Dat dierlijke ding

Mijn drie beste boeken van het afgelopen jaar hebben me stuk voor stuk en op hun eigen wijze uit de slaap gehouden. Ze gaan alle drie over het meest extreme, geheimzinnige en nabije dat er bestaat: liefde. Of zoals Sigrid Rausing het in Mayhem, haar ‘memoir’ over haar verslaafde broer en diens vrouw formuleert: ‘that animal thing which is about feeling better, and safer, when the loved ones are in the room’. Rausings intelligente manier van vertellen maakt dat haar persoonlijke verhaal uitgroeit tot het algemene drama van het gezin of de familie, waarin er altijd wel eentje uit het nest dreigt te vallen. Een ijzingwekkend verhaal over loyaliteit, schuld en schaamte.

Het raadsel van de liefde van André Aciman bestaat uit vijf verhalen die langs elkaar schuren, maar die zich tezamen laten lezen als het portret van een ontvankelijk man met een genadig fluïde seksualiteit. Verlangen, verliefdheid, obsessie… Ik was oprecht verbaasd hoezeer ik er weer helemaal in meeging, dankzij Acimans zelfverzekerde toon die voor geen enkel sentiment terugdeinst. Wat een ontdekking, deze schrijver.

Qua Nederlandse fictie was ik het meest onder de indruk van een boek dat het romangenre wéér heeft opgerekt: Ik nog wel van jou, van Elke Geurts. Schaamteloos laat een verlatene zich gaan in haar verdriet; rücksichtslos zet een schrijfster alles op alles om haar man naar zich terug te schrijven. Als de boel klapt, voelt dat als een opluchting. Tussen de regels door laat dit boek zich lezen als een verhandeling over de prijs van het schrijverschap. ‘Schrijven gaat vaak niet over echte dingen’, citeert Geurts het verhaal ‘Schrijven’ van Lydia Davis, ‘en anders, als het wél over echte dingen gaat, neemt het vaak tegelijkertijd de plaats in van sommige echte dingen’. Ik nog wel van jou laat zich lezen als de uiterste consequentie van een schrijverschap.

Marja Pruis


Ik houd mijn mond

Er zijn allerlei redenen om een bloedhekel te hebben aan dit soort lijstjes. Dat ze de boeken de ijsbaan van de competitie op schuiven. Of dat je eigen boek er weer eens niet in voorkomt. Maar dit jaar bracht ik niks uit. Nee, eind 2017 zie ik mij geconfronteerd met een nieuwe wrevel: dat ik de twee boeken die dit jaar de meeste indruk op mij maakten met goed fatsoen onmogelijk kan noemen.

Het zijn namelijk boeken van vrienden en collega’s, en alleen maar naar ze knipogen vraagt al om een publiekelijke afranseling om wat wel eens ‘eeuwige nepotistische kutlijstjes’ zijn genoemd. Nu is daar wel omheen te slalommen – ik was al begonnen aan een lofrede op twee vertalingen van twee krankzinnig grote taalkunstenaars: Virginia Woolfs De jaren en Colette’s De eerste keer dat ik mijn hoed verloor. Toch zou dat valsspelen zijn, en vooral bedrog aan mijn lezende ik, die namelijk verbluft was door Oude meesters van Joost de Vries, een boek dat in elke alinea doortrokken is van een jaloersmakende energie, schrijflust en scherpte. Champagne voor de geest, maar ja, wel geschonken uit de kelk van een Groene-redactielid. Dus nip ik er maar stilletjes in een hoekje van, terwijl ik het eigenlijk van de daken wil schreeuwen.

De tweede verpletterende leeservaring was het debuut van – alarm – een vriend: Arjen van Veelen. Inderdaad, over een andere vriend ook nog eens, die dood is. Dan moet ik hier al helemaal mijn mond houden. Ook al zag ik dus des te scherper hoe Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken veel meer fictie is dan louter het autobiografisch rouwmonument waarvoor het overal is geprezen. Bovendien is het een scherpe verkenning van onze onstuimige tijd, in Alexandrië, St. Louis en Den Haag. Overdonderend, maar dat heeft u dus niet van mij. Ik sla een jaartje over. Juist om eerlijk te kunnen zijn.

Christiaan Weijts


Iéts moet er veranderen

Babylon van Yasmina Reza is niet zozeer het meest technische of toonvaste boek dat afgelopen maanden verscheen, maar het is wel een roman waar een indrukwekkende, ongeëvenaarde levendigheid vanuit gaat. En het boek dat mij, ook enigszins tot mijn verrassing, het beste is bijgebleven van wat ik dit jaar las. Juist door het springerige dat erin zit, de vreemde combinatie van drama, klucht en thriller, de vele plotwendingen die soms nadrukkelijk tegen het absurdistische aanschuren. En alles is geschreven in een buitengewoon soepele, toegankelijke stijl, vanuit het perspectief van de 62-jarige Elisabeth Jauze, die een veilig, burgerlijk leven in Parijs leidt. Ze heeft in stilte permanent commentaar op haar omgeving (vooral op haar echtgenoot: ‘Ik voel me bij hem nooit in gevaar. Het zindert niet tussen ons, maar heeft het dat ooit wel gedaan?’), maar weet zich intussen, zo maakt Reza subtiel duidelijk, vooral geen raad met zichzelf. Wat kan ze nog van het leven verwachten? Wat wil ze nog?

Haar eindeloze gedachtekronkels – over een feestje dat ze organiseert, de gasten, de hapjes – jagen haar meer en meer op. Ze fantaseert over afwisseling, over geweld - en er gebeurt niets. Tot haar bovenbuurman op een avond voor de deur staat: hij heeft zijn echtgenote gewurgd. Elisabeth besluit niet de politie te bellen, maar hem te helpen. Geheel tegen haar karakter en de voorschriften van haar gerespecteerde bestaan in.

Babylon is een langgerekte monoloog van iemand die vurig wil dat er iets verandert, iemand die de controle over haar bestaan bewust tijdelijk uit handen geeft, alleen al omdat ze niet precies weet wat daarna zal gebeuren. Het is knap hoe Reza de spanning opbouwt en oprekt, ze krijgt haar hoofdpersonage geloofwaardig zonder zich te verliezen in al te lang gepsychologiseer. Het resultaat: een roman die zowel over de top is als ingetogen, zowel een onvoorspelbaar huiskamerdrama als een komisch toneelstuk – en op een vreemde, bijzonder overtuigende manier horen al die tonen en genres hier bij elkaar.

Thomas Heerma van Voss


Bijeengesprokkelde wijsheid

Het is een acquired taste, de bundeling van boekrecensies en gelegenheidsstukken. Maar voor wie ervan houdt om iemand met niets dan door de jaren heen bijeengesprokkelde wijsheid, een subliem taalgevoel en soms wat frisse tegenzin de wereld die zich via boeken, muziek en de bredere cultuur aandient te lijf te zien gaan is Somebody with a Little Hammer van Mary Gaitskill een aanrader. Ze schrijft over Talking Heads en over politieke seksschandalen; over de vele omslagen van Lolita en over Nabokovs Brieven aan Véra; over Linda Lovelace en John Updike; over Björk, Openbaringen en de complexe relatie tussen een verloren kat en een veel eerder verloren pleegkind; over wat er door haar hoofd schoot op het moment waarop Sarah Palin als running mate van John McCain het podium beklom: ‘This woman is a sadist and she doesn’t know it.’

Hoogtepunt is een lang en ook na meer dan twintig jaar nog subversief essay over het ook begin jaren negentig hevig woedende debat over ‘date rape’. Gaitskill is open over haar eigen ervaringen, maar in plaats van daar simpelweg een eenduidige morele autoriteit aan te ontlenen, gebruikt ze die momenten om zichzelf en het gesprek over heldere en minder heldere seksuele grenzen in een onsentimenteel licht te bekijken. Ze treedt haar eigen hulpeloosheid en die van anderen welwillend tegemoet zonder iets met de mantel der liefde te bedekken.

Ze laat zien hoe iets willen begrijpen niet hetzelfde is als er begrip voor willen opbrengen en beschikt over de gave om complexiteit te verhelderen zonder haar te vereenvoudigen. Die complexiteit dient te worden blootgelegd en daarbij moet je ervoor waken zogenaamde morele helderheid als excuus te gebruiken om dat wat je op basis van je eigen ervaringen niet direct begrijpt, weg te moffelen. Ze durft het hopeloos ingewikkelde te laten zien voor wat het is, zonder te verzanden in een soort ‘uiteindelijk is het toch allemaal niet werkelijk te bevatten’-relativisme: ze begrijpt dat de mens zich door het leven rommelt, maar sleept het inzicht in de vraag hoe hij dat doet weg voor de poorten van die specifieke hel. Zulke nuance die de naam echt waard is en waarin alles op het spel wordt gezet is nooit saai, het is een ronduit zenuwslopend schouwspel.

Jan Postma


Het leven zelf

Dit jaar las ik twee romans die een heel duidelijk narratief startpunt hebben, en toch aanvoelden alsof het verhaal dat zich ontvouwde volkomen natuurlijk was, menselijk, alsof het allemaal bijna geen bedacht verhaal was, maar het leven zelf.

In het begin van Abdoel en Akil van Yolanda Entius maken twee jonge, naïeve meisjes op zomervakantie een wandeling een stille berg op met twee dronken gastarbeiders, zoals je het toen nog noemde, in hun kielzog. Dat loopt slecht af. Entius schrijft beeldend, zintuigelijk, ze glijdt zonder moeite in krap 150 bladzijdes ver vooruit het leven van haar heldinnen in. De meisjes worden vrouwen, ze verliezen elkaar uit het oog, maar voor hen allebei blijft het seksuele geweld van toen een rol spelen in hoe ze naar het leven kijken, naar zichzelf, naar de maatschappij. Het is heel moeilijk Abdoel en Akil na te vertellen zonder dat het als een zwaarmoedig, psychologisch drama klinkt, maar dat is de roman zeker niet. Entius schrijft alsof ze een serie polaroids op tafel legt, momenten uit het leven, waarbij je als lezer zelf de gaten tussen de foto’s invult.

Exit West van de Brits-Pakistaanse schrijver Mohsin Hamid is bijna een sprookje; een jong verliefd stel in een ongenoemd land in een ongenoemde belegerde stad ergens in het Midden-Oosten ontdekt dat er magische deuren ontstaan, die je in een klap naar een andere plek van de wereld kunnen brengen. Zo begint een tocht, langs vluchtelingenkampen op Griekenland, naar de duurste wijken in Londen, naar een nieuwe migrantenstad ergens buiten San Francisco. Juist door het magische element van de transporterende deuren kan Hamid alle gruwelijke logistiek van het bestaan van de vluchteling overslaan, en zich volledig richten op de emotionele toestand van zijn personages, Nadia en Saeed: hun angst, hun liefde, hun vermoeidheid, de trekkende kracht van geloof, de moed die individualiteit vereist. Natuurlijk is het idioot om te zeggen dat Hamid laat zien ‘dat vluchtelingen ook mensen zijn’, maar via zijn Nadia en Saeed geeft hij een invoelend portret van hoe het moet zijn om je leven achter je te laten, en te hopen dat je jezelf niet kwijtraakt.

Joost de Vries


Groots, meeslepend en extreem

Afgelopen zomer bracht ik door met het vuistdikke magnum opus van Anthony Burgess, Earthly Powers, 47 jaar na verschijnen eindelijk vertaald naar het Nederlands als Machten der duisternis. Het leverde me de gelukzaligste leeservaring in tijden op.

Burgess vertelt het verhaal van bestsellerauteur Kenneth Toomey, die het verhaal vertelt van zijn leven, waarin hij het niet al te nauw neemt met de feiten. ‘Het was de middag’, begint Toomey, ‘van mijn eenentachtigste verjaardag en ik lag in bed met mijn schandknaap toen Ali meldde dat de aartsbisschop me was komen opzoeken.’ Een paar zinnen later attendeert hij de lezer erop dat hij weliswaar bejaard is en met pensioen, maar dat zijn vermogen een ‘pakkende openingszin’ te formuleren nog altijd perfect intact is gebleven.

Toomey, schrijver van kitschromans en volkstoneel, steenrijk en wereldberoemd, maar in literaire kringen nooit voor vol aangezien, slijt zijn dagen in een Maltese villa. Wanneer hem door de aartsbisschop van het eiland om een getuigenis wordt gevraagd die moet bijdragen aan de heiligverklaring van paus Gregorius XVII, is dat de start van een larger-than-life memoir, die ongeveer de hele twintigste eeuw omspant, een paar continenten doorkruist en een cast aan onvergetelijke personages presenteert.

Het toeval wil dat Toomey een bekende was van de latere paus, toen die nog door het leven ging als Carlo Campanati: diens broer trouwde met Toomeys zus. Tussen de homoseksuele Toomey en de corpulente, meedogenloos ambitieuze geestelijke ontstaat vlak na afloop van de Eerste Wereldoorlog een onwaarschijnlijke, decennia omvattende vriendschap. Het is een wonderbaarlijke genezing waar Toomey getuige van was die de dode paus zijn heiligheid moet bezorgen, maar het blijkt een gebeurtenis met onvermoed complexe en sinistere gevolgen.

Burgess pasticheert het genre van de blockbuster-roman, waarin alles groots, meeslepend en extreem is, meesterlijk. Tegelijk is de roman wel degelijk een serieus onderzoek naar religie, homoseksualiteit, ambitie, macht en de onontwarbare kluwen van moed en lafheid, goed en kwaad. Dit is literatuur én entertainment van het hoogste niveau. En wat een prestatie van vertaler Paul Syrier, die het Nederlands 751 pagina’s lang laat sprankelen.

Niña Weijers


Constructies die doen alsof het geen constructies zijn

Er waren in 2017 drie romans die er ver bovenuit sprongen. Echte kunstwerken, constructies dus, die net doen alsof het geen constructies zijn. In alfabetische volgorde. Emily Kocken schreef met De kuur een tintelende roman over een pater familias die zijn kinderen verplicht De toverberg van Thomas Mann te lezen. Ze maakte er een ingenieuze en fraai gedoseerde familieroman van die zich afspeelt in het nog steeds patserige, maar langzaam aftakelende Zwitserse dorp Davos. Symbolisch tot en met. Speels en associatief, vrolijk en als het moet en kan ook tragisch. Eindelijk een geëngageerde roman die zich afspeelt in de hoofden en op de locaties van ‘de rijken’. Dwingende beelden en conversaties; hoe zorgelijk de rijke andere helft denkt en leeft.

Koen Peeters won volkomen verdiend met De mensengenezer de ECI Literatuurprijs. Een oude ex-jezuïet haalt herinneringen op aan zijn verblijf in Congo. Peeters slaagde erin het voor ons ‘vreemde’ van Congo en van de mensen daar te verbinden met het ‘vreemde’ van onze eigen streken. En van onszelf. Lees in deze roman niet de zoveelste aanklacht tegen het kolonialisme, maar lees een doorleefde zoektocht naar het vreemde. Peeters geeft aan alle landschappen en gebeurtenissen een volstrekt magische toets mee zonder dat je het idee hebt dat hij het zelf allemaal bedacht. Schrijven als mystieke handeling.

Joost de Vries schreef met Oude meesters een lotsgeschiedenis over twee broers. Concurrenten en metgezellen. Allebei meegesleept in gebeurtenissen die je actueel zou kunnen noemen maar die De Vries voorziet van een volstrekt ongegeneerde brille. Je kunt je laten meeslepen door de verhaallijnen die als jonge honden langs en door elkaar buitelen en die uiteindelijk keurig aangelijnd bij elkaar komen. Of door de stijl die adembenemend precies voortdendert, met op de juiste plaatsen stille en verstilde momenten zodat je ook als lezer even mag uitblazen. Maar let op: onder dit alles loert en broeit een verraderlijke existentiële leegte die beide hoofdfiguren proberen te bestrijden, via hun tragische verlangen naar het verleden of via hun tedere cynisme over de wereld. Mis de wanhoop niet in dit op het eerste gezicht spetterende vuurwerk.

Kees ‘t Hart


Eén verhaal

Het opmerkelijkste boek dat dit jaar in het Nederlands verscheen, in ieder geval het boek dat mij het meest heeft doen nadenken, is De ondergang van het Avondland van Oswald Spengler. Niet omdat het zo’n goed boek is. Dat is het niet. Ook niet omdat Avondland, zoals sommigen beweren, zoveel voorspellende waarde zou hebben. Dat heeft het niet. Nee, de Nederlandse vertaling van Spenglers hoofdwerk heeft mij vooral doen nadenken vanwege zijn receptie: dat zovelen menen dat dit honderd jaar oude boek grote actualiteitswaarde heeft.

Maar klopt dat? Is dat inderdaad wat velen denken of wordt het, om voor de hand liggende redenen, vooral door de uitgeverij geroepen? Het is niet eenvoudig te zeggen. Niettemin leiden vraag en onzeker antwoord tot een belangrijke conclusie – een die weliswaar van alle tijden is, maar onder de huidige informatie-overload vermoedelijk geldiger is dan ooit: dat je iets heel hard en met veel vertoon moet roepen om het waar te laten zijn. Waarheid is een product geworden.

Vervolgens komt de vraag welke ‘waarheid’ met Spenglers Avondland aan de man wordt gebracht. Ook dat is niet eenvoudig te zeggen. Wél duidelijk daarentegen is in welke richting daarbij gedacht moet worden. Dat is niet de progressieve. Want anno 2017 weten we het zeker, met de verkiezing van Trump als bevestiging: een tijdperk is voorbij – de jaren zestig liggen definitief op de schroothoop.

Vanuit deze wetenschap verkondigt Spenglers boek ‘voor het gevoel’ een paar simpele wijsheden – ook al is het lang niet altijd duidelijk of die wijsheden in het boek ook daadwerkelijk te vinden zijn. Om te beginnen dat het slecht gaat met onze wereld. Vervolgens dat zoiets als vooruitgangsoptimisme onnozel is. Dan dat het wel degelijk mogelijk is heel de geschiedenis (= het leven) in één verhaal of visie te vangen – al die vloeibaarheid, diversiteit en daaruit volgende chaos zijn niet nodig. Ten vierde dat we trots moeten zijn op wie we zijn en wat we hebben. En tot slot dat het om al deze redenen verstandig is pal te staan voor onze waarden. Welkom in 2018.

Chris van der Heijden


Een Proust, Tolstoj en een Egan

Ook in 2017 ging de Nobelprijs voor de literatuur voor de verandering maar weer eens naar een witte man die in het Engels schrijft. Toegegeven, Kazuo Ishiguro is een geboren Japanner, maar de auteur woont al sinds zijn vijfde in Engeland, is een genaturaliseerd Brits staatsburger, en zijn schrijfkunst is zo Engels als die van E.M. Forster. Gezien de sociale en culturele ontwikkelingen van deze eeuw zou de Nobelprijs best eens vaker naar – zeg maar eens wat – vrouwen, Afrikanen of Japanners mogen gaan. In plaats van in de afgelopen vijftien jaar acht keer naar een westerse man van middelbare leeftijd.

Het beste boek van 2017 verscheen niet dit jaar, maar in 2014, in Kenia, en heet Kintu. De Amerikaanse uitgeverij Transit Books waagde zich dit jaar, bewonderenswaardig, aan een internationale heruitgave. Het is het debuut van Jennifer Nansubuga Makumbi. De roman is wellicht het eenvoudigst te omschrijven als een veelomvattende familiesaga die, op een eerste deel van honderd bladzijden na, het dagelijkse leven in hedendaags Kampala beschrijft.

Saul Bellow raakte in de jaren negentig verstrikt in een schandaal omdat hij in een interview had gezegd dat de inwoners van Papoea-Nieuw-Guinea geen Proust hadden voortgebracht en de Zulu’s geen Tolstoj. Deze uitspraak werd als elitair en racistisch gezien, en Bellow verdedigde zich tegen verwijten van racisme, op basis van een onderscheid tussen ‘preliterate’ en ‘literate’ maatschappijen – de zweem van elitarisme en racisme bleef hangen. Hoe dan ook, de ambitie van Makumbi is vrij duidelijk: zij wil zowel een Proust zijn, een minutieuze verslaggever van de wereld om haar heen, als een Tolstoj, een (historische) visionair, en een Jennifer Egan: een schrijver vrij van de ketenen van plaats en tijd.

Makumbi’s boek bevat veel orale mythen, legenden, volksvertellingen en spreekwoorden en gezegden, een cultuur die door kolonialisering bijna verloren is gegaan, én is een schets van een modern Afrikaans land. Het is een indrukwekkend boek dat op meerdere manieren antwoord geeft op de belangrijkste vraag van de literatuur: en hoe nu verder?

Philip Huff


Een toneelstuk voor geesten

In de titel van zijn verhalendebuut – CivilWarLand in Bad Decline (1996) – verschuilt zich al het persoonlijke en politieke slagveld dat George Saunders in Lincoln in de Bardo op virtuoze wijze toont. In die met de Man Booker Prize bekroonde historische spookroman betreurt president Lincoln eind februari 1862 niet alleen de dood van zijn elfjarige zoon Willie, als gevolg van koorts en tyfus, maar ook de eerste dramatische gevolgen van de Amerikaanse Burgeroorlog. De eerste en beslissende overwinning van de Union-troepen op de opstandige Zuidelijke Staten, bij Fort Donelson, kostte duizend doden en drieduizend gewonden. Hoe moest dat verder gaan?

Binnen het Tibetaanse boeddhisme betekent bardo ‘tussen twee’: het is de toestand vlak na de dood, maar vóór de hemel- of helopneming of de wedergeboorte. Saunders laat geesten rondwaren op Oak Hill Cemetery die zich al langer in die fase bevinden en die de dood nog ontkennen. De begraafplaats is voor hen een ‘ziekbed’. Lincoln bezoekt dat ziekbed van zoon Willie meerdere keren en neemt dan, alsof hij Lazarus is, zijn lijfje in zijn armen. De geesten die in en dóór hem heen zweven proberen de president in de buurt van zijn zoontje Willie te houden, zodat het kind voor het laatst zijn vaderlijke aandacht kan trekken.

Twee praatgrage geesten licht ik eruit: Hans Vollman stierf vlak voordat hij zijn huwelijk kon consumeren; Roger Bevins II, uitgerust met vele ogen en handen, pleegde zelfmoord voordat hij uit de kast kon komen. En dan is er nog de zondige dominee Thomas, die zijn zonden niet kent, maar wel weet wat de geesten ná de bardo te wachten staat en daarover zwijgt.

Linclon in de Bardo is een gewiekst stemmenspel, een allegorie over oorlog en vrede, over de aanvaarding van de dood, een beeldend draaiboek, een toneelstuk voor spoken en geesten die niet alleen boven het kerkhof zweven, maar ook boven het slagveld. Daar doorheen weeft Saunders subtiel contrasterende citaten uit historische studies over Lincoln en de Burgeroorlog. De strijd bij Fort Donelson was de aankondiging van nog meer dood: ‘We were at war. We were not at war. All was chaos. All was calm.’

Graa Boomsma


Waargebeurd

Memoires van overleden ouders, foto’s uit de privé-collectie, zorgvuldige historische documentatie en zelfs wetenschappelijke bronnenlijsten: in 2017 werd van alles aangewend om romans een air van echtheid te geven. De dood van een vriend, mislukte revolutie en postkoloniale of ecologische crisis moet tegenwoordig ook verantwoord en conform de werkelijkheid worden beschreven. Die zoektocht naar literaire waarheid leverde weliswaar krachtige boeken op, die in kritieken en juryverslagen keer op keer werden bejubeld, maar leidt hopelijk niet tot een nieuwe maatstaf: dat het allemaal waar moet zijn om werkelijk diep te raken.

Gelukkig werd dit jaar ook vaak genoeg gedemonstreerd dat de kracht van literatuur niet slechts uit waarachtigheid, maar vooral uit inleving en verbeelding voortkomt. In Het leven zelf, de fijnzinnige en ontroerende roman van Roelof ten Napel, bijvoorbeeld, maar de meeste indruk maakte debutant Pieter Kranenborg met zijn verhalenbundel Astronaut. Zijn proza is glashelder, zijn vertellingen zijn virtuoos en doortrapt opgezet, en daarnaast gebruikt hij niet alleen het waarachtige, maar ook het onwaarschijnlijke (zoals een ontmoeting tussen een megalomane wandelaar en een larmoyante student, hoog in de Japanse bergen) om formidabel te vertellen over jeugdige dwalingen en de zoektocht naar betekenis.

Binnen dat landschap van documentatiedrift schreef George Saunders zijn eerste roman, waarmee hij de draak stak met dat verlangen naar echtheid, en er tegelijkertijd aan toegaf. In zijn geweldig innovatieve Lincoln in de Bardo beschrijft hij namelijk het korte wereldlijke leven van de jonggestorven zoon van Abraham Lincoln, en vervolgens ook zijn tweede bestaan in het boeddhistische tussenleven. De fragmentarische tekst doet zich voor als een opsomming citaten uit geschiedkundige bronnen, maar al snel merk je dat Saunders zelf allerlei documenten bedenkt en manipuleert: binnen het historische kader wordt uitgebreid gefabuleerd om het waargebeurde verhaal een mythische glans te geven en de mens Abraham Lincoln tot leven te wekken. Het resultaat is een geestige, unieke en diep emotionerende roman, verreweg de beste van het jaar.

Lodewijk Verduin


Aandacht

Als er één boek is dat aandacht verdient in een katern dat ‘Dichters & Denkers’ heet, is het wel Mystiek voor goddelozen van Henk van der Waal. Dit lijvige, wonderlijke boek, dat gezien kan worden als een vervolg op Denken op de plaats rust (2012), is buitengewoon indrukwekkend. Het is opgebouwd uit vijftien dialogen tussen twee stemmen, misschien zijn het innerlijke stemmen, die ‘de raadselachtige’ en ‘de welwillende’ heten. Anders dan in de dialogen van Plato en Augustinus zijn de gesprekspartners hier volkomen gelijkwaardig. Samen proberen ze stap voor stap onbekend terrein te ontginnen, wat niet gemakkelijk is, want soms blijkt het nodig een paar stappen terug te doen, soms ontstaan er irritaties en misverstanden, maar uiteindelijk komt het tweetal aan in het serene domein van het ‘liefdesgemoed’.

Het is niet eenvoudig in een paar woorden te vertellen waar het boek over gaat, want het bestrijkt een verbluffend breed gebied, van de oerknal en het ontstaan van tijd en ruimte tot de voordelen van de nieuwste technologie, van taal en betekenis tot God en moraal. En passant komt de complete cultuurgeschiedenis van het Westen voorbij. Je moet maar durven. De kern schuilt in een zoektocht naar een mystiek openstaan, een glasheldere ontvankelijkheid voor wat Van der Waal de ‘oergift’ noemt. Dat is zeker een religieus proces, maar met God heeft het niets te maken, en van extatische ervaringen zoals die van Hadewijch of Johannes van het Kruis is al helemaal geen sprake. Dit is de mystiek van een kalme, zij het warmbloedige analyticus.

Wat het lezen tot een feest maakt, is de subtiele en kleurrijke wijze waarop Van der Waal zijn zinnen opbouwt, zodat er in elke alinea wel een formulering staat die je graag zou onthouden. Voor nieuwe concepten vormt hij, als een nuchtere maar poëtisch begaafde Heidegger, pakkende samenstellingen, zoals ‘tijdbloeien’, ‘bidsel’ en ‘intern oscilleren’. Een van de hoogtepunten is een messcherpe evocatie van Wijk aan Zee als de sublieme locatie voor een mystieke ervaring. Dit boek tilt je op.

Piet Gerbrandy


Verrukking en extase

Strikt genomen te vroeg, want eind 2016 verschenen, maar toen te laat om nog in deze context genoemd te worden: Splendor, poëzie van H.C. ten Berge, wat mij betreft de belangrijkste en veelzijdigste dichter van zijn generatie (en misschien wel van meer). In deze zorgvuldig gecomponeerde en ondanks alle somberheid over de stand van de beschaving uiterst vitale bundel komt Ezra Pound, anders dan in eerder werk, niet voor, maar diens Make it New inspireert Ten Berge nog steeds tot vruchtbare cultuurhistorische verkenningen in vrijwel onbekende gebieden. Niemand die een dertiende-eeuwse mystica als Christina von Hane als een zo aardse ‘wilde vrouw’ kan beschrijven: ‘De overrompelende god giet zijn liefde en licht/ in haar uit; de honing vloeit/ uit haar geslacht en drijft haar tot gewaagde toeren. (…)/ Een nachtegaal schuilt in haar keel, ze laat haar lied/ vanuit de diepte resoneren, zingt/ in nooit gehoorde harmonieën, ondergaat/ verrukking & extase.’

Maar in Ten Berge’s apocalyptische visioenen is er ook volop woede en treurnis om de ‘wellust der verblinding’ die het lot van de aarde lijkt te hebben bezegeld: ‘De huid van de aarde, prooi/ van geweld: haar aanschijn doorsneden,/ geperforeerd en ontveld.’ In dat opzicht is dit werk verwant met de filosofische, antropologische en cultuurhistorische beschouwingen van Ton Lemaire in diens zoveelste indrukwekkende boek, Onder dieren, dat eindigt met het ontwerp van een zowel verruimd als gematigd humanisme. Daarin bepleit Lemaire een mededogen dat zich uitstrekt tot het dierenrijk en zich dus verzet tegen de barbaarse praktijken met betrekking tot dieren. Eigenlijk had Lemaire, deze Erasmus van het antropoceen, allang de P.C. Hooft-prijs moeten krijgen.

Op de uiterste valreep, nog net op tijd voor deze ‘beste boeken’, verscheen Biografie van een uitgeverij/ Biography of a Publishing House, over Stefan en Franciszka Themerson en hun unieke Gaberbocchus Press, geschreven door Walter van der Star. Naar het zich laat aanzien betreft het tevens de een-na-laatste uitgave van de even unieke Limburgs/Amsterdamse uitgeverij Huis Clos, die met dit boek alvast een afscheidssaluut in stijl geeft. Het is werkelijk in alle opzichten schitterend vormgegeven. Medeverantwoordelijk daarvoor is Piet Gerards, die Huis Clos in 1986 heeft opgericht en sinds vele jaren met Ben van Melick de kern van de redactie vormt.

Cyrille Offermans


Democraten vs. aristocraten

Partijdig, schematisch, reductionistisch – geen hedendaagse historicus heeft zoveel vuur getrokken van zijn vakgenoten als Jonathan Israel, die het ene kolossale boek na het andere geleerde gevaarte publiceert over de betekenis van de Radicale Verlichting. In de radicale verlichtingsideeën, van Spinoza tot Jefferson, ligt de sleutel voor de verdediging van vrijheid en gelijkheid, van universele mensenrechten en van democratische, seculiere samenlevingen. Zijn vorige pil, Revolutionaire ideeën, is nog niet in het Nederlands vertaald, of daar ligt al The Expanding Blaze: How the American Revolution Ignited the World, 1775-1848.

Met de Amerikaanse revolutie van 1776 begon de sloop van de wereld van koningen, aristocraten, horigen, slaven en koloniale handelsrijken. Tegenover het gangbare idee van Amerikaans exceptionalisme stelt Israel de verwantschap van de dragers van radicale democratische ideeën aan beide zijden van de Oceaan. Wat zich voltrok was een trans-Atlantische revolutie, die de Nederlandse patriotten evengoed omvatte als de oproerlingen in Canada, Polen, Spaans Amerika. Uiteraard met de nadruk op de wisselwerking tussen de Franse en Amerikaanse revoluties en de tweeslachtigheid van politieke denkers die gelijkheid preekten, maar worstelden met hun houding tegenover slavernij. Steeds ligt bij Israel de nadruk op de tegenstelling tussen radicale democraten en de gematigde of aristocratische vleugel van de revolutie. In Amerika staan vader en zoon Adams, Hamilton en in de verte Washington himself tegenover Jefferson en de revolutionaire stokebrand Thomas Paine. Net als in Frankrijk vormde deze tegenstelling volgens Israel de crux van de geschiedenis. De tijdelijke overwinning van de aristocratie in Europa, de autoritaire reactie in Frankrijk en elders en de opkomst van de oligarchie en het religieuze populisme in Amerika konden de ideeën van de Radicale Verlichting niet vernietigen.

Zo bezien kun je hoop putten uit deze geschiedenis. Uiteraard zal er op dit werk door vakgenoten het nodige zijn af te dingen, maar wat ik mateloos bewonder is de ontembaarheid van Israels werkkracht en de diepgaande analyse van een periode waarin vragen werden gesteld, die ook de huidige generatie moet beantwoorden. Het is niet dit ene boek, maar heel de titanenarbeid van de Britse historicus, die mijn keuze voor 2017 op The Expanding Blaze laat vallen.

Elsbeth Etty


Sluierdans

Modern Love van de Amerikaanse Constance DeJong is een binnenstebuiten gekeerde romance. Een 27-jarige kunstenares die alles wil en kan – het zijn de jaren zeventig – is down & out in Parijs en New York. Ze heeft een affaire met de pianist Roderigo, die ondanks zijn talent maar niet wil doorbreken. Roderigo heet trouwens misschien niet echt zo. ‘I call him Roderigo, my favorite romantic name. All strangers are men with romantic names’, schrijft de vertelster. Maar ook de vertelster is allesbehalve constant: ‘People used to tell me, if you keep on writing maybe you’ll make a name for yourself. They were right: My name’s Constance DeJong. My name’s Fifi Corday. My name’s Lady Mirabelle, Monsieur Le Prince and Roderigo, Roderigo’s my favorite name.’

Deze tekst verscheen eerst als een reeks zelfgedrukte boekjes met Yves Klein-blauwe omslag, onder de geestig voorbarige titel The Complete Works of Constance DeJong. In 1977 werd het gebundeld onder de generieke titel Modern Love. Het boek was al lang niet meer verkrijgbaar en raakte in de vergetelheid. Ter ere van het dertigjarige jubileum verscheen dit jaar een herdruk in de vorm van een facsimile. De knalrode kaft met schreefloze belettering van het origineel is na drie decennia nog altijd modern.

Modern Love is een romance in het verleden, heden en de toekomst. Met ongelooflijke soepelheid wordt de lezer langs het Elizabethaanse tijdperk in Londen, het fin de siècle in Parijs en de eigentijdse kunstenaarskringen in New York geleid. Niet alleen de tijden, ook de personages of vertellers vloeien moeiteloos in elkaar over. Eén daarvan is Fifi Corday, die met haar sluierdans heel Parijs het hoofd op hol brengt. Later is dezelfde Fifi plotseling in een detectiveplot in New York terechtgekomen. Een halve eeuw later, nog immer jong en behaagziek, pakt ze de geliefde – natuurlijk weer Roderigo – van de vertelster af. Deze roman is een verademing. DeJong heeft de vraag: als in fictie alles kan, wat wil je dan schrijven? werkelijk serieus genomen. Bloedserieus, maar het resultaat is bijzonder geestig. Waarom zou een verhaal niet inconsequent mogen zijn? En meteen ook maar anachronistisch, romantisch en biografisch? Daar is het fictie voor.

Fiep van Bodegom