Als Nescio’s Japi er niet hele dagen aan de waterkant had gezeten, zou ik nooit de dringende noodzaak gevoeld hebben om een bezoek te brengen aan Veere. Veere: ik stelde me er zo’n zuinig Zeeuws Meisje-oord bij voor, gebukt onder het sombere juk van een somber geloof. Inderdaad is de kerk niet te missen: een reusachtige toren, log en dreigend, die alle huisjes, hofjes en trapgeveltjes uit de voc-tijd overschaduwt. Maar ik kwam er vooral voor een andere toren, de Campveerse Toren aan het havenhoofd.

Omdat ik de afgelopen jaren werkte aan een historische roman, met als hoofdpersoon een journalist die mogelijk model stond voor Japi, moest ik er toch eens heen, afgelopen najaar. Met een beetje geluk kreeg ik er het soort mystieke ervaringen als Japi hier kreeg. Het elementaire natuurgeweld, de baan van de zon, het water, brengt het zen-achtige inzicht dat de mensen maar zinloos tobden, ‘met moeite en zorg en veel verdriet door de dagen, alsof ’t zonder die moeite, die zorg en dat verdriet geen avond ging worden’.

Nescio logeerde zelf in 1908 eens in de Campveerse Toren, nu nog steeds een hotel, waar je smakelijk duur kunt dineren, in alkoof met weids uitzicht over het water. Alleen de manke havenmeester die de lichtjes komt aansteken ontbreekt.

Veere is oneindig mooier dan Domburg, waar ik een echo van de wereld van Jan Toorop wilde opvangen, maar vooral op karakterloos toerisme stuitte. Nee, dan terug naar Japi’s steiger. ‘En ’t tij kwam in en ’t tij ging uit; ’t water rees en viel.’ Pas toen ik die zin herlas begreep ik waarom het niks ging worden met mijn mystieke natuurversmelting. Door de Deltawerken is dit stadje afgesneden van eb en vloed, zodat alle scheepjes er nu vlak blijven liggen, en alles lijkt te wachten op dat nescioëske rijzen en dalen. Het is er letterlijk ademloos.