Hoe verhoudt ons online-zelf zich tot ons irl-zelf? © Martin Parr / Magnum / ANP

‘Je weet wel’, besloot een vriendin haar anekdote, ‘zoals de meme van die vrouw die berekeningen maakt in haar hoofd.’ Ik wist het inderdaad: ze had het over het gifje (een bewegend plaatje) van een vrouw die meewarig in het niets staart terwijl wiskundige formules en figuren over het beeld schuiven.

Het heeft iets vervreemdends wanneer het internet op die manier de realiteit in lekt. Memes en emoji zijn onderdeel geworden van mijn gedachten, van mijn taal. Ze nemen de plaats in van woorden of vullen ze aan. Het is niet alleen vervreemdend, het is ook vaag verontrustend, alsof er een grens wordt overschreden. Maar waarom hebben we eigenlijk behoefte aan een harde grens tussen on- en offline? Op internet duiden we het niet-virtuele aan als ‘irl’, ‘in real life’. Maar waarom zou ons leven online niet net zo goed echt kunnen zijn?

In Fake Accounts, de debuutroman van de Amerikaanse journalist Lauren Oyler, reist de naamloze ik-figuur heen en weer tussen thuisbasis New York en expat paradise Berlijn. Deze vrouw die een boek lang scrolt, tweet en swipet, die nota bene voor een website schrijft, moet naar een ander werelddeel trekken om zich te realiseren dat het internet meer lijkt op real life dan ze aanvankelijk dacht. ‘I had to finally admit’, concludeert ze, ‘that Twitter was not a distraction from reality but representative of it.’

De titel Fake Accounts kun je op twee manieren lezen. Er is het ‘nepaccount’ van de geliefde van de hoofdpersoon: een anonieme Instagram-pagina met complottheorieën die hij blijkt bij te houden. Maar als je ‘accounts’ vertaalt naar ‘verslagen’, dan heeft Oyler het simpelweg over leugens. Haar roman gaat over valse identiteiten en lulverhalen; over mensen die zich, zowel on- als offline, anders voordoen. Haar boek gaat over vluchten, verstoppen en liegen, met een hoofdpersoon die, zo ontdekken we gaandeweg, eigenlijk net zo dubieus is als haar vriend.

In de gelijktijdig verschenen debuutroman van dichter en essayist Patricia Lockwood, No One Is Talking About This, merkt de hoofdpersoon op zeker moment op dat iemand een roman over het internet zou moeten schrijven, en dat dat dan ‘a social novel’ zou moeten zijn, in de traditie van Jane Austen. Die roman is Fake Accounts: een sardonische, hyperzelfbewuste schets van de grootsteedse millennial, met het internet als constante aanwezigheid. Achteloos schrijft Oyler de smartphone haar boek in, zoals wanneer ze een ontbijtscène in een enkele zin weet te vangen: ‘We ate the pancakes as we read The New York Times on our phones, pausing frequently to wipe our fingers on the takeout napkins so the screens would not get sticky.’

Waar Fake Accounts tegen satire aan schuurt, daar graaft No One Is Talking About This dieper. Lockwoods roman is gefragmenteerd en poëtisch. Hij is grappig, sentimenteel, scherp, lekker en dwars. In het eerste deel reist de hoofdpersoon, een naamloze ‘zij’, de wereld over om lezingen te geven op basis van één malle tweet die viral ging. De wereld die Lockwood optrekt lijkt vaag op de onze, zoals ook de hoofdpersoon vaag op Lockwood lijkt, maar alles is verwrongen en absurd, als in een nachtmerrie of een lachspiegel. In het tweede deel is er een reality check in de vorm van een baby met een zeldzaam syndroom. Het kind, het nichtje van de hoofdpersoon, heeft niet lang te leven. Ze kan vrijwel niets, behalve voelen, en dus is ze het vleesgeworden moment, het vleesgeworden zijn.

Online ben je áltijd álles voor íedereen. Online is er geen backstage om te ontspannen

Op Twitter volg ik vogels in Manhattan, kruispunten in Londen, de eetgewoonten van een dode dichteres. Mijn timeline rijgt tweets van media en nieuwsdiensten aan die van willekeurige twitteraars. Terwijl ik scroll laveert de toon tussen verontwaardiging, sarcasme, defaitisme, ironie. Er zijn nieuwsberichten over oprukkend extreem-rechts, de klimaatcrisis en institutioneel racisme, en daartussen is er het meer dan alledaagse: mensen die, zo foetert de hoofdpersoon van Fake Accounts, praten, mompelen, prevelen, voorstellen doen, een bijdrage leveren, onderbreken, toevoegen, gewoon vragen, zich gewoon afvragen, gewoon willen zeggen, gewoon roepen, in kleine letters, in hoofdletters, met of zonder leestekens, met foto’s, gifjes of linkjes. Ze zeggen: ‘I’m in a bad mood’ of: ‘I can’t get out of bed.’ Of ze grappen dat ze wachten op de Noord-Koreaanse kruisraket die Amerika uit zijn lijden verlost.

Toen we ons ooit een voorstelling probeerden te maken van de toekomst, in what ifs en worst case scenarios, konden we niet voorzien dat we mondiale crises als de huidige pandemie en het twee-voor-twaalf van de aarde niet alleen in onze handpalm aan ons voorbij zouden zien trekken, maar dat die stroom van beelden en informatie ook nog eens stelselmatig zou worden onderbroken door dierenfilmpjes, selfies, celebs die sorry zeggen, slechte grappen, halve gedachten, iemand die roept: ‘I can’t get out of bed.’ Op het internet is er geen verschil tussen ernst en ironie, tussen cynisme en wanhoop. Er bestaan geen hoofd- en bijzaken, alles heeft hetzelfde gewicht. Dus is het aan ons om te bepalen wat van waarde is. Wat echt is. En wat ‘echt zijn’ eigenlijk betekent.

Bij wijze van antwoord schuift Lockwood de baby naar voren: de mens in zijn puurste vorm. Vergeleken bij het kind, rond wie de familie zich schaart als een sekte, is alles banaal en onzinnig. Verliest alles zijn waarde. Als iemand een cheesy popliedje zingt, dan vindt de baby dat prachtig, want ‘she could not tell the difference between beauty and a joke’. Wat zegt dat over de hoofdpersoon, die haar carrière bouwde op een flauwe tweet? Wat zegt dat over iedereen die, vooral in deze tijden, hele dagen doorbrengt op het internet, scrollend door flauwe tweets en andere banaliteiten?

Opvallend genoeg voert ook Oyler, hoewel meer als terzijde, een baby op als de ultieme anti-banaliteit – als anti-internet. Wanneer de hoofdpersoon op zeker moment van streek raakt, voelt ze de ‘vreemde behoefte’ om een baby vast te houden, vanwege een ‘innate yearning for an interaction that made immediate sense’. De implicatie is dat tegenover het vasthouden van een kind, iets wat natuurlijk voelt, het internet staat, dat onnatuurlijk is. Misschien zit daarin wel dat ongemak dat ik voel wanneer memes opduiken in real life – hetzelfde ongemak dat de hoofdpersoon van Fake Accounts voelt wanneer ze moet constateren dat Twitter geen afleiding maar een afspiegeling van het leven is. En dat ongemak, dat voortkomt uit de wrijving tussen on- en offline, strekt zich uit naar onze identiteit. Want hoe verhoudt ons online-zelf zich tot ons irl-zelf? In een gesprek met een vriendin over mensen ontmoeten in de kroeg versus via een app, oftewel over daten vóór en tijdens de pandemie, hoorde ik mezelf ineens declameren: ‘Soms wil je gewoon zoenen met iemand met wie je helemaal niets gemeen hebt.’

Het sociale aspect van Fake Accounts draait eerder om nieuwe ontmoetingen dan om oude relaties, en een groot deel van die ontmoetingen, online en irl, is van romantische aard. Veel vrouwen, merkt de hoofdpersoon op, willen alleen nog via datingapps mannen ontmoeten. Alsof een ontmoeting die eerst op afstand en pas daarna fysiek plaatsvindt meer waarde zou hebben, dieper zou graven, meer kans van slagen zou hebben – echter zou zijn. Maar de informatie die je online uitwisselt heeft niet meer betekenis dan wat je in je lichaam voelt wanneer je tegenover elkaar staat. En ik riep dan wel dat ik niet altijd zin heb om te zoeken naar overeenkomsten, maar met iemand die je ontmoet tijdens een avond uit heb je wel degelijk iets gemeen: de plek, de sfeer, de muziek die speelt, de mensen om je heen – het moment.

In haar essay ‘The I in the Internet’ uit de bundel Trick Mirror (2019) schrijft Jia Tolentino over de last van het constante online-zijn. ‘On the internet’, schrijft ze, ‘a highly functional person is one who can promise everything to an indefinitely increasing audience at all times.’ Tolentino duidt online-zijn als een act, een ‘performance’ – zoals we in onze sociale interactie eigenlijk altijd een rol spelen. Maar het verschil zit ’m erin dat je in real life kunt wisselen tussen verschillende rollen. In een functioneringsgesprek met je baas zet je een ander masker op dan wanneer je met je geliefde op de bank zit, en soms zet je je masker zelfs helemaal af. Maar online draag je ál die maskers. Je bent áltijd álles voor íedereen. Online is er geen backstage om te ontspannen.

Wanneer de baby uit No One Is Talking About This in haar kleine kistje ligt opgebaard, ‘still as a peach in a painting’, krijgt ze een lik over haar gezicht van de hond met wie ze een keer heeft gespeeld. De baby is zichzelf niet meer, ze is geen ogen meer, geen geluidjes, geen beweging, en toch herkent de hond haar nog. ‘What was it about her’, vraagt de hoofdpersoon zich af, ‘that the little dog still loved?’ Het internet weet alles, maar vergeleken met die hond weet het helemaal niks. Het internet is wel degelijk echt, en het is onherroepelijk onderdeel van ons leven, maar vergeleken met de baby, dat kleine leven van knipperende ogen en speekselbellen, is het internet helemaal niks. Het beeld dat Lockwood en Oyler van het internet schetsen is mij wat al te zwart, maar die baby, die hebben we nodig. We hebben iets nodig om de waarde aan af te meten van alles wat voorbijtrekt in onze handpalm.