
Tussen de hooggestemde en wat meer laag-bij-de-grondse elementen in het optreden van de verdediging in de Wilders-zaak is het maar een voetnoot, maar misschien niet zonder betekenis: waarom was het verdedigingsteam niet in de zittingszaal wanneer de officieren van justitie het woord voerden voor requisitoir en repliek, en ook niet wanneer er namens de benadeelde partijen werd gepleit? Tijdens die dagen zat op de plaats van het verdedigingsteam slechts een jongere advocaat de vorm op te houden.
Op de gang waar advocaten in toga en journalisten hun benen strekken, vroeg ik aan Carry Knoops-Hamburger of ze het requisitoir via de televisie had gevolgd. ‘Nop’, zei ze, ‘wij kregen het op schrift.’ Ze schetste het beeld van een machtige tegenstander, die kan beschikken over een hele organisatie van medewerkers om dingen uit te zoeken, terwijl het advocatenteam maar uit vier personen bestaat. ‘Wij hebben alle zeilen moeten bijzetten om het pleidooi af te krijgen.’ Tja, het is mogelijk, maar vier advocaten is best veel, en het wegblijven uit de zittingszaal deed ook denken aan het dedain waarmee de cliënt het proces boycotte – behalve als hij zelf spreektijd kreeg.
Welke strategie kiest een advocaat die Geert Wilders verdedigt? Daar was ik wel benieuwd naar toen het proces op 18 maart van dit jaar begon. Geert-Jan Knoops heeft nationale en internationale clientèle, kan bogen op beroemde gewonnen strafzaken, en is bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Ergens las ik dat hij een speciale belangstelling heeft voor de verwevenheid van politiek en strafrecht, hij schreef er romans over.
Die eerste procesdag zag ik Knoops eerst niet, gedesoriënteerd als ik was door de camera’s op hoog statief die het middenpad van de zittingszaal blokkeerden. Tegen de achterwand figureerde de rechtbank, het leek wel een opnamestudio. Een zwerm fotografen trok mijn aandacht naar de plaats van de hoofdpersoon. Pas toen zag ik ook Knoops die even later omhoog rees (hij is ongewoon lang). Het begon dramatisch: zijn pleitnota was uitgelekt, hij wist niet hoe dat kwam, en misschien ging dat vaker gebeuren. Hij eiste stopzetting van het proces tot de dader of oorzaak was gevonden, anders was er niet meer de garantie van een eerlijk proces.
Het was een bizarre redenering, die hem er niet van weerhield de rechtbank die hele verdere dag bezig te houden. Uit zijn zorgvuldig afgemaakte zinnen rees het beeld op van een georkestreerd aangiftecircus, waarin politici als Lodewijk Asscher en tal van anderen figureerden als aanstichters. Zij hadden de bevolking aangezet tot aangifte tegen Wilders. (Veel later zou hij erop wijzen hoeveel mensen zich niet hadden laten ophitsen: ruim zestien miljoen.) Volgens Knoops waren de aangevers die hij als getuige had laten horen oude en/of analfabete Marokkanen, die ‘bij de slager en de moskee’ waren geronseld om voorgedrukte formulieren te ondertekenen. Voor ‘de mensen thuis’ leverde Knoops er een behulpzaam powerpointje bij, met citaten en percentages.
Niet tot uitdrukking kwam wat het Openbaar Ministerie even daarvoor had gezegd, dat de verdediging uit alle aangiften er welbewust vijftien had geselecteerd die er een karikatuur van maakten. De raadsman wilde alle 6500 aangevers horen, plus de politici die hen tot aangifte hadden aangezet. Het proces kon alleen zijn zuiverheid behouden als die hele context van frauduleuze aangiften en andere dubieuze handelingen boven water kwam.
Ik realiseerde me dat hij sprak voor de bühne, de mensen thuis. Er waren geen aangiften nodig om Wilders te vervolgen voor wat hij zei in zijn ‘minder Marokkanen’-toespraak. Wel werd de hoeveelheid door het Openbaar Ministerie gebruikt als bewijs dat de vervolging van Wilders enorm veel draagvlak had, maar waarom koos Knoops geen ernstiger aanpak?
Terwijl alles wat Knoops die eerste dag bepleitte een langdurig uitstel van het proces betekende, benadrukte hijzelf dat ‘het wetenschappelijk karakter van dit strafproces’ erdoor werd gewaarborgd. Hij verzocht ook nog om 39 deskundigen, uit disciplines als de rechtsfilosofie, de rechtspsychologie, de internationale rechtsvergelijking, de criminologie, het internationaal terrorisme en de sociale psychologie, alles opdat het proces in de juiste context werd geplaatst. Opiniepeiler Maurice de Hond was een van de gewenste deskundigen, omdat hij kon bevestigen dat 43 procent van de bevolking ook minder Marokkanen wilde.
Later die avond vatte Wilders dat laatste handzaam samen en de nos zond het uit: ‘Met mij staat een miljoen Nederlanders terecht.’ De rechtbank wees alle verzoeken af, op het horen van twintig extra aangevers na. De selectie daarvan werd niet meer aan de verdediging overgelaten. In reactie op dit tussenvonnis blies de verdediging één dag voor een nieuwe geplande zitting, in mei 2016, haar komst onverwacht af, met als argument dat de afwijzingen haar erg veel extra werk opleverden. Ze vroeg om uitstel.
In zijn klassieke essay The One and the Many (1969) vertrekt Isaiah Berlin vanuit de stelling dat er een geloof is dat meer dan al het andere verantwoordelijk is voor de slachting van individuen op de altaren van grote historische idealen, en dat is dat er ergens een finale oplossing zou bestaan. De gedachte achter dat ene geloof is dat alle positieve waarden uiteindelijk met elkaar te verenigen zijn, via grote, gedisciplineerde, autoritaire structuren. Berlin zet het af tegen de pluralistische samenleving, een orkest met vele stemmen, dat een menselijker en oprechter ideaal is.
Naarmate de Wilders-zaak zich verder ontrolde, begon The One and the Many als dichotomie op te duiken in de pleidooien van de verdediging, al werd het nooit benoemd. Het beeld van de pluralistische samenleving onderging een verduisterende bewerking, tot Geert-Jan Knoops in zijn slotpleidooi eenvoudigweg uitkwam bij The One: Wilders veroordelen luidde de komst in van een totalitair regime; wat was het verschil nog met dat van Erdogan in Turkije?
Achteraf gezien was deze finale op allerlei manieren aangekondigd. Lijnen kwamen bij elkaar, samengetrokken vanuit de grote thema’s die de verdediging aandroeg. Dat waren er nogal wat. Allereerst was er de willekeurigheid van Wilders’ vervolging, terwijl andere politici met soortgelijke uitspraken niet werden vervolgd. Verder was er de stelling dat Geert Wilders niets anders had gedaan dan zijn partijprogramma’s uitdragen, en de officieren van justitie hadden zelf gezegd dat daar niets strafbaars in stond. In het verlengde daarvan werd bepleit dat de context van zijn uitspraken een heel andere was dan ‘de gekunstelde redenering’ die het Openbaar Ministerie ervan maakte, namelijk dat Wilders wilde gaan regelen dat er een vanwege hun huidskleur en nationale afkomst duidelijk aanwijsbare groep mensen in aantal zou worden teruggedrongen.
Dit thema kreeg bijna iets geestigs, omdat de verdediging – geholpen door de twee in de rechtszaal gehoorde deskundigen – steeds nieuwe interpretaties aandroeg voor wat Wilders had gezegd: hij bedoelde ‘minder illegale’ Marokkanen, of nee, wat hij had gezegd was net zoiets als ‘minder Amerikanen of minder Syriërs’ (Paul Cliteur). Verder was humor een verklaring: Wilders had die 19de maart 2014 door de verkiezingsuitslag in een hilarische, studentikoze stemming verkeerd (Tom Zwart). Knoops hield het op criminele Marokkanen met een bijstandsuitkering. Wilders zelf kwam nog het meest in de buurt van het Openbaar Ministerie door het te hebben over de denaturalisatie van criminele Nederlandse Marokkanen, die ook een Marokkaans paspoort hebben.
Maar het belangrijkste thema was tevens het meest hoog gestemde: dat wij ons bevinden aan de vooravond van een historische keuze over het soort democratie dat wij in Nederland willen hebben. Geert-Jan Knoops hield het de rechters en de bühne voor: willen we een ‘robuust model’, waarin uitspraken als die van Wilders niet in de rechtszaal terechtkomen maar alleen op het politieke toneel worden weersproken, of het ‘beschermingsmodel’ dat Wilders tot verdachte van hate speech had gemaakt? Deze keuze, hield Knoops de rechters voor, is een politieke keuze, en doordat er een beslissing over wordt genomen, gebeurt er niets meer of minder dan dat de scheiding tussen de machten wordt opgeheven.
Het was vanwege die hooggestemdheid soms prettig ontnuchterend de officieren van justitie te horen spreken. Jaarlijks worden in Nederland honderd tot tweehonderd mensen veroordeeld voor groepsbelediging of aanzetten tot haat/discriminatie wegens ras. Waarom zou een politicus buiten het parlement anders worden behandeld dan gewone burgers? Een van de officieren haalde de strafzaak aan tegen leden van de Nederlandse Volks-Unie, die in 2011 demonstreerden met leuzen als ‘Ali B. en Mustafa, ga toch terug naar Ankara’, doelend op Turken en Marokkanen. Ze werden veroordeeld voor aanzetten tot discriminatie op grond van ras.
Het Openbaar Ministerie wilde maar zeggen dat als gewone burgers, in reactie op integratieproblemen, gestraft worden omdat hun uitspraken een giftig klimaat creëren, dan zou het wel erg met twee maten meten zijn om een politicus, die al een gewaarschuwd mens was door de eerdere strafzaak tegen hem, en een veel groter bereik heeft, niet te vervolgen. Het geheel werd ondersteund door een heldere samenvatting van het verdrag tot uitbanning van rassendiscriminatie, de wens van de Nederlandse wetgever, de stand van de rechtspraak, en het beleid om discriminatiezaken in principe altijd te vervolgen. Alles wees op de onontkoombaarheid van deze strafzaak. Te meer, zei officier van justitie Wouter Bos, omdat er in de Europese rechtspraak weliswaar heel veel mogelijk is voor politici die forse kritiek hebben op de autoriteiten, maar niet voor politici die een minderheidsgroep willen diskwalificeren.
Achter die helderheid verbergt zich intussen ook heel wat. De strafwet, als beperking van de vrije meningsuiting, laat veel ruimte voor interpretatie. Wanneer wordt er aangezet tot onverdraagzaamheid? Als een paar jongens in het openbaar de Hitlergroet brengen, als homo’s worden bespot of uitgejouwd, waar ligt de grens? En wie bepaalt de grens? In de Europese benadering wordt de vrije expressie afgewogen tegen het voorkomen van ondermijning van de democratie, en tegen andere waarden, zoals ieders menselijke waardigheid en het recht op non-discriminatie. De inhoud daarvan wordt uiteindelijk bepaald door de heersende partijen en vergt voldoende vertrouwen in de staat.
In Amerika heerst daartegen, met als backing politiek filosofen als John Stuart Mill en Isaiah Berlin, veel meer wantrouwen. De vrije meningsuiting in het politieke debat is er nu al een jaar of vijftig groter dan waar ook ter wereld. Alleen als uitingen direct bedreigend zijn of duidelijk kunnen leiden tot een gevaarlijke situatie, zoals oproer, komt de strafwet in zicht. Zie Trump en zie de via tv verspreide scheldkanonnades van leden van de Ku Klux Klan tegen groepen Afro-Amerikanen. Beperking is alleen mogelijk op procedurele gronden, nooit op inhoud.
Dat is waar Knoops op blijkt te mikken. Hij bracht de Amerikaanse benadering terug tot het robuuste model. Hoewel het enkele feit dat Wilders nu verdachte was de indruk wekte van het tegendeel had Nederland eigenlijk het robuuste model, aldus Knoops. Een enkel arrest van de Hoge Raad (over politicus Delano Felter) dat in een andere richting wees, was nog geen bewijs van het tegendeel. Het robuuste model moest worden afgestoft, dan stond niets meer Wilders’ vrijspraak in de weg.
Volgens hoogleraar mensenrechten Tom Zwart, die als deskundige in de rechtszaal werd gehoord, zal het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (ehrm) dit afgestofte, robuuste democratiemodel immers gewoon accepteren en misschien wel omarmen. Dat een Franse en een Belgische politicus nul op het rekest kregen bij dat Europese Hof voor hun veroordelingen gebaseerd op soortgelijke bepalingen als waarvoor Wilders wordt vervolgd, zegt niet veel, aldus Zwart: dat heeft alleen te maken met de wetgeving in die landen. Rechtsfilosoof Cliteur dacht er net zo over.
Wie kon de zaak nog volgen? De verslaggever van Radio 1 meldde dat Knoops soms zinnen uitspreekt met woorden uit vier verschillende talen. Maar in de indrukwekkende woordenstromen van Knoops waren er eilanden om even op uit te rusten. In retorische passages wekte de raadsman nu en dan de indruk van een acteur, die het gedachtegoed van zijn personage heeft geïncorporeerd maar zijn eigen taalgebruik en houding heeft behouden. ‘Als het publiek “meer meer” Marokkanen had geroepen’, betoogde hij, ‘dan was Wilders niet vervolgd.’ ‘Meer, meer’ was het politiek correcte antwoord geweest en dat bewijst, besloot hij, dat aan de rechters een politiek antwoord wordt gevraagd.
De raadsman bleef er elke procesdag op hameren dat het ‘wat ons betreft om een wetenschappelijk debat’ gaat. Of dat een authentiek verlangen naar objectiviteit was, is onduidelijk gebleven, maar een feit is dat het begon te werken als de belofte van de schorpioen, die zweert dat hij de kikker die hem over de rivier draagt niet zal steken. Een strafpleiter is naar zijn aard niet objectief. Hij heeft de plicht zijn cliënt door dik en dun te steunen. Verbazingwekkend was vooral hoe ver hij daarin soms ging, zoals na het deskundigenverhoor van Paul Cliteur.
Cliteur werd gehoord als deskundige van de verdediging, in zijn capaciteit van rechtsfilosoof. Maar hij mengde zich ook in het juridisch-technische interpretatiegekrakeel. Hij vond bijvoorbeeld dat Marokkanen geen ras zijn, zodat Wilders niet schuldig kon zijn aan racisme, en dat de Hoge Raad met ‘aanzetten tot onverdraagzaamheid’ een buitenwettelijk criterium had geïntroduceerd. Hij bleek zich, tijdens de ondervraging door officieren en rechters, niet in het bijbehorend juridisch instrumentarium (wetsgeschiedenis, rechtspraak) te hebben verdiept en krabbelde terug (‘de interpretatie laat ik aan u over’). Knoops zag echter de bodem onder sommige van zijn stellingen uit zakken, en vroeg Cliteur of hij de indruk dat hij slechts een subjectieve mening verkondigde niet wilde bijstellen.
Op sociale media gonsde het toen al van de boze berichten over bevooroordeelde rechters, maar Cliteur zei dat ‘de hoofdlijnen van zijn betoog’ voldoende aan de orde waren geweest. Dat was in de ochtend. In de middag kwam het verzoek tot wraking van rechter Elianne van Rens. Een dag later werd dat afgewezen.
De reactie van Knoops was dat hij de verdediging mogelijk zou neerleggen. Dat bleek slechts een dreigement, maar het was vanaf dat moment dat hij zich alleen nog in de rechtszaal liet zien als hij zelf het woord voerde.
De rechtbank doet op 9 december uitspraak. De verdediging heeft al aangekondigd bij een veroordelend vonnis in hoger beroep te gaan. Het ziet ernaar uit dat het Openbaar Ministerie dat, bij vrijspraak, ook zal doen.
Annerie Smolders is voormalig rechter, publicist en gastonderzoeker bij het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving
Beeld: Geert Wilders samenmet zijn advocaten Geert-Jan Knoops (rechts) en Carry Knoops-Hamburger (Maarten Hartman / HH)