ETTY HILLESUM BEHOORT in het buitenland, met name in Frankrijk, tot de bekendste Nederlandse schrijvers. Haar lezers zijn geen joden maar overwegend katholieken en ex-katholieken, aanhangers van mystieke bewegingen of op z’n minst mensen die op zoek zijn naar religieus-ethische beginselen die in deze tijd passen. Vanaf het moment dat haar dagboeken werden gepubliceerd kwam Etty in de verkeerde hoek terecht, en dat is misschien niet zo verwonderlijk. Die eerste publicatie omvatte een selectie uit haar geschriften die een zeer eenzijdig beeld van haar opriep: dat van een ‘halve heilige’, zoals de literatuurwetenschapster Denise de Costa, die een proefschrift schreef over Etty Hillesum en Anne Frank, eens heeft opgemerkt. Daarbij werd Etty in het begin van de jaren tachtig een emblematische figuur voor de spiritualistisch-pacifistische beweging tegen de plaatsing van kruisraketten in Europa. In joodse kringen werden de dagboeken met argwaan en zelfs hostiliteit ontvangen. Nederlands epistolaire éminence grise Henriette Boas heeft hier een niet onbelangrijke rol in gespeeld. Zij was — hoe kan het ook anders — tegen. Ingekapseld door het IKV, geadoreerd door mystici en New Age-aanhangers, verworpen door haar volk: de receptie van Etty Hillesum is duidelijk een gecompliceerd verhaal.


Het onvolledige, geflatteerde beeld van Etty Hillesum werd later met de complete editie van haar dagboeken gecorrigeerd, maar de eerste indruk bleef hangen. Een mooie illustratie hiervan is de bekende foto waarop Etty met een sigaret staat afgebeeld. Die sigaret werd herhaaldelijk weggeretoucheerd, onlangs nog op het meest recente boek dat in Frankrijk over haar werd uitgegeven: Etty Hillesum, door romancière en filosofe Sylvie Germain. In een artikel verwijst Denise de Costa naar psychoanalytische theorieën om de — mannelijke — afkeer van Etty’s sigaret te duiden: de rokende vrouw zou voor penisnijd staan, het verlangen naar de fallus, symbool van mannelijke macht en autoriteit. Toch gaat het niet altijd om fallussen; soms, om Freud te parafraseren, is een sigaret gewoon een sigaret. In de iconografie en de literatuur fungeert de rokende vrouw vaak als een losbandige zuster van Carmen, een demonische verleidster, een heks. Etty met de sigaret is de belle juive, de joodse verleidster uit de negentiende-eeuwse roman.


Vooral in Frankrijk, waar Etty in navolging van Edith Stein op weg is naar heiligverklaring, zouden haar katholieke vereerders niet blij zijn met een dergelijk beeld. Zij lezen haar dagboeken nog altijd in de vertaling van de eerste editie, en ze zouden zich wild schrikken als ze de volgende regels lazen, die Etty in het najaar van 1941 aan haar ongeboren kind schrijft nadat zij voor een abortus heeft gekozen: ‘Ik ga je te lijf met heet water en griezelige instrumenten, ik zal je geduldig en gestadig bestrijden, tot je weer in het niets bent opgelost en dan zal ik het gevoel hebben een goede daad te hebben verricht en verantwoordelijk werk te hebben gedaan.’



HET BOEK VAN Sylvie Germain werd uitgegeven door uitgeverij Pygmalion in de serie Chemins d’éternité, die zichzelf als volgt definieert: ‘In deze tijden van ontchristelijking van het Westen, van gewelddadige fundamentalistische bewegingen, van ontregeling van morele waarden, maar ook van de opkomst van nieuwe vormen van geloof, wordt de roep om helderheid steeds dwingender.’ Het licht wordt verwacht van mannen en vrouwen die sinds duizenden jaren ‘wegen naar het eeuwige’ zijn ingegaan, en wier leven en werk fungeert als opening naar de spirituele werkelijkheid. Etty Hillesum is zo’n vrouw, en om die reden heeft Germains boek een plaats gevonden tussen werken over Mozes, Boeddha, Cicero, Gandhi, Teilhard de Chardin en erkende heiligen.


Voor Sylvie Germain, die in een interview met het tijdschrift Magazine Littéraire verkondigt dat in al haar boeken het thema van ‘het kwaad’ een rode draad is, klinkt Etty’s stem door in haar eigen denken. Zij vergelijkt Etty Hillesum met de filosofe Simone Weil en met Edith Stein, die zich van hun joodse achtergrond losmaakten en katholiek werden. Edith Stein werd in Auschwitz vermoord — overigens niet als non maar als jodin — en Simone Weil, die aan een soort heilige anorexia leed, liet zich tijdens de oorlog verhongeren en stierf in een Engels ziekenhuis. Sylvie Germain werd vooral gefascineerd door het feit dat Etty niet toegeeft aan de haat jegens de vijand, maar daartegenover haar onvoorwaardelijke liefde stelt voor het leven, de mensheid, God.


In haar boek reageert Germain op een essay over Etty Hillesum van de literatuurwetenschapper Tzvetan Todorov, opgenomen in Face à l’extrême (1944). Todorov schrijft dat hoewel Etty’s houding geen berusting is, het resultaat uiteindelijk gelijk is. Haar fatalisme en passiviteit leiden ertoe dat zij zich onderwerpt aan de moorddadige plannen van de nazi’s. Voor Etty Hillesum neemt de strijd tegen het interne kwaad de plaats in van de strijd tegen het externe kwaad, waardoor het verschil tussen goed en kwaad in de werkelijkheid er niet meer toe doet. Todorov onderstreept dat het kwaad in dit geval onaanvaardbaar is, en dus uit alle macht bevochten moet worden. Sylvie Germain stelt daar tegenover dat je het kwaad beter bestrijdt als je het bij de wortels aanpakt, dat wil zeggen in je eigen leven en op een hoger spiritueel plan. Een mooie filosofische gedachte, die echter politiek gezien elke uitwerking mist. Daarbij is de gedachte dat ‘het kwaad’ een aparte entiteit zou zijn die dwars door het menselijk handelen heen aan het werk zou zijn een onzinnig en uit de tijd geraakt uitvloeisel van het christelijk denken.



IN FRANKRIJK EEN heilige, in Nederland een ‘inspiratiebron bij levensvragen’, zoals wij lezen in De moed hebben tot zichzelf door Denise de Costa, Ton Jorna en Marijn ten Holt, alledrie verbonden aan de Utrechtse Universiteit voor Humanistiek, waar studenten worden opgeleid tot geestelijk of existentieel raadspersoon. Ton Jorna geeft colleges over Etty Hillesum, omdat haar dagboeken ook in onze tijd een waardevolle bron voor het overdenken van levensvragen en het verwerven van zelfinzicht zouden vormen. Hij laat Etty Hillesum vragen beantwoorden als: hoe kan men leren leven en hoe kan men leren een ander bij te staan in de worsteling om ‘bij het leven te komen’? Etty’s geschriften blijken volgens hem in het onderwijs dat zich met deze vragen bezighoudt uitstekend dienst te doen.


Voor Denise de Costa waren Etty’s dagboeken een ware openbaring. Met name het aangaan van verbindingen met de ander en het andere — de vreemdeling in jezelf, de medemens als onbekende ander, de kosmos waar je als mens een klein onderdeel van bent: Etty Hillesum gaf inspiratie om hierin naar nieuwe wegen te zoeken. Marijn ten Holt heeft zelf veel ervaring met dagboekschrijven, en dat is natuurlijk nooit weg: zowel in haar beroepspraktijk als geestelijk raadsvrouw als in haar persoonlijk leven heeft zij ervaren dat dagboekschrijven de weg kan openen naar het eigen innerlijk en dat het de reflectie op het bestaan tot een vast ritueel maakt.


Studenten humanistiek blijken volgens het boek zeer enthousiast te zijn over de Etty Hillesum-cursussen. Zij houden ‘levendige en diepgravende discussies over de betekenis van Etty Hillesum voor mensen van nu’. Via Etty’s teksten kan men namelijk ‘leren hoe men zich kan verbinden met zichzelf en met het leven; haar zoektocht inspireert tot een zoektocht naar zin via zelfinkeer’. Aangezien er nog maar weinig studenten zijn die levendige en diepgravende discussies houden over andere onderwerpen dan zichzelf en feestvieren, kunnen we dit alleen maar toejuichen. Zelf ben ik van mening dat je nooit tegen studenten mag liegen, en dat je ze het beste kunt confronteren met de waarheid, namelijk dat het leven objectief gezien geen zin heeft; mensen zouden veel zinvoller leven als ze zich niet constant afvroegen wat de zin van het leven is.


Afgezien van het gruwelijke, herhaaldelijk opduikende men valt er het een en ander aan te merken op de naïeve manier van argumenteren in het boek, waarbij steeds uitspraken van autoriteiten op het gebied van levensvraagstukken naast uitspraken van Etty Hillesum worden geplakt. Het boek is overigens goedgekeurd door prof. dr. Maaike Meijer, en dat is op zich al een teken van wetenschappelijk onvermogen. Ton Jorna zoekt hulp bij zenleraar Jef Boeckmans, die zegt dat ‘het grondprobleem van cliënten is dat ze geen contact met hun eigen zijn, hun eigen Bron hebben’. Denise de Costa tovert de feministische literatuurwetenschapster en schrijfster Hélène Cixous en de schrijver Pascal Bruckner voor de dag, die ongetwijfeld zeer verbaasd zouden zijn in Etty’s gezelschap te vertoeven. Zo verdedigt zij dergelijke collages: ‘Zowel Bruckner als Hillesum lossen de schijnbare paradox tussen autonomie en verbondenheid dus op door te laten zien dat autonomie een voorwaarde is voor ware verbondenheid.’ Maar het ergste is het softe, hagiografische New Age-hulpverlenersjargon: ‘De teksten van Etty Hillesum worden opgezogen alsof het om verse zuurstof in een benauwde ruimte gaat.’ Etty als goeroe, zenlerares, soefi-meesteres, hogepriesteres en cultfiguur van de New Age-beweging. Ik voorspel dat Etty binnen niet al te lange tijd een site op internet krijgt en existentiële vragen vanuit cyberspace beantwoordt.



IN DIT BOEK, evenals in dat van Sylvie Germain, wordt Julius Spier, Etty’s therapeut en minnaar, op lachwekkende wijze geïdealiseerd. Spier is een Duitse ex-bankier, ex-zanger, bekeerde jood, wilde psychoanalyticus en jungiaanse handlezer die met een antenne op zijn hoofd zijn vrouwelijke patiënten met hun diepste geheimen confronteert, waarna hij met hen op het tapijt ligt te rollebollen. Seks is taboe, want hij heeft een verloofde die op hem wacht, en de arme Etty blijft in het begin telkens opgewonden en gefrustreerd achter. Deze man, een charlatan en megalomane verleider die speelt met de overdrachtsliefde die zijn patiëntes voor hem voelen, zou nu worden aangeklaagd wegens seksuele intimidatie, of misschien juist het ontbreken ervan. Maar nog steeds spreekt Sylvie Germain over een ‘buitengewone man’, een ‘meester in de kennis van de psyche’, en in De moed hebben tot zichzelf wordt Spier voorgesteld als degene die Etty begeleidt ‘bij haar leren leven en geleidelijk aan ook bij het leren anderen te leren leven’. Op weg naar de ‘onbekende landschappen van de ziel’ ervaart Etty de waarde van het in aanraking komen met een gids. Want Spier zegt ‘rake dingen over diep-menselijke en persoonlijke zaken doordat hij zich gewaagd heeft aan de diepte van het eigen innerlijk leven’, hij is ‘iemand die de wijsheid, het zingevende en de troost van de wereld belichaamt en waar de ander graag heen gaat als toehoorder’. En Etty valt nu eenmaal op oude wijze mannen en surrogaatvaders, of het nu gaat om Spier, haar andere minnaar Han Wegerif (die zij ‘vadertje’ noemt) of God.


Geholpen door New Age-specialist avant la lettre Otto Duintjer merkt Ton Jorna op dat het belangwekkende voor Etty Hillesums spirituele leerproces het feit is dat erotische belevingen daarvoor het uitgangspunt vormen, want deze maken haar bewust van een verlangen naar iets waar het haarzelf aan ontbreekt. Deze erotische dimensie is echter kenmerkend voor alle mysticae, die net als Etty een onbedwingbare behoefte voelen om voor de godheid te knielen en de aardse liefde in een spirituele vorm van erotiek te sublimeren, die zij dan weer in een erotisch vocabulaire beschrijven. Zoals de bekende quiëtiste Madame Guyon haar liefde voor God via de bemiddeling van een priester kan beleven, die zij niet meer van God los kan zien, zo gebruikte ook Etty dezelfde woorden om tot Julius Spier en tot God te spreken. ‘Praten met jou, mijn God. Met voorbijgaan van de mensen heb ik alleen nog maar behoefte met jou te spreken. Ik heb de mensen zo verschrikkelijk lief, omdat ik in ieder mens een stuk van jou liefheb, mijn God.’ Zoekt de mystica in de brandende liefde voor God slecht een bevrediging van narcistische verlangens die niet door een mens kunnen worden gestild, zoals Simone de Beauvoir schrijft in Le deuxième sexe? Bij Etty Hillesum vinden we niet alleen een merkwaardige verwarring tussen de liefde voor Spier en de liefde voor God; haar lichaam zelf moet worden vervangen door een mystiek, messianistisch lichaam: ‘Ik heb mijn lichaam gebroken als brood en het uitgedeeld onder de mannen. Waarom ook niet, ze waren immers zo hongerig en hadden al zo lang ontbeerd?’


Etty Hillesum was een fascinerende vrouw vol tegenstrijdigheden, hysterisch, hypochondrisch, boulimisch, iemand met een dwingende, bijna masochistische passiviteit, maar ook een ongekende levenslust, met een enorme seksuele honger en nieuwsgierigheid, die het leven zelf erotiseerde wanneer zij schreef: ‘in zo’n zomerdag als vandaag lig je gebed in duizend zoete armen’. Julius Spier maakte haar wijs dat ze tegen haar ‘levensgulzigheid’ moest vechten en moest toegeven aan wat zij haar ‘sterke verlangen naar ascese, naar een kloosterleven van roggebrood, helder water en fruit’ noemt. Zij was een zoeker naar spirituele dimensies, hij opende voor haar de weg naar bekering tot het katholicisme.


Waar Etty vooral naar smacht is lichamelijke zuivering door de ontkenning van zinnelijke behoeftes, waarna geestelijke zuiverheid bereikt zou kunnen worden: ‘Zo achterhaal ik mijn “lusten” tot in de verscholenste en onopvallendste gebieden en roei ze uit. Het is beter. We moeten leren zeer onafhankelijk, steeds onafhankelijker te worden van de lichamelijke behoeften die iets boven het allernoodzakelijkste uitgaan.’ Het is die onlesbare dorst naar het zuivere die Etty zo irritant maar ook zo aandoenlijk maakt, want het bereiken van zuiverheid is een utopisch verlangen dat nooit kan worden gerealiseerd. Zuiverheid is altijd slechts een streven en niemand kan van zichzelf beweren dat hij zuiver is. Het verlangen naar zuiverheid is ook een verlangen naar het absolute en het heilige: echte zuiverheid is voor de mens niet weggelegd. Wie zich aan dat verlangen overgeeft is dan ook gedoemd om het menselijke uit het oog te verliezen. Totale zuiverheid — als die zou bestaan — onttrekt zich aan de dynamische principes van het leven. Het is een statische toestand die past bij stilstand, onveranderlijkheid, en uiteindelijk bij de dood. Het lijkt alsof Etty Hillesum zelf de dood heeft opgezocht; zij is haar einde in de gaskamers in ieder geval niet uit de weg gegaan in een tijd dat de keuze voor het leven de ultieme en enige vorm van verzet was.



Sylvie Germain, Etty Hillesum. Uitg. Pygmalion, 212 blz., ƒ49,50. Ton Jorna, Denise de Costa, Marijn ten Holt, De moed hebben tot zichzelf. Uitg. Kwadraat, 230 blz., ƒ34,50