Er was eens een man die op de dertigste verdieping van een flat in New York woonde en last kreeg van hoogtevrees. We leerden elkaar kennen omdat onze vrouwen op het Nederlandse consulaat werkten. Net als ik had Boudewijn zijn baan in Holland opgezegd om met zijn vrouw mee te gaan. En net als ik zorgde hij overdag voor zijn kind: ik voor een meisje van anderhalf, Puck, hij voor een baby van zes maanden. We konden het met elkaar vinden en omdat we allebei, afgezien van de zorg voor onze kinderen, toch niets anders te doen hadden, spraken we regelmatig met elkaar af.

Met z’n vieren, de twee kinderwagens voor ons uit rollend, ontdekten we de stad. Op een gegeven moment kenden we elke straat van Manhattan. Er was geen enkel metrostation waar we nog nooit waren uitgestapt. Aan het einde van onze wandelingen gingen we altijd ergens lunchen, uiteraard met een glas wijn erbij, waarna we naar onze respectievelijke huizen gingen opdat de kinderen (en ikzelf trouwens ook) aan hun middagdutjes konden beginnen.

Ik genoot, dat moge duidelijk zijn, nogal van dit leventje. In Nederland had ik tien jaar lang vrij hard gewerkt op een advocatenkantoor. De baan van mijn vrouw in New York duurde twee jaar. Terug in Nederland zou ik wel weer gaan werken.

Met Boudewijn ging het minder goed. Tijdens de wandelingen kwam hij geregeld nogal somber over. Maar omdat we elkaar nog niet zo lang kenden, durfde ik niet naar de reden te informeren. Ik had het idee dat de zorg voor zijn kind hem zwaar viel. De baby sliep slecht, waardoor Boudewijn last had van slaapgebrek. Omdat zijn vrouw net als de mijne hard moest werken, hadden ze afgesproken dat hij uit bed ging als er in het holst van de nacht gehuil uit de babykamer klonk.

Hij woonde buitengewoon mooi. In Williamsburg, aan de oever van de East River, stond sinds een aantal jaar een hoge flat. Boudewijns appartement, als gezegd op de dertigste verdieping, had een balkon en uitzicht op drie windrichtingen. Muren waren er niet. De ramen liepen van het plafond tot aan de vloer. Toen ik een keer een kop koffie bij hem stond te drinken, keek ik uit over heel zuidelijk Manhattan, vanaf Roosevelt Island tot aan de Brooklyn Bridge. In de diepte zag ik de wit-blauwe veerboot een baan trekken over de glinsterende rivier. Bij zonsondergang was dit uitzicht waarschijnlijk adembenemend.

Ik was behoorlijk jaloers. Wij waren zelf net als de meeste Nederlanders in de Upper West gaan wonen. Dicht bij Central Park, niet al te ver van het werk van mijn vrouw en bovendien wel zo gezellig met de andere Hollanders in de buurt. Maar ons huis was niet bijzonder.

Boudewijn en ik spraken een enkele keer ook wel ’s avonds af. Meestal gingen we naar een bijeenkomst van de Nederlandse Club in een zaaltje van een hotel in Midtown. Op een avond kwam er een landgenoot binnen die we niet eerder hadden gezien. Hij droeg een bandplooibroek en een button down-overhemd met het bovenste knoopje dicht. Hoewel hij ongeveer even oud moest zijn, sprak hij ons met u aan. Hij vertelde dat hij voor een paar dagen in New York was en hoopte een paar interessante contacten op te doen. Terwijl hij zijn visitekaartje overhandigde, vroeg hij in wat voor business we zaten. Ik vertelde dat ik hem moest teleurstellen, dat we allebei huisman waren. Het was erg geestig om de teleurstelling op zijn gezicht te zien. Hij kwam om te netwerken en belandde tegenover twee huismannen. Helaas voor hem waren er weinig andere bezoekers. Nadat hij nog een paar beleefdheidsvragen had gesteld over de zorg voor jonge kinderen, sloot hij zich snel aan bij een paar mannen in pak. Die waren allemaal gepensioneerd, dus aan hen had hij ook niet zoveel.

Een andere avond verliep een stuk minder lollig. In een bioscoop in de East Village draaiden ze oude films van Kubrick en op een avond stond The Shining op het programma. Boudewijn wilde er graag naartoe. De film begon om half twaalf ’s nachts. In een bijna lege zaal zaten we naast elkaar op de achterste rij. Al tijdens de intro begon Boudewijn onrustig met zijn benen te bewegen. Na een half uur of zo fluisterde hij in mijn oor dat hij naar de wc ging. Hij bleef lang weg. Ik keek eens op mijn telefoon. Een bericht: ‘Boudewijn hier vanaf de wc. Sorry, maar ik trek de film niet. Ik vind hem te eng.’

Het was nota bene zijn idee geweest om hierheen te gaan.

‘Geeft niet’, schreef ik terug, ‘ga lekker naar huis, ik kijk verder.’

En dus zat ik in mijn eentje midden in de nacht naar The Shining te kijken. Te eng? Hij was toch een volwassen vent?

‘Boudewijn hier vanaf de wc. Sorry, maar ik trek 'The Shining' niet. Ik vind hem te eng’

De volgende dag, tijdens een wandeling door Chinatown, maakte hij uitvoerig zijn excuses. Ik zei uiteraard dat het niet erg was, maar ik bleef het nogal merkwaardig vinden. Waarom wilde hij naar een horrorfilm als hij daar helemaal niet tegen kon? En waarom kon hij er eigenlijk niet tegen?

Nog een gebeurtenis: op een middag, net na de lunch, stonden we te wachten op de metro. Hij moest de ene kant op, ik de andere. Puckje zat te spelen met haar rubberen speelgoedgiraf, genaamd Sophie, waarop ze erg gesteld was. Op een bepaald moment liet ze de giraf vallen. Sophie stuiterde een paar keer op het perron en viel toen op de metrorails. Boudewijn zette zijn kinderwagen op de rem, wierp een snelle blik naar rechts, waar in de verte al het rode licht van de metro was te zien, sprong naar beneden, pakte de giraf en klom weer omhoog, geholpen door twee omstanders. Met een trots gezicht overhandigde hij Sophie aan Puck. Zijn schoenen, zijn broek en zijn jas zaten onder de smerigheid. Achter zijn rug kwam de metro tot stilstand.

Aanvankelijk was ik vol bewondering, maar terwijl ik in de D-lijn naar huis raasde, begon ik het een steeds vreemdere actie te vinden. Een man die het niet aankan om The Shining te zien, maar wel zijn leven riskeert voor een speelgoedgiraf. Het begon me te dagen dat Boudewijn ernstig in de war was.

Niet lang na dit metro-incident nam hij me in vertrouwen. De problemen waren een paar weken na de verhuizing begonnen. Hij leefde in een constante staat van paniek. Net als de baby kroop hij over de vloer van zijn appartement. Staan durfde hij niet. Hij werd onmiddellijk duizelig. Het was zo erg geworden, dat hij overdag niet meer thuis durfde te zijn. Ook na onze wandelingen bleef hij samen met de baby door de stad zwerven. Pas als het donker werd ging hij weer naar huis. Soms was hij verkleumd omdat het zo koud was geweest. Hij was de bewoner van een prachtig appartement, maar hij leefde als een zwerver in New York.

’s Avonds durfde hij wel thuis te zijn, want dan kon hij de gordijnen dichtdoen. Ik suggereerde: dan doe je die overdag toch ook dicht. Maar dat had geen zin, want door het zonlicht kon je er dwars doorheen kijken.

‘Je zult het wel bespottelijk vinden’, zei Boudewijn.

Ik zei dat het inderdaad wel een beetje lachwekkend was. ‘En toen jullie het huis bekeken had je nog nergens last van?’

‘Nee. Voordat we naar New York kwamen, had ik nooit hoogtevrees gehad.’

Ik zei dat het misschien kwam door het slaapgebrek. Ik wist uit ervaring dat het eerste jaar met een baby je volledig kon uitputten, zowel lichamelijk als mentaal.

‘Ja… Ja, misschien…’ Hij was er echt erg slecht aan toe.

‘Wat vind je vrouw ervan?’

Hij zweeg even en zei toen: ‘Ik ben bang dat ik mezelf en de baby naar beneden gooi’

Hij had het haar niet verteld. Ze was al min of meer overspannen. Moederschap en een carrière vormden een zware combinatie. Dat wist ik ook van mijn eigen vrouw.

Hij zorgde dat ze ook in het weekend de hele dag op stap waren.

Ik stelde natuurlijk voor dat hij ging verhuizen, maar dat was onmogelijk, legde Boudewijn wanhopig uit. Ze konden niet zomaar onder het huurcontract uit. Dat zou ze duizenden dollars kosten.

‘En het ergste nog wel’, zei hij, ‘is dat ik er met niemand over kan praten. Vrienden uit Nederland hebben er niet bepaald begrip voor. Ze zeggen: “Je woont in een prachtig appartement in New York, je hoeft niet te werken en je bent ongelukkig?” Ze hebben zelf drukke banen en jonge gezinnen.’

‘Ja, ik geef toe dat ze wel een punt hebben. Maar waar ben je nou eigenlijk bang voor?’

Boudewijn zweeg even en zei toen: ‘Ik ben bang voor mezelf. Ik ben bang dat ik mezelf en de baby naar beneden gooi.’

Na deze ontboezeming zat ik bezorgd in de metro naar huis. Puck kauwde tevreden op Sophie de giraf.

’s Nachts kon ik alleen maar aan Boudewijn en zijn hoogtevrees denken.

Pas tegen de morgen bedacht ik een oplossing. Een paar uur later reisde ik met Puck naar Williamsburg. Ik had Boudewijn niet ingelicht over mijn komst en trof hem paniekerig aan in zijn appartement. Hij stond op het punt om de straat op te gaan.

Ik zei dat ik de rest van de dag bij hem zou blijven, en de dag daarna ook. En de dag daarna ook. Net zolang tot hij van zijn hoogtevrees af was. Twee weken lang kwamen Puck en ik elke ochtend naar zijn appartement. Pas tegen etenstijd gingen we weer naar de Upper West.

Het werkte. Boudewijn voelde zich veiliger als ik er ook was. Omdat hij erover kon praten, verdween langzaam de angst.

De rest van hun tijd in New York, ook nadat ik weer terug was gegaan naar Nederland, leefde Boudewijn volkomen tevreden, zonder bang te zijn, in zijn luxueuze appartement. Hij stuurde me nog weleens een foto van de stad bij zonsondergang.

Een paar jaar later is hij trouwens in een ravijn gestort tijdens een bergwandeling. Maar goed, dat is weer een ander verhaal.