
Het komt geregeld voor dat een gelovige katholiek ergens in de wereld onverwacht het gelaat van Christus ontwaart. Zijn trekken zijn waargenomen op een tortilla te Lake Arthur, New Mexico, op de console van een tweedehands Nintendo Entertainment System te Maryland, op een drie-kazenpizza in Brisbane en een hostie in Vilakkannoor (India), in de schaduw van een kamerplant in een kapel te Edmonton, op de betonnen vloer van de garage van een familie te Forest, Virginia en dit jaar nog in een modderige vlakte te Putumayo, Colombia, ontstaan na een aardverschuiving. Het wonderlijke ervan is niet zozeer dat de Verlosser er kennelijk aardigheid in heeft om kiekeboe te spelen met de mensheid, maar wel dat hij er daarbij altijd uitziet zoals Rafael hem schilderde: een rijzige blanke figuur met een dromerige, melancholieke gezichtsuitdrukking, lang haar, snor en baard. Je zou denken dat een joodse activist uit Palestina van rond het jaar nul er anders zal hebben uitgezien – niet bijzonder blank, om te beginnen – maar dat Renaissance-imago is deel van een stokoud archetype, dat ook de reputaties van John Lennon, Bob Marley en Che Guevara onmiskenbaar heeft beïnvloed. Zij leken erop.
De tentoonstelling Rome: De droom van Constantijn in de Nieuwe Kerk Amsterdam laat zien waar dat imago voor het allereerst vorm kreeg. De boodschap van de tentoonstelling is dat onder keizer Constantijn (272-337) het christendom uitgroeide van een marginale en wat gewantrouwde sekte tot een herkenbare en invloedrijke beweging in het Romeinse Rijk. Dat proces besloeg op z’n minst een eeuw, in casu de vierde, waarin christelijke riten, ideeën en waarden geleidelijk in het weefsel van de Romeinse politiek en samenleving integreerden. Het christendom nam daarbij heel veel uiterlijke kenmerken van de Romeinse cultuur over, een proces dat de tentoonstelling laat zien in een serie verbluffend rijke, en zeer goed gekozen objecten.
Constantijn was de zoon van Constantius de Bleke, een van de vier keizers die aan het eind van de derde eeuw samen het rijk bestierden. Vanaf 305, toen keizer Diocletianus zich uit het ambt terugtrok, ontbrandde de strijd tussen zijn opvolgers. Constantius overleed in 306. Zijn zoon werd tot keizer uitgeroepen (in York, of all places) en begon toen aan een campagne die al met al zo’n twintig jaar zou duren en hem uiteindelijk tot alleenheerser van het rijk zou maken. Constantijns belangrijkste biograaf, Eusebius, beschreef die campagne later als een missie, opgedragen door de christelijke God, om de wereld te verenigen onder één regering en in één geloof. Het kantelpunt in die campagne – en het uur U in Eusebius’ legende – is de slag bij de Milvische brug over de Tiber op 28 oktober 312. Constantijn was Italië binnengevallen, had de steden in het noorden belegerd en ingenomen, en stond nu voor Rome. Zijn tegenstander, mede-keizer Maxentius, had zich voorbereid op een lang beleg, maar hij besloot op het allerlaatste moment toch de vijand in het open veld tegemoet te treden, op de oever van de Tiber, met de brug in zijn rug. Dat liep slecht af.
De dag voor die slag zou Constantijn een visioen hebben gehad. Volgens Eusebius zag hij midden op de dag aan de hemel een trofee in de vorm van een kruis, met de boodschap ‘ἐν τούτῳ νίκα’, ‘in dit, overwin’, later verlatijnst tot ‘In Hoc Signo Vinces’. De nacht daarop bezocht Christus de keizer in een droom, en adviseerde hem een standaard (labarum) te maken met daarop het chi-rho-teken, het anagram van de naam van Christus. De troepen kalkten de volgende ochtend allen dat teken op hun schild en hakten vervolgens Maxentius’ legers in de pan. Maxentius zelf verdronk smadelijk in de Tiber.
Dit is natuurlijk als een unieke interventie van bovenaf te beschouwen, maar het proclameren van voorspellende visioenen was standaardpraktijk. Voor elke veldslag verzekerde elke generaal zijn troepen dat de voorspellingen gunstig waren en God aan hun kant stond. Maxentius deed dat ook: op de dag van de slag had hij de Sibillijnse Boeken laten raadplegen en de interpreten meldden hem dat op die dag ‘de vijand van de Romeinen zou sterven’. Duidelijke taal, toch? Wij weten maar weinig van Maxentius’ overwegingen, overigens, omdat Constantijn na de overwinning zijn tegenstander veroordeelde tot een damnatio memoriae, de verwijdering van elke openlijke herinnering uit het publieke domein. Monumenten werden ontmanteld, inscripties verwijderd, gebouwen hernoemd. Het is zelfs mogelijk dat Constantijns indrukwekkende stenen hoofd, dat in het Capitolijnse museum bewaard wordt en nu in kopie in Amsterdam te zien is, in feite een bijgehakte en daarmee iets verkleinde kop van Maxentius is.

De droom van Constantijn en zijn overwinning waren niet een waterscheiding, al willen latere christelijke auteurs ons dat graag doen geloven. De emancipatie van het christendom in de Romeinse maatschappij vertoonde al decennia een opgaande lijn, een bittere episode als de vervolgingen onder Diocletianus daargelaten; die werden overigens bepaald niet in het hele rijk doorgevoerd, en ze duurden al met al maar achttien maanden. Zo zwart was het allemaal niet, en een van de kwaliteiten van de tentoonstelling is dat ze laat zien hoezeer de visie op het heidense Rome door de verchristelijking is gekleurd. Zo was dat heidendom allesbehalve banaal, sterker nog, het was op z’n minst net zo divers, verfijnd, complex, intelligent en spiritueel als het geloof van de christenen. De tolerantie onder de heidense keizers was aanzienlijk. De keuze voor een cultus werd niet van boven opgelegd. Zolang de rol van de keizer maar werd erkend en de burger bereid was af en toe in het openbaar daarvan te getuigen werd de verdere geloofspraktijk grotendeels aan het individu overgelaten. Veel daarvan speelde zich af in de huiselijke kring. Er was bovendien in de verste verte geen enkele en eenduidige christelijke doctrine, laat staan een enkele kerk met hoofdletter K. Het zou nog eeuwen duren voordat de christenen hun theologie en hun organisatie een beetje op orde hadden, en voor het zo ver was zouden tientallen christendommen zich van de hoofdmoot afscheiden.
Er bestond overigens ook bij de christenen zelf weerstand tegen hun inburgering. Zij moesten de betrekkelijke zuiverheid van een bestaan in de marge opgeven en marchanderen met maatschappij en macht. Zo boog de kerk zich al in de derde eeuw over de vraag of heidense Romeinen die posities hadden bekleed die samengingen met religieuze functies wel konden worden gedoopt. Tegelijkertijd stelden ze vast dat iemand die uit christelijke motieven een heidens heiligdom had aangetast, en daarvoor was terechtgesteld, niet als martelaar kon worden aangemerkt – een duidelijke maatregel om sektarisch geweld te voorkomen.
Het is onmiskenbaar dat Constantijn na zijn overwinning grote veranderingen doorvoerde. Hij beëindigde de achterstelling van christenen in het openbare leven. Hij begon een flink kerkbouwprogramma, waar de Sint Pieter en de Sint Jan van Lateranen nog altijd van getuigen. De kalender werd aangepast, nieuwe feestdagen werden geïntroduceerd, er werden minder misdadigers voor de leeuwen gegooid, en de nare gladiatorenstrijd in het Circus werd gaandeweg vervangen door paardenraces.
De vormentaal en de architectuur die bij die verbeterde status hoorden werden echter niet zomaar uit het niets geconstrueerd. Er wás in feite nauwelijks een authentieke christelijke culturele traditie. Er waren ‘eigen’ verhalen, Jonas in de wallevis, de Ark van Noach, Jezus’ opstanding uit het graf, en die waren eenvoudig in de catacomben in beeld weer te geven, maar voor het overige werden er vooral bestaande typen overgenomen, iets wat de tentoonstelling met een paar echte topstukken laat zien. De zorgzame herder was zo’n beeld dat de Romeinen al eeuwen kenden, net als De jonge Dionysos of De jonge Mithras, allemaal mannen die zonder veel aanpassingen werden gebruikt om Jezus uit te beelden. Het beeld van de jonge baardeloze docent, voorlezend uit een boekrol, verandert langzamerhand in het meer respectabele type van de filosoof, zittend, in toga, met baard – de Christus, zoals wij hem kennen.
Of Constantijn overigens ook zelf christen werd is twijfelachtig. Toen hij kort na Diocletianus’ pensionering aan zijn campagne begon, waren christenen nog een ‘probleem’ in het rijk, onderdeel van het grote complex van etnische en religieuze facties waar een verstandige bestuurder mee te kampen had. Op weg naar de macht moest daartussen zorgvuldig worden gemanoeuvreerd. Een pretendent moest de macht niet zelf zoeken, maar als mogelijke keizer worden herkend, liefst aangemerkt door de goden zelf. Als hij tegen zijn vijanden optrok, dan moest daar een legitieme grond voor zijn – woordbreuk, verraad, corruptie – anders was de trouw van de legioenen en de magistratuur niet zomaar verzekerd. Constantijns campagne bestond dus – net als die van huidige Amerikaanse presidentskandidaten – uit een handig bespelen van de media en een gehaaide coalitiepolitiek.
Zo liet Constantijn overal weten dat hij voor de campagne begon in een Apollo-heiligdom in Noord-Frankrijk zelf met de god gesproken had, zoals echte keizers dat konden. Hij liet zijn munten voorzien van het embleem van Sol Invictus, de onoverwinnelijke zon. Hij liet vaststellen dat hij afstamde van de vergoddelijkte keizer Claudius. En net als Maxentius haalde hij de banden met de christenen aan. Hij correspondeerde vriendelijk met de bisschop van Cordoba, die zich met de bisschoppen van Autun, Arles en Keulen in Constantijns entourage bevond toen de slag bij de brug plaats had. Misschien zag de keizer in de christelijke openbaring een aanwijzing dat zich boven het godengewoel één absolute, overkoepelende macht bevond, een ultieme Mens Divina, een onoverwinnelijke zon. Daar zat een nieuw element in, maar of dat de god van Bergoglio en Ratzinger was, waag ik te betwijfelen.
Kijkend naar Constantijns kolossale kop lijkt mij het meest waarschijnlijk dat na de Slag bij de Milvische Brug het christendom werd geassocieerd met het essentiële principe dat het rijk tot één geheel maakte, dat wat de historicus Paul Veyne noemde: ‘l’imperialisme de sa verité’: de ideologie van de boven alles uit triomferende keizer. Dat drukt dat kolossale beeld vooral uit, torenend boven de gewone mensen met hun besognes en hun geloofjes, de blik gericht op iets wat nog hoger boven ons zweeft, de blik van een mens die met de goden spreekt. Of met God, al naar gelang.
Rome: De droom van keizer Constantijn. Nieuwe Kerk, Amsterdam, t/m 7 februari 2016; nieuwekerk.nl
Beeld I: Mozaïek met de kop van dionysos, rome, 250300. marmeren en glazen blokjes, 59 x 60 cm; Beeld II: Kopie van de kop van constantijn, rome, 31215 (origineel), 2005 (kopie). marmer, hoogte 297 cm