
‘Dieren zijn niet alleen goed om te eten, maar ook goed om mee te denken’, aldus de Franse antropoloog Lévi-Strauss. Jachtluipaarden symboliseren de ultieme snelheid, tijgers de ultieme kracht, vossen de ultieme sluwheid. Dieren voorzien daarmee in heldere beelden, die ons helpen onze gedachten uit te drukken. Ze bieden een handvat om de wereld te ordenen.
Dieren zijn ook met seizoenen verbonden, vooral het voorjaar, die explosie van hernieuwde vruchtbaarheid in de natuur die we nu met Pasen om ons heen zien. De overdaad buiten wordt weerspiegeld in de winkels met hun uitstallingen van chocolade paashazen en eieren. Want Pasen, traditioneel een lentefeest dat een gekerstende lading kreeg, is het domein van de paashaas. Hazen en konijnen krijgen vroege, volle en vele nesten, en zijn sinds de oudheid symbool van vruchtbaarheid. Ze zijn daarmee de ideale brengers van eieren, de verbeelding van het nieuwe leven.
Niet dat we tegenwoordig nog nadrukkelijk stilstaan bij de wisseling van de seizoenen. Maar dat is een relatief nieuwe, twintigste-eeuwse ontwikkeling. Het op tijd aanbreken van de lente maakte voor de boerenbevolking van Europa, nog niet zo lang geleden, het verschil tussen ijzige kou of warmte, donker en licht, honger en voedsel. De verbeelding van dit cruciale kantelpunt werd dan ook niet altijd overgelaten aan een frivole spring-in-’t-veld als de haas, maar aan Europa ’s indrukwekkendste wilde dier: de beer.
De beer, zo weet men van de Balkan tot aan de Pyreneeën, brengt de lente zodra hij na een lange winterslaap uit zijn hol kruipt. Volgens een wijdverspreide volkstraditie gebeurt dit op 2 februari. Of hij buiten zijn hol blijft, is cruciaal voor het verdere verloop van de winter. Schrikt hij van zijn eigen schaduw – veroorzaakt door de zon of maan bij een heldere en dus koude lucht – dan keert hij terug onder de grond en slaapt nog veertig nachten verder. Zo niet, dan trekt de beer er, vaak met in het winterhol geboren jongen, op uit en kan de lente beginnen.
In landen als Hongarije en Roemenië verdringt zich op 2 februari een leger journalisten voor het berenverblijf in de grotere dierentuinen. ‘Wat doen de beren?’ is de cruciale vraag die in kranten en op de televisie de gemoederen bezighoudt. Overigens net als in Amerika waar, ook op 2 februari, het gedrag van de bosmarmot (groundhog) een voorspellende waarde toegeschreven krijgt. Het thema werd in 1993 verfilmd in Groundhog Day, met Bill Murray als chagrijnige weerman.
Hier vinden we geen wilde beren, maar vooral brave, snoeplustige en wat naïeve knuffelbeesten. In kinderboeken zijn beren wat verdwaasde en vertederende eenlingen, zoals Winnie de Pooh en Paddington. Ze prijzen chocopasta aan: berengoed. Deze personages zijn even lief en pluizig als de teddyberen op de kinderkamer. Waar is de echte wilde beer gebleven? Hoe kon Europa’s indrukwekkendste en gevaarlijkste dier deze troetelstatus krijgen? Beren zijn wilde beesten. Beren zijn helemaal niet lief!
Waar vinden we in Europa nog echte, wilde beren? In de bossen van Roemenië, Bulgarije, Rusland en Oekraïne lopen ze nog rond, nagezeten door trofeejagers. Wie dichterbij beren zoekt, kan terecht in de Pyreneeën. Daar zijn in 1996 drie en in 2006 nog eens vijf beren uit de Balkan uitgezet om de minimale populatie ter plaatse aan te vullen. Inmiddels struinen er 24 beren door de bergen, geheel tegen de zin van de plaatselijke schapenboeren, die met enige regelmaat gedode beesten in hun kudde aantreffen.
De boeren mogen dan vooral klagen, de geest van de beer als vruchtbaarheidssymbool en aanzegger van het voorjaar leeft in de Pyreneeën nog volop. In drie dorpen aan de Franse kant van de Pyreneeën worden berenfeesten gevierd. Een beer, dat wil zeggen een woeste imitatie van het echte dier, stormt door de straten en grijpt naar de meiden. Hij viert volop zijn wildheid, kracht en vruchtbaarheid. De drie dorpen, Arles-sur-Tech, Saint-Laurent-de-Cerdans en Prats-de-Mollo, liggen vlak bij elkaar in de laagvlakte aan de oostkant van de bergketen. Als antropologen, geïnteresseerd in de relatie tussen mensen en wilde dieren, zijn we gewend ons werkterrein te zoeken in verre werelden. Dat ‘wildheid’ zo gemakkelijk bereikbaar blijkt, deed ons besluiten af te reizen naar Arles-sur-Tech om het berenfeest mee te maken. We arrangeerden een afspraak met de plaatselijke cultuurhistoricus en berenfeestspecialist Robert Bosch die ons graag wilde ontvangen, op voorwaarde dat we zijn zojuist verschenen boek over de materie zouden lezen.
De winter was in heel Europa mild dit jaar. Sneeuw bedekt alleen de toppen van de Pyreneeën als we ons installeren in Mas de Luna, een boerderij even buiten Arles-sur-Tech. Op de ochtend van 2 februari verzamelen zich in het eerste vale licht mannen en vrouwen in het dorpscafé. Ze dragen jagerskleding; stevige laarzen en camouflagejacks. Ze pakken een eerste glas muscat, de zoete, witte wijn van de streek, en beginnen elkaars gezichten te beschilderen met brede strepen roet.
Een van de jagers draagt een merkwaardige mix van kleding. Dit is de ‘trappeur’, een ‘jager uit Canada’. Zijn leren cowboyhoed verwijst naar die verre herkomst. De hoed contrasteert opvallend met zijn hemd, beenwindsels en espadrilles, een onderdeel van de Catalaanse klederdracht van de streek. De trappeur is de jager die straks de beer zal vangen. Zijn hoed maakt hem voor de beer een onbekend, niet te duiden persoon. Zo zal de geest van de dode beer de trappeur nooit weten te vinden om zich te wreken, verklaren de jagers.
De trappeur en zijn bende trekken de hele ochtend van café naar café om jagers te ronselen. De meute groeit en de wijn vloeit. De ‘poron’, een glazen karaf met lange drinktuit, gaat van hand tot hand. Robert Bosch zal ons later vrolijk uitleggen dat de vergelijking met sperma hier op de loer ligt. De trappeur heeft ondertussen gezelschap gekregen van zijn verloofde van deze dag, Rosetta. Ook Rosetta is in klederdracht, maar haar lange blonde vlechten en haar borsten zijn nep. Rosetta is een man.
Het tweetal danst verliefd door de straten van Arles-sur-Tech. Op een pleintje wordt gestopt. De massa stelt zich op in een kring rond de jager en Rosetta. Onder doodse stilte doet de trappeur zijn eerste vertelling, zijn predicament. Hij verkondigt dat er berensporen zijn gevonden rond het dorp en dat het vuige beest, het ‘mala bestia’, moet worden gevangen. Het hele dorp juicht. Tegen twaalven verzamelt de groep zich aan lange tafels op een van de dorpspleintjes. Er wordt samen met andere dorpelingen gegeten en gedronken, waarbij de jagers luidruchtig schuine grappen maken.
Na de maaltijd is er nog maar één doel: de berenjacht. Begeleid door een orkest van trommels, bellen en fluiten trekt de meute naar de rivier aan de rand van het dorp. De trappeur, zijn Rosetta en de jagers steken de rivier over. Zij kammen de bosjes aan de overkant uit en vinden al snel de beer. Beer draagt een bruine wollige overall, maar zijn kop is een indrukwekkend honderd jaar oud masker, een houten frame beplakt met geitenvacht en voorzien van 26 grote houten tanden.
Er ontstaat een worsteling, de beer wordt aan de ketting gelegd en meegevoerd het dorp in. Maar al snel ontsnapt hij weer. Beer maakt voortdurend avances naar Rosetta die met haar handtasje van zich af slaat. Hij krijgt slaag van de trappeur en grijpt dan maar de uitdagende dorpsmeisjes. Gillend maken de meiden zich uit de voeten, maar niet te ver; gepakt worden is erg, maar niet gepakt worden lijkt erger.
De muziek zet in met de herkenbare berenmelodie en verder trekt men weer. Nu gaat de beer ervandoor, hij mept op de ‘tonneaux’, de plastic wijnmanden die stevige jongens over hun hoofden getrokken houden. De manden zijn angstaanjagend beschilderd met ogen en versierd met plukken brem. De tonnendragers stellen zich teweer, maar ze vallen telkens om. Robert Bosch verklaart: het kwaad wordt weggeranseld en het nieuwe voorjaar, het groen, bevrijd.
De beer neemt nu een spurt. Groot en harig, sterk en vastbesloten achtervolgt hij Rosetta tot op de Franse balkonnetjes in de smalle straten. Als hij haar van achteren wil nemen, lijkt ze dat wel te waarderen. Maar de trappeur komt tussenbeiden. Dan rent de beer op het publiek in, slingert een meisje over zijn schouder en verdwijnt met haar in een hol van dennentakken. De menigte joelt, het hol schudt vervaarlijk. Als de beer naar buiten komt, schiet de trappeur hem neer.
Onder doodse stilte hijsen de jagers en Rosetta de beer op een stoel. Als hij bijkomt, krijgt hij een scheerbekken rond zijn kop en wordt door de trappeur met een houten bijl en grote gebaren geschoren. Dan barst het orkest weer los, de beer bevrijdt zich van zijn kop en krijgt een slok. Het dorp juicht en danst de Sardana samen met de beer die, ontdaan van zijn wilde haren, nu mens is geworden. De beer, die Sebastien heet, blijkt een gewaardeerd lid van het plaatselijke rugbyteam.

Hoe oud dit soort ‘berenfeesten’ zijn, is moeilijk in te schatten, en schijn bedriegt. Wat oud lijkt, blijkt soms een recente uitvinding. Het berenmasker van Arles-sur-Tech is oud, maar de berenhuid voor het pak van Saint-Laurent werd drie jaar geleden uit Canada geïmporteerd. De berenklauw, die de burgemeesters van de drie dorpen jaarlijks plechtig aan elkaar overdragen, is ook een zeer recente ‘traditie’. Andere aspecten lijken, vanwege de soms carnavaleske context, relatief nieuw, maar hebben diepe wortels. Zo bevat het ‘predicament’ van de jager middeleeuwse termen en concepten.
Ook het thema van de beer die een vrouw schaakt en ‘trouwt’, is wijdverbreid en zeker oud. Volgens onze specialist is er een culturele laag herkenbaar in heel Europa, waarin fantasieën over de kracht en vruchtbaarheid van de beer in verhalen, rituelen en cultusobjecten zijn uitgewerkt. Een echo daarvan vinden we bij voorbeeld in plaatsnamen als Bern en Berlijn. Deze zijn niet zelden verbonden met een verhaal over een huwelijk met een beer, die op deze manier zijn kracht doorgeeft aan een stadsstichter of afstammingsgroep. Zo vertelt het boek Daden van de Denen uit de twaalfde eeuw over de Deense koning Sven II (1047-1076), die zou afstammen van een beer en daaraan zijn geweldige kracht te danken zou hebben.
Dat deze huwelijksoptie serieus werd genomen, blijkt uit een opmerkelijk geschrift van de hand van Willem van Auvergne, intellectueel en bisschop van Parijs van 1228 tot 1249. Willem bespreekt de geschiedenis van een vrouw die door een beer werd ontvoerd en drie hybride zonen kreeg. Na zeven jaar werden de vrouw en haar kinderen bevrijd en weer opgenomen in de samenleving. De zonen werden zelfs tot ridder geslagen. Ze hadden alleen wat ‘overvloedige beharing’ aan het avontuur overgehouden. Opmerkelijk genoeg erkent de bisschop dat het sperma van de beer ‘vrijwel identiek’ is aan dat van de man, en dat eventuele nakomelingen dus gewoon erkend en gedoopt kunnen worden. Dat is nog eens wat anders dan al die sprookjesversies, van Grimm tot La belle et la bête, waarin ‘het beest’ altijd een betoverde prins blijkt te zijn.
Ondertussen is onze verhouding met ‘het wilde’ er niet eenvoudiger op geworden. De beren die opnieuw zijn uitgezet in de Pyreneeën, maar ook in 1999 in Noord-Italië, houden zich niet aan de regels. In 2006 was het beer Bruno die, afgedwaald naar Duitsland, te gevaarlijk werd bevonden en dus doodgeschoten. In 2013 sneuvelde in het Zwitserse kanton Graubünden ‘risicobeer’ M13. Hij was weliswaar klunzig en weinig schuw, maar had nog geen mens kwaad gedaan.
Dit roept vragen op, onder meer over ons vermogen nog samen te kunnen leven met het onbeheersbare gevaar van een potentieel gevaarlijk dier. Wij stedelingen fantaseren wel over wilde wolven en brute beren, maar zodra ze de bergen uit komen, worden we nerveus. Een angst die overigens wel begrijpelijk is.
Ook in het berenfeest van Arles-sur-Tech is de beer niet braaf. Het dier wordt neergezet als een bedreiging, die letterlijk ‘van zijn wilde haren’ ontdaan moet worden. De associatie van haar en beharing met oerkracht is universeel en vinden we ook in de bijbel. De Franse beer wordt geschoren door Rosetta en de jager, en op die manier getemd en hanteerbaar gemaakt. Pas dan kan hij opgenomen worden in de gemeenschap. Maar hij is tegelijkertijd een kracht uit de wildernis, die het dorp binnendringt en mens en natuur vitaliseert.
Het zijn juist dit soort ambivalenties die de bijzondere betekenis van een ritueel of ritueel feest, zoals dat van de beer, uitmaken. Schijnbaar onoverbrugbare tegenstellingen worden uitgedrukt, samengebracht en verzoend. Dit soort gebruiken bezit een gelaagde en poëtische zeggingskracht. De gevoelens van saamhorigheid die het berenfeest oproept, zijn voor ons buitenstaanders duidelijk merkbaar. Jonge mannen en vrouwen – zoals de dertigjarige Sebastien die de beer vertolkt – komen voor dit weekend terug naar hun geboortedorp, en verheugen zich direct na afloop al weer op het feest van het volgende jaar.
Misschien is het berenfeest wel populairder dan ooit. Dat zou passen in een algemene trend. Nu de wereld groter wordt, vormt de lokale eigenheid een gekoesterd oriëntatiepunt. Zeker wanneer het hier ook nog eens een minderheidscultuur – de Catalaanse – betreft.
We zijn niet verbaasd wanneer Robert Bosch ons meedeelt dat hij de berenfeesten wil voordragen bij Unesco, om opgenomen te worden op de lijst van immaterieel, ‘levend’, cultureel erfgoed. Belangrijk natuurlijk, vinden we, om dit soort tradities te borgen en eer te bewijzen. Maar het voelt ook een beetje tam. Onze wilde beer op de lijst naast de Nederlandse papierknipkunst en het bloemencorso? Echt wild wordt het in Europa niet meer.
Fetes de l’ours en Vallespir. Tekst van Robert Bosch. Trabucaire, 224 blz., € 28,-
Beeld: (1) Pyreneeën, Vallespir, Prats-de-Mollo, berenfeest (Agence Photographique Rapho/HH). (2) Pyreneeën, Vallespir (Agence Photographique Rapho/HH).