
1. Louis Andriessen
May van Louis Andriessen – hommage aan vriend en geestverwant Frans Brüggen naar Gorters ‘Mei’ – is een verdrietig monument. Dit is het laatste werk van een door Alzheimer getroffen componist, die zijn zwanenzang nog net voor de poort van de vergetelheid wegsleurde. Zo was het op 5 december onmogelijk de première door het Orkest van de Achttiende Eeuw en Cappella Amsterdam onder Daniel Reuss op muzikale merites te beoordelen. De voorkennis zat de onbevangenheid dramatisch in de weg. Hier klonk de afscheidsgroet van een van de grootste Nederlandse componisten. Hier werd een muziektijdperk afgesloten dat Andriessen als componist en leermeester van generaties componisten wereldwijd vergaand beïnvloedde. Het stuk is goed maar vreemd en, voor Andriessen-begrippen dan, bijna verdacht lyrisch, een zingen met gebogen hoofd. Niet moedeloos; ontmoedigd. Er zweert iets diep verdrietigs onder dat gepolijste oppervlak. Meteen die lijdzame Seufzer-motieven van de dalende secunden in de openingsmaten, waar Gorters beroemde openingsregels juist een nieuwe lente en een nieuw begin aankondigen. Ze luiden de muziek ook uit op de woorden sadness, sadness, sadness. De opvliegers van andriesseniaanse keet zijn kortstondig en vluchtig, verwaaide herinneringen aan een andere tijd onder een ander gesternte. De harmoniek is chromatisch, de sfeer bedekt katholiek, die van een bede. Het rouwt en druilt met desolate majesteit. Om wie? Frans Brüggen, of neemt Andriessen hier in een geënsceneerd proces van losmaking ook afscheid van zichzelf? In alle klankpracht woekert een beklemming die in de schitterende harmonieën op de woorden ‘but meanwhile a drum inside her played a death roll’ zijn gepijnigde gelaat onthult. En vanaf dat moment is het vermoeden dat een componist het monster van zijn ziekte scheppend bij de lurven heeft gegrepen bijna zekerheid. ‘The songs of sleep and death were what we sang.’
Terug te luisteren bij NPO Radio 4
2. Nicolas van Poucke
Hoogtepunt twee is het geweldige Schumann-album van de Nederlandse pianist Nicolas van Poucke met de pianocycli Carnaval Op. 9 en de Fantasiestücke Op. 12. Hij speelt ze druistig als de jonge Schumann was, met de allure van een grillig, onbevreesd temperament. Je hoort de ritmische souplesse en de klaterende brille van de grote jongens. Goed zo. Hier woedt een uitslaand vuur dat je niet laf moet willen blussen. Hier vraagt de macht der verbeelding maximale uitbundigheid, maximale intimiteit, maximale beweeglijkheid en maximale verstilling. Van Poucke heeft er de techniek en de gretigheid voor. Het kleine Nederlandse label met de onhandige naam TRPTK legde hem schitterend vast en verpakte de cd in een even fraai verzorgde uitgave op dvd-formaat. En dit is nog maar Volume 1 van The Schumann Collection.
3. Grigory Sokolov
Nog één pianist: de oude Rus Grigory Sokolov. Op zijn laatste dubbel-cd naast Beethoven en Brahms twee stukken van de achttiende-eeuwse meester Jean-Philippe Rameau. Al zeker duizend keer draaide ik ‘Le rappel des oiseaux’ uit de Nouvelles suites van 1728, van oorsprong voor klavecimbel. Die hoor je vaker op piano, door Rameau’s biograaf Cuthbert Girdlestone een ruime halve eeuw geleden uitgeroepen tot het ideale medium voor Rameau’s klaviermuziek. Maar niet zo, met de koele, aristocratische intensiteit die Rameau’s gekrulde ornithologie veredelt tot geheime boodschap van de vogels aan de mensheid. Alsof door al die fijne lijntjes bloed begint te stromen en een zachtaardig fabeldier zich in beweging zet.
Sokolov geeft op 20 april 2021 een concert in De Doelen in Rotterdam