Er bestaan twee documentaires over Pearl Jam. Een gaat over de vorm van de band, een over de inhoud. Die tweede is PJ20, de goed ontvangen film van voormalig Rolling Stone-journalist en regisseur (Almost Famous, Vanilla Sky) Cameron Crowe. PJ20 vertelt het verhaal van twee muzikanten uit Seattle die begin jaren negentig, nadat hun band Mother Love Bone abrupt en hardhandig was geëindigd door een overdosis van de zanger, een nieuwe band formeerden. Ze moesten op zoek naar een nieuwe zanger, en de introverte Eddie Vedder kwam op hun pad. De eerste tekst die hij aanleverde ging over een man die hij niet bleek te hebben gekend: zijn biologische vader. Vedder was opgevoed door een stiefvader, en het gesprek waarin zijn moeder hem dat mededeelde, had hij verwerkt tot een songtekst met de titel Alive. De band ging Pearl Jam heten, en van hun eerste album Ten werden er alleen al in de Verenigde Staten tien miljoen verkocht. Ook in Nederland brak de band meteen in 1992 door, met datzelfde album, datzelfde nummer Alive en een spectaculair optreden op Pinkpop. Het eerste optreden van de band voor een echt grote mensenmassa maakte een hongerige gretigheid in de vijf bandleden los die nog steeds ongeëvenaard is. Ook wie de beelden nu, twintig jaar later, terugziet (ze zitten in Cameron Crowe’s film, want het optreden werd wereldwijd beroemd), is getuige van de meest concreet denkbare ­invulling van het muzikanten­cliché dat een optreden in het beste geval een uitwisseling van energie is.

Sinds dat moment is Pearl Jam een heel grote band, en het wonder is dat de band dat is gebleven, terwijl uit de film van Crowe duidelijk wordt waarom dat op papier verre van waarschijnlijk is. Pearl Jam werd een van de vaandeldragers van een nieuw genre, grunge, een vorm van harde gitaarrock die in stijl, klank en presentatie dermate gruizig was dat het zich als weinig anders liet uitlezen dan als tegelijk een reactie op én een afrekening mét de glitterregen waarin rock in de jaren tachtig terecht was gekomen. Al de, vooral Amerikaanse, rockbands die in de jaren tachtig miljoenen cd’s hadden verkocht takelden tot hun verbijstering in één klap af tot representanten van een financieel, moreel en stilistisch afgesloten decennium. De nieuwe helden kwamen niet uit The City that Never Sleeps of The City of Angels, nee, ze kwamen uit het grauwe Seattle, waar het altijd regende, ze droegen houthakkershemden, en ze heetten Nirvana, Soundgarden, Stone Temple Pilots en Pearl Jam. En ze zongen niet over zaterdagavond, feest en lekkere wijven, maar over gevoelens van angst, lethargie en vertwijfeling.

Ook aan grunge zelf kwam nog datzelfde decennium een einde, niet in de laatste plaats omdat de nieuwe helden een dermate ambivalente verhouding met dat sterrendom hadden dat ze er letterlijk (Kurt Cobain) of vrijwel letterlijk (Stone Temple Pilots-zanger Scott Weiland) aan onderdoor gingen. Ook de verhouding van Pearl Jam met roem, en dan met name die van Eddie Vedder, werd een gecompliceerde. Vanaf het tweede album Vs. maakte de band geen videoclips meer, Pearl Jam vocht een lange, verbitterde en uiteindelijk hopeloze strijd uit met concertgigant Ticketmaster en net toen de band zich leek te hebben verzoend met het feit dat ze nooit meer zouden terugkeren naar de clubs waar het succes ze al na een paar maanden uit had getrokken, in 2000, toen ze voor het eerst sinds de doorbraak weer de grote zomerfestivals aandeden – toen overkwam Pearl Jam de nachtmerrie van iedere band: spelen voor publiek dat in de verdrukking komt. Negen doden vielen er tijdens de show van Pearl Jam op het Roskilde-festival in Denemarken. Ook die beelden zitten in Cameron Crowe’s film: die van de huilende Eddie Vedder op het enorme Roskilde-podium, uitkijkend over een verregend veld waar de ambulances af en aan rijden. Alsof alles wat hij vreesde van het monster dat succes heet zojuist was uitgekomen.

WAAROM bestaan ze niettemin nog steeds, en waarom zijn ze ook nog steeds zo relevant, zo vitaal en zo groot? Het antwoord daarop zit besloten in het eenvoudig, lineair vertelde verhaal van Cameron Crowe: simpelweg omdat ze zijn doorgegaan. Die andere grote bands uit dezelfde stad, tijd en stroming zijn allemaal al weer een keer opgehouden en toen toch weer bij elkaar gekomen. Het zijn bands die hun geschiedenis hebben doorbroken, en de premisse van hun wederopstanding is de nostalgie. Bij Pearl Jam niet. Wie anno 2012 naar een optreden van de band gaat om alleen maar de hits van Ten te horen, gaat een lange avond vol onbekend werk tegemoet. Pearl Jam is de band die nooit ophield, die, op de drummer na, nog steeds uit diezelfde vijf muzikanten van 1992 bestaat, die met grote regelmaat studioalbums bleef maken, die allemaal goed waren, en vaak zelfs heel goed. De verkopen liepen van negen keer platinum (Ten) via één keer platinum (Yield uit 1998) terug naar inmiddels goud, maar het laatste album Backspacer (2009) was niet alleen een van hun beste, het kwam ook op 1 binnen in zowel de Verenigde Staten als Nederland, en leverde de band voor het eerst in vele jaren zelfs weer een hit op: de ballad Just Breathe.

Maar de reden van het succes van Pearl Jam zit vooral besloten in die andere documentaire, van Danny Clinch: Immagine in Cornice, een film over de Italiaanse tournee van Pearl Jam in 2006. Het is een film die gaat over de vorm van Pearl Jam: geen. Dit is de band zonder opsmuk, de band die niets anders doet dan concerten geven waarbij het gaat om niks dan de muziek, want Pearl Jam heeft niets wat ook maar op een show lijkt. Ze lijken in veel op Eddie Vedders held Bruce Springsteen: ze hangen drie spotjes op en noemen dat de lichtshow, spelen lange shows, wisselen iedere avond hun setlist (zelfs Springsteen doet dat niet zo drastisch als Pearl Jam). En waar Springsteen nog fysieke showelementen opvoert en zijn charisma maximaal benut, houdt Pearl Jam het zo sober mogelijk. Aftikken en spelen, net als Vedders andere helden van de Ramones, maar dan zonder hun choreografie.

Pearl Jam is de anti-vorm, het is wat het is: een tamelijk opsmukloze, zeer degelijke ritmesectie, twee uitstekende gitaristen met een opvallend gebrek aan maniertjes, en een zanger met een huiveringwekkend mooie stem, die met een fles rode wijn in zijn hand een stadion in Italië voorhoudt dat we in tijden van oorlog liedjes over vrede moeten zingen, die bij shows ‘life is precious’ prevelt voor hij het nummer inzet dat hij schreef na het drama van Roskilde, die in 2000 hartstochtelijk de toen groene presidentskandidaat Ralph Nader steunde (de reden dat Al Gore verloor en George Bush won) en die in zijn vrije tijd en op zijn soloplaat het liefst speelt op de ukelele, de dodo onder de muziek­instrumenten. Zijn teksten zijn soms rafelig, maar altijd mooi en zorgvuldig geschreven, zijn stem wordt steeds lager en warmer, hij schuift op van Tom Waits en Springsteen naar Leonard Cohen.

Negen albums hebben ze tot nu toe gemaakt, 31 officiële singles en negentien officieuze voor de leden van hun enorme fanclub (al zullen ze dat woord nooit gebruiken, bij Pearl Jam heet dat de Ten Club).

Maar het meest veelzeggend is het aantal livealbums van Pearl Jam: acht officiële en 263 officieuze. Dat is een krankzinnig aantal, geen band ter wereld komt daar ook maar bij in de buurt. Tegelijk is dat het ultieme statement: bij deze band trekken oeuvre en live­geschiedenis samen op. Maak je albums om te kunnen ­spelen of speel je om een album te presenteren? Het is een wezensvraag in de popmuziek, maar bij Pearl Jam is het antwoord: beide ­tegelijk. Album wordt show, show wordt weer album. Wie ergens in de jaren negentig is ­afgehaakt en niet meer weet waar de band op te ­pikken: 263 keuzes. Op ieder live­album staan ­nummers van al die jaren tot nu toe. Daar komen jaren bij, nummers, albums, shows en ­daarmee weer albums. Het is een op papier volstrekt logische som: die van niets dan het optellen zelf. In de praktijk is het een ­zeldzame: als ergens de continuïteit vaak wordt doorbroken, is het in de ­popmuziek. Te veel afleiding, te veel verleiding.

Pearl Jam is juist de band zonder afleiding. Er was de muziek, er is de muziek, en dat is wat er is.


Pearl Jam speelt in het Ziggo Dome, Amsterdam, op 26 en 27 juni (uitverkocht) en in Tivoli, Utrecht, op 23 juni. Eddie Vedder speelt solo in Carré, Amsterdam, op 25 en 26 juli (uitverkocht)