Aan Vichy gaat een lange geschiedenis vooraf. Noem het fascisme of rechts-extremisme, het komt ongeveer op hetzelfde neer. Deze geschiedenis begint met het negentiende-eeuwse nationalisme, gepersonifieerd door generaal Boulanger, wiens aanhangers de Derde Republiek ten val wilden brengen. De Dreyfus-affaire toont de politieke impact van het antisemitisme, dat een belangrijk ingredient wordt van de fascistische partijen van het interbellum. Dan komt Vichy, de ‘goddelijke verrassing’, en al een paar jaar na de oorlog keren rechts- extremistische en neo-fascistische bewegingen terug. Uiteindelijk verschijnt dan Jean-Marie Le Pen met zijn Front National op het politieke toneel. Chiracs optreden heeft vragen in herinnering gebracht waar historici zich al jaren het hoofd over breken en die verbonden zijn met Frankrijks donkere kant: de fascistische verleiding.
In Duitse wetenschappelijke kringen zijn gepassionneerde discussies gevoerd over de Duitse schuldvraag. Deze discussies werden bekend onder de naam Historikerstreit. De historicus Ernst Nolte vergeleek Auschwitz met de Goelag en probeerde daarmee aan te tonen dat het hier niet om een specifiek Duits verschijnsel ging. Sterker nog, volgens hem was de uitroeiing van de joden slechts een angstige reactie op de dreiging die na 1917 van de Sovjetunie uitging. Hiermee trachtte Nolte de Duitse collectieve schuld aan de shoah te verkleinen.
Ook Frankrijk kent een Historikerstreit en kampt met ‘un passe qui ne passe pas’, een verleden dat maar geen verleden wil worden. In juli dit jaar werd de kwestie van de verantwoordelijkheid voor de jodenvervolging weer actueel tijdens de herdenking van de ‘rafle du Vel’d'hiv’‘, de eerste grote razzia op joden die op 16 en 17 juli 1942 plaatsvond. Tijdens deze razzia werden in Parijs 3118 mannen, 5919 vrouwen en 4115 kinderen door de Franse politie opgepakt en opgesloten in het Velodrome d'Hiver, een overdekte wielerbaan, in afwachting van deportatie. Een paar dagen tevoren waren er verdragen gesloten tussen politiechef Rene Bousquet en het hoofd van de SS in bezet Frankrijk, Karl Oberg, over het verrichten van massale deportaties. Er hadden al sinds mei 1941 op grote schaal arrestaties van joden plaatsgevonden, maar de gearresteerden waren altijd mannen geweest die op beschuldiging van 'terroristische activiteiten’ waren opgepakt. Dit keer werden voor het eerst bejaarden, vrouwen en kinderen meegenomen en later op transport gezet. De solution finale, de Endlosung, was ook in Frankrijk begonnen.
NA DE OORLOG werd de ‘rafle du Vel’d'hiv’ het symbool van het Franse aandeel aan de jodenvervolging en om die reden jaarlijks herdacht. Op 17 juni 1992 verscheen een petitie in het dagblad Le Monde, getekend door meer dan tweehonderd kunstenaars, schrijvers en academici. De petitie wees erop dat een aantal collaborateurs en landverraders weliswaar na de bevrijding was veroordeeld en bestraft, maar dat de Franse regering nooit officieel had toegegeven dat het regime in Vichy joden had vervolgd om het feit dat zij joods waren. In toespraken van regeringsfunctionarissen en op de zeldzame, meestal goed verborgen herdenkingsmonumenten, werd altijd vermeld dat de joodse slachtoffers door de nazi’s waren omgebracht, terwijl zij door de Franse staat waren vervolgd, gearresteerd en weggevoerd. Zo werden in Frankrijk 75.000 joden opgepakt, in doorgangskampen als Drancy en Pithiviers opgesloten, en uiteindelijk vermoord in vernietigingskampen.
De bewustwording van het misdadige karakter van het Vichy-regime heeft wel enige tijd in beslag genomen. In Le syndrome de Vichy (1987) verdeelde de historicus Henry Rousso de naoorlogse periode in drie fasen. De eerste (1944-1954) was die van de onverwerkte rouw. De bevrijding noemde hij een ‘dekherinnering’: het heroische beeld van het verzet dat zegeviert aan de zijde van de geallieerden, bedekte de minder fraaie voorstellingen over de tijd van bezetting en collaboratie.
De periode 1954-1971 was volgens hem de tijd van bewust verzwijgen en verdringen. Deze periode werd wreed verstoord door de dekolonisatie en de Algerijnse oorlog. In die tijd kwamen rechts-extremistische en neo- fascistische bewegingen weer in het nieuws. Zij streden luidruchtig tegen onafhankelijkheid van de vroegere kolonie en lieten zien dat de oude rechts-extremistische demonen na de oorlog misschien even ingedommeld waren, maar zeker niet verdwenen.
Aan het begin van de jaren zeventig viel het gunstige beeld dat Fransen zichzelf voorhielden - een moedige, eensgezinde natie die de barbaren met uiterste vindingrijkheid trotseerde, met alleen een paar misdadige randfiguren die collaborateurs werden genoemd - dank zij nieuw historisch onderzoek aan diggelen. Frankrijk werd opgeschrikt door het werk van buitenlandse historici over de donkere Vichy-episode. Volgens Rousso begint dan de tijd van de obsessie: het onverwerkte verleden wordt ruw naar de oppervlakte gebracht, en de vaak met schuldgevoelens beladen herinneringen worden een niet meer weg te denken aspect van het dagelijkse leven.
De meest vernietigende aanvallen kwamen van de Amerikaan Robert Paxton en de Israelier Zeev Sternhell. In Vichy France, Old Guard and New Order (1972) toonde Paxton op basis van intensief archiefonderzoek aan dat anti-joodse maatregelen al in 1940 door de Vichy-regering zelf waren ingesteld; deze had niet op de Duitsers gewacht om met de zuivering te beginnen. Integendeel, de jodenvervolging was door de Franse staat zelf gewenst en paste in de antisemitische traditie die sinds de Dreyfus-affaire had geheerst. De arrestaties en deportaties werden uitgevoerd door ijverige ambtenaren, die later hulp kregen van de Milice, een Franse imitatie van de Gestapo. Paxtons boek, dat een jaar later in het Frans werd vertaald, veroorzaakte nogal wat commotie.
IN 1978 VERSCHEEN La droite revolutionnaire: Les origines francaises du fascisme van Zeev Sternhell. Dit boek werd in 1983 gevolgd door Ni droite, ni gauche: L'ideologie fasciste en France. In Ni droite, ni gauche (‘Niet links, niet rechts’) wilde Sternhell laten zien hoe wijdverbreid de fascistische verleiding in het Frankrijk van de jaren dertig was geweest. Ook onschuldig lijkende katholieke of spiritualistische bewegingen bleken met het bruine virus besmet te zijn geweest en zich overgegeven te hebben aan troebele dromen over een nieuwe orde, een nieuwe mens, nationale zuiverheid en regeneratie.
Maar La droite revolutionnaire bracht de grootste schok teweeg. Daarin poneerde Sternhell een originele en zeer controversiele stelling, namelijk dat de ideologische grondslagen van het fascisme in het Frankrijk van het einde van de negentiende eeuw waren ontwikkeld door politieke denkers als Drumont, Sorel, Soucy, Barres en Vacher de Lapouge. Hun ideeen waren verspreid door bewegingen als de nationalistische, antisemitische Action Francaise van Charles Maurras of de intellectualistische Cercle Proudhon. Sternhell herinnerde eraan dat La France juive van de antisemiet Drumont een van de grootste bestsellers van het begin van de twintigste eeuw is geweest; het boek kende 201 edities, waarvan de laatste in 1941. In feite was volgens hem in Frankrijk het fascisme uitgevonden, en niet in Italie of Duitsland. Hij moest het boek verdedigen tijdens een proces dat hem wegens laster werd aangedaan.
Voor Sternhell was het fascisme niet zozeer een politieke beweging als wel een culturele stroming, die ontstaan was als antwoord op de crisis van het liberalisme aan het einde van de negentiende eeuw. Hij beschouwde fascisme in de eerste plaats als een soort post-marxistisch socialisme, waarin een antirationalistische revisie van het marxisme zich met een Blut und Boden-ideologie had vermengd. Daarin had de revolutionair-syndicalist George Sorel, die vooral het Italiaanse fascisme zou beinvloeden, een aanzienlijke rol gespeeld. Op zijn beurt had Maurice Barres, die nog steeds als een van Frankrijks grootste negentiende-eeuwse schrijvers geldt, het Franse nationalisme een nieuw gezicht gegeven dank zij de metafoor van ‘la terre et les morts’. Barres verlangde naar een ‘socialisme national’ en werd door verschillende generaties aanbeden. Hij stond bekend als een verbaal gewelddadige antisemiet en een felle anti-dreyfusard.
Sternhell werd aangevallen door specialisten van het rechtse denken als Rene Remond en Pierre Milza. Laatstgenoemde verweet hem in Fascisme francais: Passe et present (1987) bepaalde historische tendensen te sterk te hebben uitvergroot en uit de context te hebben getrokken. Milza ontkende dat er in Frankrijk aan het einde van de vorige eeuw een coherente fascistische doctrine was ontwikkeld waaruit Mussolini en Hitler later hun ideeen hadden geput. Hij wees op het historische belang van de Eerste Wereldoorlog; de verheerlijking van het militarisme die hieruit voortkwam, was volgens hem de belangrijkste component van de fascistische ideologie geworden. Milza onderstreepte dat deze pas na 1918 massabewegingen op de been wist te brengen, en dat het fascisme alleen een interessant studieobject wordt op het moment dat zijn aanhangers daadwerkelijk naar de macht grijpen. Dat was volgens hem in Frankrijk nooit gebeurd; zoals de meeste Franse historici weigerde Milza om Vichy als een fascistische dictatuur te erkennen. Voor hem ging het om een conservatief-traditionalistisch regime, dat zijn bestaansrecht enkel en alleen aan de Duitse bezetting ontleende. Met andere woorden, Milza ziet fascisme als een conjunctureel, land- en tijdgebonden verschijnsel.
VICHY WAS EEN fascistisch regime dat op het eerste gezicht meer lijkt op dat van Franco of Salazar: rechts- autoritair, reactionair, traditionalistisch, streng katholiek. Maar het was ook racistisch en antisemitisch, met een overheersend accent op de leider, het gezin, de ‘morele waarden’ en de symbolische band met het vaderland. Net als nazi-Duitsland en Mussolini’s Italie sloot Vichy een pact met de moderniteit, die haar intrede deed via een alles controlerende propaganda en een sterk verlangen naar technocratie. In 1940 was Vichy de verwerkelijking van de idealen van miljoenen Fransen. Veertig miljoen zelfs, schrijft de historicus Henri Lamouroux in Quarante millions de petainistes. Pas in 1943 sloeg de publieke opinie om. Dit was een gevolg van het feit dat veel jonge mannen werden geronseld voor de Service du Travail Obligatoire (de Arbeitseinsatz). Ook de criminele praktijken van Milice en collaborateurs en de verharding van het Vichy- regime, dat steeds meer een parodie van het nazisme werd, leidden ertoe dat er eindelijk zoiets als een gestructureerd verzet ontstond in Frankrijk. Joden werden hier trouwens zoveel mogelijk uit geweerd; soms werden joodse verzetsgroepen zelfs aangegeven.
Enkele weken geleden ontbrandde de polemiek opnieuw naar aanleiding van het verschijnen van French Fascism: The Second Wave 1933-1939 van de Amerikaanse historicus Robert Soucy. Het is een provocerend boek waarin de auteur aantoont dat Frankrijk op een lange en rijke fascistische traditie kan bogen, die volgens hem eerder uit contra-revolutionaire, rechtse krachten is ontstaan dan uit Sternhells links-revolutionaire hoek, wat gezien de Franse traditie ook aannemelijker is.
Soucy onderzoekt het werk van een aantal spraakmakende intellectuelen als Drieu La Rochelle en Brasillach, evenals de ideologische beweegredenen van verschillende grote bewegingen uit het interbellum, van de Parti Populaire Francais, de grote fascistische volkspartij van ex-communist Jacques Doriot, tot een organisatie van oud-strijders als de Croix de Feu.
Via een ingezonden brief in Le Monde van 21 juli verzette Gilles de la Rocque, zoon van de leider van de Croix de Feu, zich tegen de beschuldigingen van collaboratie en antisemitisme die in het boek tegen zijn vader worden geuit. Op 18 augustus riposteerde Soucy dat hij dergelijke reacties aan andere lezers overliet, waarna hij een aantal citaten uit werken van la Rocque aanhaalde die er niet om logen. Hij raadde diens zoon aan deze boeken zorgvuldiger te lezen.
Een van Sternhells interessantste stellingen was dat fascisme niet ontstaat als produkt van een bepaalde conjunctuur, en dus niet beperkt blijft tot het interbellum. Fascisme maakt deel uit van het Europese politieke landschap, zoals liberalisme en socialisme dat ook doen: het is een vast ingredient van de moderniteit. Op zijn beurt concludeert Soucy in zijn laatste werk dat de totalitaire verleiding niet alleen een grote aantrekkingskracht uitoefende in de jaren dertig, maar telkens weer opduikt wanneer het conservatieve Frankrijk denkt te worden bedreigd door ‘vreemde’ elementen: communisten, joden, buitenlanders.
Het Vichy-tijdperk duurde maar vier jaar en de Franse staat werd weer een Republiek. De idealen van Vichy, samengevat in het devies ‘Travail, Famille, Patrie’, zijn echter nooit helemaal verdwenen. Zij werden in een nieuw jasje gegoten door Jean-Marie Le Pen en kwamen terug in de racistische ideologie van het Front National. Dit lijkt Sternhell gelijk te geven wanneer hij beweert dat fascisme iets van alle tijden is.
DAT CHIRAC VICHY’S SCHULD aan de jodenvervolging heeft toegegeven, is wellicht een stap in de goede richting. Maar dat hij die vervolging koppelt aan de ‘misdadige gekte van de bezetter’, brengt de discussie niet verder. Het zou interessanter zijn geweest om juist de banaliteit van Vichy te onderstrepen - in de zin die Hannah Arendt aan het woord heeft gegeven: Vichy met zijn bange, zwijgende meerderheid, zijn volgzame overheids- en politieambtenaren, zijn politieke opportunisten en enthousiaste geestelijken - en te laten zien dat Vichy slechts het dieptepunt is geweest van een lange ontwikkeling in het Franse politieke denken.
Die ontwikkeling begint met de verwerping van de idealen van de Franse Revolutie en de sentimentele nostalgie naar het Ancien Regime. De traditionalistische, rechts-extremistische doctrine wordt in de negentiende eeuw steeds verder ontwikkeld en vermengt zich met nationalisme en antisemitisme. Dat mengsel vormt de bron waaruit het Franse fascisme is ontstaan. De ideologie die gestalte werd gegeven in het negentiende-eeuwse rechts- extremisme versmolt met het zoeken naar een ‘derde weg’ tussen marxisme en liberalisme in de jaren dertig, en bleef na het Vichy-experiment in leven.
Bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen heeft Jean- Marie Le Pen belangrijke successen geboekt en kozen een aantal steden een lid van het Front National als burgemeester. Voor de meeste Fransen is nog steeds niet duidelijk dat het Front National een vervolg is op het negentiende-eeuwse rechts-extremisme en de Vichy-ideologie. De ingredienten zijn dezelfde: verheerlijking van gezin, volk en vaderland, persoonlijkheidscultus rond de sterke leider, nationalisme en traditionalisme, verwerping van alles wat anders is, raszuiverheid en xenofobie. Dit is niet verbazingwekkend als men weet dat Le Pen en veel van zijn medewerkers hun politieke carriere bij semi- clandestiene, neo-fascistische groeperingen uit de jaren zestig zijn begonnen.
Niet alleen speelde Frankrijk een belangrijke rol toen het fascisme werd uitgevonden; het fascistische gedachtengoed is er nooit meer uitgeroeid. Dit is iets wat Fransen niet graag zullen toegeven. Het wachten is nu op een president die zal erkennen dat Frankrijk de twijfelachtige eer heeft over een grote nationaal-populistische partij te beschikken met een sterk fascistische inslag.