Volgens de statistieken op www.decontrabas.com zijn er in 2006 130 dichtbundels verschenen. Daarbij worden dan ook boeken geteld die zijn verschenen bij uitgeverijen als Ex Exuitgevers, Mozaïek, WEL, Doorgeverij Zinderend en Van Kemenade. Er zijn mensen die menen dat deze uitgeverijen niet tot de zogenoemde A-categorie behoren en zij noemen dan ook snoevend een lager cijfer. Ik weet niet hoeveel bundels onder de ogen van de jury van de VSB Poëzieprijs 2006 zijn gekomen, maar 130 zullen het er niet zijn. Dat is in zoverre oneerlijk dat kleine uitgeverijen budgettair nogal in de piepzak plegen te zitten en zich het dus eigenlijk niet kunnen veroorloven om stapels bundels naar jury’s van literaire prijzen te sturen. Ik ken dichters die daarom uit eigen zak boeken zijn gaan toesturen, hetgeen onwenselijk is. Los daarvan is het natuurlijk de vraag of Ina Stabergh (Bonneville), Gijs ter Haar (Douane) of Anke Leenders (uitgeverij Kontrast) een kans zou hebben gemaakt om bij de vijf genomineerden voor de VSB Poëzieprijs te belanden. De kanshebbers zijn in ieder geval geworden: Al Galidi met De herfst van Zorro (Meulenhoff/Manteau), Dirk van Bastelaere met De voorbode van iets groots (Atlas), Anneke Brassinga met IJsgang (De Bezige Bij), Joke van Leeuwen met Wuif de mussen uit (Querido) en Tomas Lieske met Hoe je geliefde te herkennen (ook Querido). Over Brassinga en Lieske zult u mij niet horen, ik kan nu eenmaal geen 130 bundels in een jaar lezen en deze twee zijn vooralsnog onder de Suske en Wiskes beland, die ik in bed lees om de slaap te vatten.

Wuif de mussen uit van Joke van Leeuwen is een sympathieke bundel met gedichten die ik vaak voorlees aan middelbare scholieren en gedetineerden, omdat ze toegankelijk zijn en goed geschreven. ‘Vroeger kwam bij ons een vreemde vrouw/ die jurken maakte van kapotte broeken/ en soep van groente die was weggesmeten,/ die lappen breide van verdwaalde draden/ en overvloed van bodems los kon schrapen,/ die planten overreedde tot gedijen/ en koeken vulde met een hart van spijs.// En als het nacht was liep ze weer naar huis/ en kroop in bed en wist niet hoe te slapen’. Het is eenvoudig, smartrijk en verder ook niet enorm wereldschokkend. Maar dat is de intentie ook niet.

Al Galidi is een vluchteling uit Irak die zich in De herfst van Zorro een raadselachtige optekenaar toont:

In de brandende zomer,

dorstig en ver van de rivier

zag ik een watermeloen

op de grond liggen

als een naakte, groene vrouw op een strand.

Als een zwembad

in een hel.

Vanzelfsprekend werd ik gelyncht toen ik in dit weekblad eerder veronderstelde dat deze magische taal misschien wel is ingegeven door een relatief beperkte kennis van het Nederlands. Maar ik blijf me het hoofd breken over de regel ‘een watermeloen (…) als een naakte, groene vrouw’. Die regel kan niet, omdat een vrouw normaal gesproken niet groen is. En daarom is het zo’n goede zin, los van de ontstaansgeschiedenis. Net als een andere regel in de bundel: ‘Als ik het vuur in de winter/ onder het water kan laten branden,/ ga ik naar de zee’. Dit is poëzie als een Sudoku voor gevorderden, en wat het zo bijzonder maakt is dat het zo eenvoudig oogt.

De nominatie van De voorbode van iets groots van Dirk van Bastelaere begrijp ik in het geheel niet, maar klaarblijkelijk is er bij de jury behoefte om hersendode postmoderne pseudo-intellectuele antilyrische prietpraat onder de aandacht te brengen. Want dat is het, lees dit fragment maar:

Soms ontsnappen ons dingen

als…

je weet wel in

de zin, in deze

zin dat

de duif uit haar Veren ploft

of uit talloos

vele

avondwandelingen het model

van een zonsondergang

te voorschijn klapt als een postkaart

Het zou oneerbiedig zijn om zomaar lukraak wat te copypasten uit een tekst, ware het niet dat ik de bundel aandachtig heb gelezen, ik heb ’m op de grond gelegd en ben erop gaan stampen en ik heb ’m bij wijze van doorgeefcadeau ingepakt en weggegeven. Daarbij kun je ook zeggen dat Van Bastelaere dermate het bloed onder mijn nagels vandaan heeft weten te halen dat de bundel in ieder geval iets bij me heeft losgemaakt.

Wat is niet genomineerd wat wel genomineerd had moeten worden? Allereerst natuurlijk Liedjes van Nachoem M. Wijnberg, omdat een als ontoegankelijk gepercipieerde dichter een bundel schrijft waarin hij toegankelijkheid voorwendt, terwijl de bundel geslotener en raadselachtiger is dan al zijn eerdere werk. Dat is een artistieke move die de vsb-jury niet op waarde heeft willen schatten. ‘Als ik het opschrijf/ denk je dat je het kan zingen/ terwijl je weet dat je het niet kan zingen,/ je denkt dat je weet waar het op lijkt’. Het is de meest intrigerende poëzieprestatie van het jaar.

Schuim van Alfred Schaffer is ook niet doorgedrongen tot de eindlijst. ‘We zijn telefonisch te bereiken./ Nooit is het zo stil geweest’. Honderdtien pagina’s hartverscheurend spleen, en dan ook nog eens uitmuntend in taal vormgegeven, juist door de overdaad, want pijn is overdaad. ‘Hoe wij ruchtbaarheid verdienden, alsmaar naar je bleven kijken,/ sprakeloos, op en op en op, de pijn verbeten en dat alles vieren wij’. Wat moet Schaffer hierna nog schrijven? Deze bundel had een nominatie verdiend.

Net als de vrijgevochten Micha Hamel (Luchtwortels), Saskia de Jong (Resistent), die het cordon sanitaire dat ze rond haar taal had gelegd verruilde voor een confronterende openheid, Ramsey Nasr (Onze-lieve-vrouwe-zeppelin), al was het alleen maar op de jaloersmakende dapperheid die hij als stadsdichter van Antwerpen betoonde in het hol van de Vlaamse leeuw, of de waanzinnige barden Piet Gerbrandy (Krang en zing) en Hans Verhagen (Draak). Maar zoals altijd besloot de jury anders en daarvoor is het ook een jury en geen applausmachine, al kan ik mijn teleurstelling over de lijst van genomineerden maar moeilijk verbijten.

Ik hoop in ieder geval dat Al Galidi de VSB Poëzieprijs 2006 wint.