
Owen Jones was niet verrast toen in de vroege ochtend van 24 juli 2016 duidelijk werd dat zijn land de Europese Unie zou gaan verlaten. Na een campagne vol leugens en xenofobie had het Leave-kamp een overwinning behaald in het referendum dat de toekomst van Groot-Brittannië en Europa zou bepalen. Jones had de regio’s waar inwoners massaal hadden gekozen voor een Brexit vaak genoeg bezocht, hij wist wat er speelde in deze oude industriegebieden.
De afgelopen maanden reisde hij voor The Guardian opnieuw naar ‘Brexitland’ om te doorgronden wat zijn landgenoten precies tot een Leave-stem bewoog. ‘Mensen kunnen geen woning vinden. Geen wonder dat ze boos zijn’, luidt de kop van zijn meest recente verslag. De stem voor een Brexit, zegt Jones, was een noodkreet van mensen die lange tijd zijn verwaarloosd, genegeerd en achtergesteld. ‘Toen ze werden gevraagd of de status-quo in stand moest blijven, was het niet zo gek dat ze “nee” stemden.’
Jones zit op een terras aan de Amsterdamse Leliegracht. De avondzon schijnt op zijn gezicht, in zijn hand houdt hij een pul bier en op het tafeltje staat een portie bitterballen. Om hem heen zit een stel Nederlandse vrienden. ‘Toen ik je zojuist zag spreken’, zegt een van hen, een ranke jongen met een modieuze kuif, ‘dacht ik: “Wat is Owen nu eigenlijk? Een politiek commentator? Een filosoof? Een activist?” Als ik niet beter had geweten zou ik denken dat je een politicus was. Zo sprak je: als een politicus!’
Jones trekt een vies gezicht en schudt zijn hoofd. Politieke ambities heeft hij niet. Hij is vaak genoeg gepolst door de Britse Labourpartij, maar voorlopig heeft hij geen interesse om zich verkiesbaar te stellen. Liever behoudt hij een onafhankelijke positie om in zijn boeken en columns de politiek van commentaar te voorzien en maatschappelijk onrecht aan te kaarten. Sinds hij in 2011 op 26-jarige leeftijd debuteerde met Chavs, een boek over de demonisering van de arbeidersklasse, geldt Jones als een invloedrijke stem in het publieke debat. Hij schuift regelmatig aan bij talkshows op de Britse tv en heeft een populair YouTube-kanaal waarop hij prominente politici en denkers interviewt – van geestverwanten tot ideologische opponenten.
Eerder op de middag hield Jones een toespraak in de Westerkerk, op uitnodiging van de G10 van de Economie en de Filosofie. In die lezing sprak hij opvallend vaak over een ‘wij’. Inderdaad, zoals een volksvertegenwoordiger zijn achterban toespreekt. Maar het ‘wij’ van Jones is niet gericht tot de leden van een partij, maar tot iedereen die zich inzet voor de strijd tegen onrechtvaardigheid. Een brede progressieve beweging die, zo galmde door de kerk, zijn ‘act together’ moet krijgen. Hij had zijn voordracht de titel The Politics of Hope meegegeven, wat eveneens de werktitel is van zijn nieuwe boek dat dit jaar moet verschijnen.
Het klinkt bijna als satire om nu een praatje te houden over hoop, zegt Jones: ‘Het afgelopen jaar voelde aan als een nachtmerrie. Ik moet erg mijn best doen om in tijden van Brexit en Trump lichtpuntjes te ontwaren. De Britse socialist Tony Benn zei ooit dat er voor sociale verandering twee dingen nodig zijn: de brandende vlam van woede over onrecht en de brandende vlam van hoop voor een betere wereld. Het probleem is dat er op dit moment veel woede is zonder hoop. Die woede richt zich op immigranten, moslims en werklozen. Maar politici als Nigel Farage en Donald Trump bieden geen hoop.’
Hoop, legt hij uit, is geworteld in de overtuiging dat onrecht tijdelijk en overkomelijk is. Dat een eerlijker samenleving mogelijk is, eentje zonder armoede en extreme ongelijkheid. Wat rechtse populisten goed begrijpen, zegt Jones, is dat je een schuldige moet aanwijzen: ‘Economische ongelijkheid is geen natuurlijk fenomeen, zoals aardbevingen of overstromingen. Het is gecreëerd door mensen, dus uiteraard zijn er schuldigen. Het gevaar is dat extreem-rechtse politici hun pijlen op het verkeerde doelwit richten, ze bedrijven een zondebokpolitiek. Daardoor bieden ze per definitie valse hoop, want met zo’n misleidende diagnose kunnen ze de problemen niet oplossen.’
Ondertussen blijven de ware schuldigen buiten schot, zegt Jones. Dat zijn de rijken en de machtigen die met hun hebzucht schade hebben toegebracht aan de economie, zonder dat ze daarvoor de rekening hoefden te betalen. Wie een rechtvaardige samenleving wil bouwen, moet durven tornen aan de privileges van deze gevestigde orde, meent Jones. Dat hij de schuldvraag beantwoordt, betekent nog niet dat hij zich van dezelfde populistische truc bedient als extreem-rechts, waarschuwt hij: ‘Iemand als Farage wil gewoon migranten het land uit schoppen. Ik wil de rijken niet laten lijden, ik wil gewoon dat ze meer belastingen betalen. Dat is een enorm kwalitatief verschil. Het was ook de gemakzuchtige respons waarmee Bernie Sanders in de Verenigde Staten op één hoop werd gegooid met Donald Trump. De een geeft de bankiers de schuld, de ander de immigranten, zeiden mensen dan. Dat klopt, maar het verschil is dat de bankiers het land in economische malaise hebben gestort, terwijl de migranten de Verenigde Staten hebben opgebouwd. Zonder hen zou de economie in elkaar storten.’
Met zijn gepassioneerde lezing in de Westerkerk was Jones een vreemde eend in de bijt tussen de veelal bedaarde studeerkamergeleerden. Hij is geen kalme analyticus, maar een geëngageerd commentator die zich merkbaar opwindt. Zijn inzichten haalt hij niet enkel uit boeken, maar vooral uit gesprekken met mensen op straat. Daar treft hij vaak een woede die Jones begrijpt en deelt. ‘Superb and angry’ staat er als blurb op het omslag van Chavs. Zijn tweede boek was een felle aanklacht tegen The Establishment (titel) dat ‘overal mee weg komt’ (ondertitel). ‘Ik word vaak weggezet als een angry young man’, zegt Jones. ‘Dat komt ook doordat ik er jong uitzie voor mijn leeftijd. Zeker in Groot-Brittannië word ik vaak belachelijk gemaakt vanwege mijn babyface.’
Natuurlijk is hij boos, zegt Jones: ‘Ik leef in een van de rijkste landen op aarde, waar honderdduizenden mensen zichzelf niet kunnen voeden, waar miljoenen burgers geen toegang hebben tot fatsoenlijke woonruimte en waar de meeste mensen die in armoede leven keihard werken. Hoe kan ik daar niet boos over zijn?’ Woede kan een vruchtbare politieke kracht zijn, weet Jones, maar evengoed destructief. De terechte onvrede die bestaat bij een groot deel van het minder welvarende electoraat kan op grofweg twee manieren gekanaliseerd worden. Door een progressieve anti-establishmentbeweging, waaraan hij zelf probeert vorm te geven. Of door rechts-populisten die xenofobie en angst aanwakkeren. Dat die laatsten nu aan de winnende hand lijken, is volgens hem te wijten aan een ‘falen van links. We zijn niet in staat om een helder en coherent narratief te formuleren.’
De laatste decennia hebben de sociaal-democratische partijen het af laten weten, zegt Jones. De beroepspolitici die nu de boventoon voeren benaderen politiek als een managementvraagstuk, in plaats van een strijd om waarden. Daarmee hebben ze een groot deel van de traditionele achterban van zich vervreemd, zegt Jones: ‘Het is volstrekt begrijpelijk dat mensen boos zijn over hun verslechterde levensomstandigheden, hun onzekere banen, het vooruitzicht dat hun kinderen het slechter zullen hebben. Technocratische politici begrijpen deze woede niet, laat staan dat ze de boosheid kunnen verwoorden. Dit vacuüm wordt dankbaar opgevuld door rechtse populisten. Zij zeggen tegen de kiezer: u heeft groot gelijk om woedend te zijn. Wij zijn ook boos.’
Als links weer succesvol wil zijn zal het allereerst op zoek moeten naar een taal die kiezers aanspreekt, betoogt Jones. Wat dat betreft kunnen ze een voorbeeld nemen aan hun politieke tegenstanders, want die begrijpen wél hoe je een boodschap aan de man brengt. Als voorbeeld noemt hij de manier waarop het bezuinigingsbeleid is verkocht. Door de nationale economie voor te stellen als een huishoudboekje dat op orde moet worden gebracht, vond rechts een metafoor die resoneerde bij de doorsnee burger. Als Jan met de pet zich niet straffeloos in de schulden kan steken, waarom zou de overheid dat dan wel mogen? Zolang er meer uitgaat dan er binnenkomt, moet de broekriem worden aangehaald, logisch toch? De halfslachtige tegenwerpingen dat macro-economie toch echt iets anders is dan een gezinsbudget overtuigden niet.

‘De feiten zijn rechts’, zei vvd-coryfee Frits Bolkestein ooit. Maar volgens Jones heeft juist links vaak het gelijk aan zijn zijde – alleen koop je daar niets voor zolang je het niet weet te verpakken in een aanlokkelijk verhaal. ‘Een politicus als Farage begrijpt de kracht van emotie ontzettend goed. Tijdens de Brexit-campagne werd hij in een interview geconfronteerd met statistieken die tonen dat EU-burgers bijdragen aan de Britse economie. “Er zijn belangrijker zaken in het leven dan geld”, reageerde Farage. “Hoe zit het met de gemeenschap?” Dat is gewiekst! Zo zet hij links weg als een stel droge accountants die met hun rekenmachine staan te zwaaien, terwijl hij in de bres springt voor de Britse waarden.’
Wat opvalt aan de analyse van Jones is dat hij de onvrede bij ‘boze burgers’ verklaart aan de hand van dieperliggende economische oorzaken. Net als bij de Brexit won Trump dankzij de proteststemmen van inwoners van het industriële achterland die banen zagen verdwijnen, publieke diensten zagen eroderen en de kansen voor hun kinderen zagen slinken. Zij hebben het gevoel dat de machthebbers zich niet meer om hen bekommeren. Dus stemden ze tegen de status-quo en voor een kandidaat die belooft het moeras droog te leggen.
Zeker in de nasleep van de Amerikaanse presidentsverkiezingen was het een netelige discussie in progressieve kringen: wat was de doorslaggevende factor voor het succes van een demagoog als Trump? Was het racisme, een whitelash tegen de eerste zwarte president? Kwam het doordat zijn tegenstander een vrouw was die een gooi deed naar de macht, waardoor een akelig seksisme de kop op stak? Of was het toch de frustratie van arbeiders met schrille economische vooruitzichten? Degenen die de nadruk op economische verklaringen leggen, krijgen al gauw het verwijt dat ze racisme bagatelliseren. Het heeft ook iets paternalistisch: zelfs als de extreem-rechts-stemmers hun vreemdelingenhaat openlijk etaleren, sussen sommigen dat deze mensen zich eigenlijk zorgen maken over hun pensioenen. Het zijn geen xenofoben, maar globaliseringsverliezers.
Zo ver gaat Jones niet. ‘Laten we eerlijk zijn: Amerikanen die op Donald Trump stemden, hebben op z’n minst een tolerantie voor racisme. Er was absoluut een backlash tegen ras, seksualiteit en gender. Maar dat betekent niet dat economische motieven geen rol speelden. Het is niet het een of het ander. Mensen die zonder werk komen te zitten of geen betaalbare huisvesting kunnen krijgen bekijken dat nu vaak door de bril van immigratie. Vluchtelingen en moslims krijgen de schuld van deze problemen, zij zouden banen en huizen inpikken. Dat het zo ver heeft kunnen komen, komt ook doordat links daar geen overtuigend verhaal tegenover stelt.’
In de zoektocht naar dat nieuwe verhaal klinkt vaak het verwijt dat progressievelingen zich te veel hebben blindgestaard op identiteitskwesties. Links zou zich bezig moeten houden met economische herverdeling, in plaats van wc’s voor transgenders. Jones zucht, hij heeft deze frustrerende discussie al talloze keren gevoerd, terwijl dit volgens hem een vals dilemma is. ‘We hoeven niet te kiezen. In de VS roepen sommige Democraten nu: “We zijn te ver gegaan met identiteitspolitiek.” Really? Van welke groep wil je de rechten dan weer intrekken? Vrouwen? Afro-Amerikanen? lhbt? Maak het op z’n minst concreet. Het hele idee dat de arbeidersklasse enkel bestaat uit witte mannen is belachelijk, de working class is een stuk diverser dan de rest van de maatschappij. Het punt is dat links identiteitsvraagstukken moet verbinden met kritiek op de economische verhoudingen.’
Dat is iets wat sociaal-democratische partijen de afgelopen decennia hebben nagelaten, stelt Jones. Klasse, een sleutelwoord in het socialistische vocabulaire, is op de achtergrond geraakt. Progressieve politici zijn gaan geloven in de mythe dat de klassenstrijd voorbij is. Dat we in welvarende westerse landen in een klassenloze maatschappij leven waarin iedereen evenveel kans heeft om de sociale ladder te beklimmen. ‘We are all middle class now’, beweerde John Prescott in 1997. Als vice-premier achter Tony Blair vertolkte hij met deze uitspraak perfect het ‘moderne’ linkse geluid van New Labour. ‘Ooit spraken politici, met name in de Labourpartij over het verbeteren van de levensomstandigheden van de arbeidersklasse’, schrijft Jones in Chavs. ‘Nu is de consensus dat het allemaal draait om het ontsnappen uit de arbeidersklasse.’
‘Chavs’ laat zich misschien nog wel het best vertalen als ‘Tokkies’: een denigrerende term waarmee een arme, asociale onderlaag wordt weggezet. De tijd van de working class heroes is voorbij, laat Jones zien in het boek. In de jaren zestig en zeventig konden fabrieksarbeiders en mijnwerkers nog trots zijn op hun sociale klasse: ze hadden het weliswaar niet breed, maar ze verdienden hun brood met eerlijk werk en stonden schouder aan schouder met hun collega’s. Die solidariteit was bovendien geïnstitutionaliseerd in krachtige vakbonden. Inmiddels wordt de arbeidersklasse in Groot-Brittannië gereduceerd tot een karikatuur: semi-criminele types die hoodies en Burberry-petjes dragen, op hun zestiende kinderen krijgen en leven van een uitkering. Zelfs in weldenkend gezelschap is het bon ton om de spot te drijven met deze kansloze onderklasse. Als iedereen de kans heeft om op te klimmen tot de middenklasse, dan moeten de achterblijvers het aan zichzelf te wijten hebben.
‘De arbeidersklasse is in de steek gelaten door links’, zegt Jones. ‘Ze voelen zich gedemoniseerd door elitaire progressievelingen. En terecht!’ Dat veel industriële banen zijn verdwenen betekent namelijk niet dat de arbeidersklasse een relikwie uit het verleden is. Alleen vind je arbeiders nu niet meer in de kolenmijn, maar achter een computer in een cubicle. Veel working class jobs zijn verhuisd naar de dienstensector. Als prototype noemt Jones de callcenter-medewerker: een baan die niet gevaarlijk of vies is, maar wel geestdodend, repetitief en onderbetaald. Waar fabrieksarbeiders hun handen nog ineen konden slaan om stakingen te organiseren, is dit voor het hedendaagse proletariaat een stuk moeilijker. Een taxiplatform als Uber is er bijvoorbeeld op ingericht om de communicatie tussen chauffeurs te ontmoedigen.
Veel kiezers uit de arbeidersklasse voelen zich niet gehoord, zegt Jones. Wat niet helpt is dat de politieke arena haast exclusief bevolkt wordt door hoogopgeleide middenklassers. Zelfs Labour, een partij die haar bestaansrecht ontleent aan de politieke strijd voor arbeiders, wordt onderhand gedomineerd door kandidaten met een gegoede achtergrond. ‘Met iedere verkiezing worden parlementen minder representatief’, zegt Jones. ‘Dat heeft invloed op de prioriteiten van politici en de manier waarop ze spreken. Sociaal-democraten dachten simpelweg dat ze de stemmen van de arbeidersklasse voor lief konden nemen. Dat is een dramatische miscalculatie geweest. Je ziet dat kiezers uit de arbeidersklasse andere partijen hebben gevonden waar ze terecht kunnen. Daarom is het zo belangrijk dat een kandidatenlijst een goede afspiegeling vormt van de samenleving: je hebt politici nodig met wie kiezers zich kunnen identificeren. Mensen waarvan kiezers denken: zij spreken zoals ik, ze begrijpen wat ik meemaak. In het verleden hielpen vakbonden en lokale overheden om mensen uit een arbeidersmilieu klaar te stomen voor de politiek, door vertrouwen en financiële steun te geven. Maar juist dit soort instituties is de afgelopen jaren verzwakt.’
Er komt een nieuwe ronde bier op tafel, de zon is weggezakt achter de grachtenpanden. Terwijl zijn vrienden op de achtergrond in een verhitte discussie zijn beland, evalueert Jones de Nederlandse verkiezingsuitslag. Hoewel hij voor het eerst in het land is, blijkt hij uitstekend op de hoogte van de politieke situatie in de polder. De implosie van de pvda heeft de partij aan zichzelf te danken, vindt hij: ‘Dan hadden ze maar geen bezuinigingsbeleid moeten voeren in een rechts kabinet.’ Maar hij ziet ook hoopvolle tekens: de winst van Jesse Klaver bijvoorbeeld, die door The Guardian al tot ‘Jessiah’ werd gedoopt. ‘Overal is er een crisis van links, maar hier hebben kiezers tenminste nog andere opties. In Engeland zit het allemaal vast in de Labourpartij.’
Een ander lichtpuntje: in Nederland werd het populisme voorlopig een halt toegeroepen. Natuurlijk, Jones weet ook dat de pvv zetels heeft gewonnen en dat onze premier zich steeds meer gedraagt als ‘een soort Wilders-light’, maar toch: het overgrote deel van de kiezers moet niets hebben van extreem-rechts. ‘Ten opzichte van 2010 heeft de pvv zelfs zetels verloren’, zegt Jones, die dat feit blijkbaar paraat heeft. ‘Dat is een knauw voor het momentum van de rechtse populisten. Ik hoop dat het een voorbode is voor de verkiezingen in Frankrijk en Duitsland. Uiteindelijk zullen kiezers gedesillusioneerd en gefrustreerd raken over rechtse populisten, daar ben ik van overtuigd. Je ziet het nu al gebeuren: de associatie met Trump wordt steeds schadelijker. Maar links moet voorbereid zijn, we moeten een duidelijke strategie en visie ontwikkelen.’
Owen Jones kijkt peinzend voor zich uit. ‘It’ll be fine’, zegt hij geveinsd laconiek.
Woede
Nadat ze in Groot-Brittannië (Brexit) en de Verenigde Staten (Trump) al van zich hebben laten horen, trekken ze dit voorjaar naar de stembussen in Nederland en Frankrijk, terwijl de rest van Europa zijn adem in houdt: boze burgers. Maar waarom zijn ze zo boos? En wat is woede precies? In een serie interviews met toonaangevende schrijvers, filosofen, psychiaters en kunstenaars gaat De Groene op zoek naar antwoord op de vraag waarom woede de sleutelemotie lijkt van deze zo rijke tijd.