbaloorlog: Autobiografische reportages, Arbeiderspers, 256 blz., 11,50; Imperium: Ondergang van een wereldrijk, Arbeiderspers, 311 blz., 18,50; Lapidarium: Observaties van een wereldreiziger 1980-2000, Arbeiderspers, 196 blz., 22,95