Twee weken nadat hij tijdens politiek noodweer ontslag had genomen als baas van de BBC, stond Greg Dyke op een Zuid-Afrikaans strand. Een getatoe eerde landgenoot kwam naar hem toe. «Well done, mate», zei de man, «they’re all fucking bastards.» De opmerking van deze toerist had prima als motto kunnen dienen voor Dykes autobiografie Inside Story, dat naast het verhaal van een volkse avonturier in het Britse medialandschap en een inleiding tot het betere hooliganmanagement toch vooral een afrekening is met Tony Blair, Alastair Campbell en Lord Hutton.

Zelden zal een baas van een staats bedrijf zo’n afscheid hebben gekend als Greg Dyke op 29 januari van dit jaar. Hij ontving zesduizend e-mails van BBC-werknemers, die na het indrukken van de verzendtoets en masse, soms huilend, de straat opgingen met «Bring back Greg»-spandoeken. Binnen vier jaar had babyboomer Dyke zich immens populair gemaakt bij de staatsomroep, waar hij de eerste directeur-generaal was zonder oxbridgiaanse achtergrond. Nadat hij politicologie had gestudeerd in York en als journalist werkzaam was geweest voor lokale kranten, begon deze zoon van een verzekeringsagent aan een succesvolle carrière binnen de commerciële televisiewereld. De vijandelijke overname van London Weekend Television door Granada maakte hem miljonair.

Na enkele tropenjaren als directeur van Manchester United kreeg hij de kans om de BBC van een soort «pseudo-leninistisch» ministerie van audiovisuele volksverheffing in een inspirerende organisatie te veranderen, met «Just imagine» als bemoedigend credo. Hoe hij dat deed, beschrijft hij in het hoofdstuk Why Did They Cry? Almachtige consultants van McKinsey met hun «gobbledegook» moesten plaatsmaken voor programmamakers. Voor het eerst sinds jaren zagen redacteuren in barre oorden als Blackburn, Leicester en Stoke de grote baas, die ze met «Greg» mochten aanspreken. Naar buiten toe kreeg de BBC een brutalere bek. Er ontstond een omgeving waarin iemand als Andrew Gilligan uitstekend kon gedijen.

Downing Street, waar Dykes im po pu laire voorganger Lord John Birt inmiddels als strateeg onderdak had gevonden, dacht er een vijand bij te hebben. En dat terwijl Dyke aan de wieg van New Labour meent te hebben gestaan door Peter Mandelson een stoomcursus organisatiepsychologie te geven. Dyke behoorde in de jaren tachtig al tot de kennissenkring van de Blairs. Het contact was zo goed dat Tony vijfduizend pond kreeg voor diens leiderschapsverkiezing en Cherie korting op een Manchester United-voetbalshirt voor zoonlief Euan, met nummer 7 en daarboven de naam Blair in plaats van Beckham. Eind jaren negentig werd Dyke zelfs gevraagd een advies uit te brengen over hoe het in vredesnaam verder moest met de zorgsector.

«Irak» veranderde deze verstandhouding. In zijn boek zet Dyke zijn bereidheid om sorry te zeggen tegen over het onvermogen van Blair en diens kamikazepiloot Campbell om hun falen te erkennen inzake de «dodgy dossiers» over de massavernietigings wapens en de 45-minuten-nonsens. Voor Campbell, die de BBC dagelijks klaagbrieven deed toekomen, speelden er ook persoonlijke motieven mee. Op één van die brieven had een impulsieve Dyke geantwoord dat Campbell als spindoctor van een alom gehate regering niet de aangewezen persoon was om ongevraagde communicatieadviezen te verschaffen. Campbell, die altijd al een hekel had gehad aan de BBC in het algemeen en aan «that fucking little shit Gilligan» in het bijzonder, vatte dit op als een oorlogsverklaring. Het Today-item waarin deze oorlogsverslaggever met dr. David Kelly spreekt over een opgesekst dossier werd vervolgens als een vijandelijk kanonschot gezien. Dyke bleef Gilligan door dik en dun steunen, ondanks pogingen van Mandelson om een wig tussen beiden te drijven.

Dat Hutton Campbell & co zou vrijpleiten had Dyke nooit verwacht. De finale van deze memoires leest daarom als een pleidooi in een hoger beroep van Dyke tegen Hutton, waarbij de appellant niets heel laat van de arme strafrechtdeskundige. Deze had zelfs de definitie van «sexed up», inmiddels verkozen tot dé taalkundige revelatie van 2003, verkeerd uit de Concise Oxford Dictionary overgenomen. Mysterieus blijft de bewering van Blair-vertrouweling Philip Gould tegenover een Hogerhuislid van zijn partij dat niemand op Downing Street zich zorgen had gemaakt over de uitkomst omdat «we de juiste rechter hebben benoemd». Over wat de motieven van Hutton kunnen zijn geweest om Blair te helpen, laat Dyke zich uit angst voor smaad processen niet uit.

Nog dieper werd Dykes ziel overigens geraakt door «a very British coup» van het overwegend conservatieve Board of Governors, een soort Raad van Commissarissen van de BBC. Voorzitter Gavyn Davies, een vriend van Dyke die ook aftrad, bleek minder invloed op het weifelende gezelschap te hebben dan de posh ladies Sarah Hogg en Pauline Neville-Jones. Deze twee vertegenwoordigers van «the Great and the Good» hebben Dyke nooit gemogen en grepen «Hutton» aan om af te rekenen met deze directeur-generaal, wiens BBC-Engels wordt opgesierd door een licht Cockney-accent. Neville-Jones is na het verschijnen van Dykes boek onverwacht afgetreden. De reactie van Blairs infanterie was koeler. Minister van cultuur Tessa Jowell zei dat Inside Story toch vooral op zijn therapeutische merites moet worden beoordeeld en de voorzitter van de vaste kamercommissie voor cultuur, Gerald Kaufman, struikelde over het feit dat Dyke Campbell een «vindictive bastard» noemt, terwijl Saddam Hoessein er met de kwalificatie «nasty bastard» beter vanaf komt. Tony Blair zelf reageerde verzoeningsgezind. Hij wilde met Dyke praten, maar deze weigert. En die vijfduizend pond mag de premier houden.