
‘Als je voor de gemeenschap werkt, geeft dat extra bevrediging’, stelde minister Aart-Jan de Geus in 2003. Reden toen om te pleiten voor wetgeving die de beloningen in de (semi-)publieke sector aan banden zou leggen, want veel topfunctionarissen bleken ondanks die bevrediging veel meer geld te verdienen dan de premier van Nederland. Die wetgeving kwam er, maar wat in de volksmond de Balkenendenorm is gaan heten, blijkt nu een onbedoeld gevolg te hebben: topfunctionarissen die nog onder de norm zaten, gingen omhoog kijken. Beloningsexpert Hans van der Spek: ‘Het plafond is een doelwaarde geworden.’
De openbaarheid van de topinkomens en de algemeen bekende maximumnorm hebben een opdrijvend effect gehad op de lagere topinkomens (minder dan 178.000 euro): die stegen tussen 2004 en 2014 met 31 procent, tegenover een gemiddelde loonstijging van 20 procent in Nederland, en 16 procent voor ambtenaren. De inkomens boven de huidige norm van een ministerssalaris zijn in diezelfde periode gemiddeld nauwelijks gestegen: slechts 4 procent. Dit blijkt uit een vergelijking die De Groene Amsterdammer maakte van de bezoldiging van 190 topfuncties in 2004 en 2014.
‘Directeuren vinden vaak dat ze recht hebben op de Balkenendenorm’, merkt Berenschot-consultant Van der Spek in de praktijk. ‘“Doe ik soms iets niet goed?” vragen ze aan hun raden van toezicht als ze het maximum niet krijgen uitgekeerd.’ Ook bijzonder hoogleraar arbeidsmarktverhoudingen publieke sector aan de Universiteit Leiden Jaap Uijlenbroek herkent het beeld: ‘Iedereen rent naar de max.’
Op de lijst van 190 vallen absolute uitschieters op als de directeur van woningcorporatie Eigen Haard, die in 2014 117.000 euro meer verdiende dan zijn voorganger in 2004, maar ook de directeur van Raffy, een kleine zorginstelling voor Molukse en Indische ouderen, die in die tien jaar zijn salaris met 84 procent zag stijgen. Het initiatief voor die stijging kwam van zijn bestuur, benadrukt directeur Van der Pluijm: ‘Zij vonden dat mijn beloning scheef liep met die van andere zorgbestuurders in onze regio.’
Juist zo’n manier van vergelijken, met mensen van eenzelfde niveau in andere organisaties (ook wel ‘marktconform’ genoemd), wordt door de openbaarmaking van topinkomens mogelijk gemaakt. Bestuurskundige Margo Trappenburg, die een boek schreef over loonfatsoen, denkt dat aan die manier van vergelijken iets zou moeten veranderen, om lonen echt te kunnen matigen. ‘Mensen vergelijken zichzelf met hun eigen kaste als het ware. Maar je moet kijken binnen je eigen organisatie, naar je eigen collega’s. Je bent niet van een andere kaste, je bent hun collega.’ De Wet normering topinkomens (WNT) moet volgens Trappenburg een startpunt van de discussie zijn, geen eindpunt.
Tweede-Kamerlid van de PvdA John Kerstens, erg actief in het topinkomensdebat, is het daarmee eens: ‘We proberen een cultuuromslag te bewerkstelligen.’ Een omslag die niet alleen door wetgeving bewerkstelligd kan worden, maar ook in de hoofden van mensen moet plaatsvinden. Kerstens: ‘Als directeur in de (semi-)publieke sector hoef je heus geen minimumloon te krijgen, maar je bent ook niet de directeur van Coca-Cola.’ Beloningsexpert Hans van der Spek gelooft in een goede afloop: ‘Er is nu meer druk op verantwoording van beloningsbeleid, dus dat kun je wel door de publieke opinie laten oplossen.’
Lees het volledige stuk ‘Iedereen rent naar de max’ in De Groene Amsterdammer van deze week