Mitte-district, Berlijn, 2 februari © John Macdougall / AFP / ANP

De stemming is verwachtingsvol, het applaus gul als Juli Zeh, de best verkopende romanschrijfster van Duitsland, het podium op komt. Er wordt ontspannen gelachen, Zeh maakt er grapjes over dat ze haar eigen teksten niet wil voorlezen en dat ze in haar dorpje spiedend van achter de vitrage loert als er zomaar een vreemde auto parkeert. En dan, ineens, is de interviewer al keuvelend bij dat grote actuele thema beland: de oorlog in Oekraïne.

Even zou je denken dat het er niet bij past, dat het publiek alleen gekomen is voor een vriendelijk kletsende romanschrijfster. Maar dat blijkt allerminst het geval. Applaus krijgt Zeh – schrijver van tien romans, elf essaybundels, gepromoveerd jurist en rechter – als ze haar mening nog maar eens herhaalt: wapenleveranties aan Oekraïne zijn niet de beste oplossing, haar vrees voor escalatie is groot, en Duitsland moet niet de optie voor onderhandelingen van tafel schuiven.

Zehs optreden in de stad Potsdam is alweer zeven maanden geleden, maar van dusdanig belang dat Die Zeit er begin dit jaar in een portret over de bestsellerauteur nog uitvoerig op terugkomt. Volgens het weekblad, het lijfblad van de links-liberale Bildungsbürger, laat het zien dat de Duitse intellectueel in de nasleep van de Russische invasie van Oekraïne een oude rol heeft teruggekregen: hun politieke engagement is weer gevraagd. ‘Deze positie hadden auteurs en intellectuelen sinds Günter Grass en Heinrich Böll niet meer, en velen wilden die ook niet.’

Zeh wil die duidelijk wel. Nee, repliceert ze scherp de kritische vraag van de moderator; ze wil de Oekraïners níet voorschrijven wat ze wel en niet zouden mogen doen, ze is geen militair deskundige. Ze is schrijver, en daarom heeft ze óók een rol in dit nieuwe conflict. Haar taak ligt bij de woorden, bij de manier hóe er in eigen land over deze oorlog gesproken wordt. ‘Als schrijver voel ik me verantwoordelijk voor het discours’, zoals Zeh het in een interview met Der Spiegel later nog eens herhaalt.

De door Die Zeit gesuggereerde ‘terugkeer’ van het intellectuele engagement begon precies een jaar geleden. De eerste openbare brief – sinds Émile Zola’s J’accuse uit 1898 hét instrumentarium van de geëngageerde intellectueel – werd eind april 2022 gepubliceerd in het feministische tijdschrift Emma. De brief was gericht aan bondskanselier Olaf Scholz (spd). De auteurs riepen hem op om geen wapens aan Oekraïne te leveren; Duitsland mocht geen ‘partij’ in deze oorlog worden, een kernoorlog moest vermeden worden. De brief, geïnitieerd door Emma-hoofdredactrice Alice Schwarzer, werd ondertekend door een reeks bekende intellectuelen en kunstenaars. Onder hen Juli Zeh, zelf actief spd-lid, acteur Lars Eidinger en auteur Alexander Kluge.

Nog geen week later werd er in Die Zeit een tweede openbare brief gepubliceerd, nu geïnitieerd door publicist Ralf Fücks, een voormalig politicus van de Groenen. Ook deze brief was aan de bondskanselier gericht, maar hierin werd juist opgeroepen wél wapens te leveren. De groep van 57 ondertekenaars bestond ook uit intellectuelen, onder wie de bekende schrijvers Daniel Kehlmann, Maxim Biller, Eva Menasse en Nobelprijswinnaar Herta Müller.

Het politieke belang van deze discussies lijkt alweer achterhaald, doordat Scholz eind januari 2023 heeft besloten dat Duitsland inderdaad zware wapens levert. Maar de maatschappelijke resonantie ervan is zeker nog niet weg. Duitsland staat nu samen met de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk vooraan bij de steun aan Oekraïne, en hoewel ongeveer de helft van de Duitse bevolking daarvoor is, is een even groot deel er fel tegen.

Deze tweedeling wordt direct gereflecteerd in de discussies onder intellectuelen. De kampen zijn hierbij strikt gescheiden, de wederzijdse beschuldigingen zowel creatief als keihard. De voorstanders van ‘bezonnenheid’ verwijten de voorstanders van wapenleveranties ervan ‘oorlogshitsers’ (Kriegstreiber) of ‘oorlogsenthousiasten’ (Bellizisten) te zijn; de voorstanders van de wapens noemen de anderen dan weer ‘salonpacifisten’ of ‘vredesidioten’.

De Duitse discussies zijn vele malen heftiger dan ze in Nederland zijn. Natuurlijk, die felheid heeft ermee te maken dat de oorlogsdreiging meer ‘gevoeld’ wordt doordat Duitsland geografisch dichter bij Oekraïne ligt. Maar dat is niet de enige verklaring. Want wat staat er hier eigenlijk inhoudelijk op het spel?

Berlijn, 20 maart © Sean Gallup / Getty Images

Tijdens de ARD-talkshow Anne Will van 8 mei 2022 komt het tot een inmiddels legendarische confrontatie. Andrij Melnyk, op dat moment ambassadeur van Oekraïne, en Harald Welzer, een bekende socioloog, krijgen ruzie over de Duitse geschiedenis. Melnyk doet de aftrap met een historische vergelijking, bedoeld om intellectuelen te bekritiseren die zich ‘in hun professorenkamer’ tegen wapenleveranties uitspreken. Juist 8 mei, in Duitsland de herdenkingsdag van het einde van de Tweede Wereldoorlog, is een goede dag om over de oorlog in Oekraïne te spreken, zegt hij; Duitsland draagt volgens hem vanwege de gruwelijke misdaden die het in het verleden op Oekraïense bodem heeft gepleegd een historische verantwoordelijkheid. Het land heeft de ‘verplichting’ te helpen, zodat in Oekraïne geen ‘tweede volkerenmoord’ zal plaatsvinden.

Zichtbaar geïrriteerd buigt bestseller-socioloog Welzer zich naar voren en zegt: ‘Ik wil op deze achtste mei ook wat zeggen.’ Want het is juist de Tweede Wereldoorlog die hem en 45 procent van de bevolking motiveert om tégen de wapenleveranties te zijn. Volgens Welzer, die de Emma-brief heeft ondertekend, heeft de hedendaagse Duitse samenleving de ‘achtergrond van een oorlogservaring’. Die ervaring heeft een enorme invloed op de latere generaties gehad, en precies daarom waarschuwt hij voor escalatie en pleit hij vóór onderhandelingen.

Deze talkshowruzie – ‘nee, luistert u eerst maar eens!’ (Welzer); ‘ik ben geen student’ (Melnyk) – is een van de eerste keren dat het inmiddels bekendste thema uit het Duitse debat over Oekraïne wordt aangeroerd: het eigen oorlogsverleden. Of beter gezegd: hier komt het nieuwe dilemma op de voorgrond ‘wat dat Duitse verleden voor de houding in een actuele oorlog in Europa zou moeten betekenen’, zegt Hanco Jürgens, historicus van het Duitsland Instituut Amsterdam, tegen De Groene Amsterdammer.

‘Nooit meer oorlog’, dat is al decennia de consensus onder Duitse dichters en denkers. Maar sinds 24 februari 2022 staat de vraag ter discussie wat dat concreet betekent voor het buitenlandbeleid. Je kunt er tenslotte twee kanten mee op. Zo zegt Alexander Kluge, een van de ondertekenaars van de anti-wapensbrief: ‘Van oorlog kun je alleen leren dat je vrede moet stichten.’ Maar je kunt ook zeggen: ‘De les uit de Duitse geschiedenis is dat je fascisme niet met appeasement kunt bevechten’, zoals schrijver Daniel Kehlmann, ondertekenaar van de pro-wapensbrief, het formuleerde.

De Engelse krant The Guardian verklaart dit Duitse dilemma vanuit een generatieconflict. De gemiddelde leeftijd van de ‘pacifisten’ is 76 jaar, die van de voorstanders van wapenleveranties 54. Alice Schwarzer is volgens deze verklaring dus de vertegenwoordiger van een ‘ouderwets’ links pacifisme, dat tegen de Navo is en vóór goede banden met Rusland. Maar een nadere blik op de anti-wapensgroep laat zien dat deze verklaring wel erg eenvoudig is, gezien relatief jonge ondertekenaars als filosofe Svenja Flaßpöhler, acteur Lars Eidinger en schrijfster Juli Zeh.

De in Berlijn woonachtige Oostenrijkse schrijfster Eva Menasse ziet de scheidslijn eerder in de familieachtergrond van de ondertekenaars. Tijdens een podiumdiscussie van de Duitse pen verwijst ze naar de ervaring van vervolging in haar eigen familie. De overtuiging ‘Nooit meer Auschwitz’ maakt dat ze nu vóór wapenleveranties pleit. Harald Welzer refereert in de ard-talkshow ook aan overgeërfde oorlogstrauma’s binnen families, maar lijkt hierbij eerder te denken aan de trauma’s van ‘gewone’ Duitsers, zoals de confrontatie met schuldige ouders en grootouders, het opgroeien in platgebombardeerde steden, en de dreiging van een kernoorlog op Duitse bodem in de Koude Oorlog.

Deze uitleg van het Duitse verleden is volgens de voorstanders van wapenleveranties een manier van denken die niet meer bij de nieuwe tijd past. Hanco Jürgens zag in Welzers optreden bij Anne Will de ‘totale ontnuchtering van de Duitse intellectueel’, die reflecteert over wat er fout is gegaan in de eigen familie en ‘vanuit diezelfde reflex’ zegt dat er geen wapens kunnen worden gestuurd naar een land in nood. Voor Jürgens laat het zien dat de Duitse samenleving op een kruispunt staat. Het land zal een nieuwe manier moeten zoeken om met het verleden om te gaan. De lessen van het Duitse verleden veranderen doordat we ‘in een ander tijdsgewricht zijn gekomen’, waarin een oorlog ineens heel dichtbij is.

Ineens is er de vraag ‘wat het Duitse verleden voor de houding in een actuele oorlog in Europa moet betekenen’
Kastanienallee hoek Schwedter Strasse, Berlijn, 12 februari © Christian Bertram

Een ‘professorenkamer’-thema? Dat is deze discussie over de uitleg van het oorlogsverleden allerminst. Al in 1999 besloot de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Joschka Fischer van de Groenen, dat Duitsland zou meedoen met de Navo-hulp aan Kosovo. Het was de eerste militaire inzet van Duitsland na 1945. Ook Fischer gebruikte daarvoor het argument ‘Nooit meer Auschwitz’.

Volgens Jürgens waren het nu daarom de Groenen die al in een vroeg stadium voor wapenleveranties pleitten: ‘De “kinderen van Fischer” bleken beter voorbereid op de nieuwe situatie doordat ze zich deze vraag over de lessen van het verleden al eind jaren negentig hadden gesteld.’ De partij van Scholz – ‘kinderen van spd-kanselier Willy Brandt’, die in de jaren zeventig juist voor goede banden met Rusland pleitte – moesten hier vorig jaar nog mee beginnen en zijn pas na lang twijfelen overstag gegaan.

De uitleg van het verleden heeft in Duitsland dus concrete invloed op de politieke besluitvorming. Volgens Deniz Yücel, voormalig directeur van pen-Duitsland en een van de initiators van de pro-wapensbrief, laat Scholz’ beslissing tot wapenleveranties daarom zien dat de rol van de intellectueel nu groter is dan hij lang is geweest. In Die Welt schrijft hij dat de vurige pleidooien van het pro-kamp laten zien dat de ‘kritische openbaarheid’ weer functioneert – met concreet resultaat tot gevolg.

Maar Daniel Morat, historicus aan de Freie Universität in Berlijn en kenner van de Duitse intellectuelengeschiedenis, betwijfelt deze veelbesproken ‘terugkeer van de intellectueel’. Om de maatschappelijke relevantie van intellectuelen te meten gaat het erom of ze aanwijsbare politieke invloed hebben, vertelt hij aan De Groene Amsterdammer. Op zichzelf is een intellectuele discussie rond oorlog en vrede tenslotte niets nieuws in Duitsland. Al tijdens de Napoleontische oorlogen klom Fichte in de pen. En roemrucht is Thomas Mann, die in 1914 vol enthousiasme vóór de Duitse deelname aan de oorlog was, terwijl hij met zijn radiotoespraken vanuit de VS in de jaren dertig juist een van de belangrijkste stemmen tegen het fascisme was.

Maar echt aanwijsbare politieke invloed kreeg de Duitse intellectueel pas in de jaren zeventig, bij de verwerking van de schuld van de Tweede Wereldoorlog. Schrijver Günter Grass had concrete invloed op het beleid van spd-bondskanselier Willy Brandt, en in de jaren tachtig wist filosoof Jürgen Habermas ‘een frame te bieden voor dat wat nu de “Erinnerungskultur” is geworden’, zoals Hanco Jürgens het zegt. ‘De intellectuelen zorgden er toen voor dat Duitsland opnieuw een voortrekkersrol kon spelen, ze werden het morele geweten.’ Met de val van de Muur verdween die duidelijke morele positie en werd ‘de intellectueel’ zelfs met veel aplomb doodverklaard. Maar in de realiteit was hij nooit echt weg, zegt Morat. Net zomin als hij nu ineens weer terug zou zijn.

Een aanwijsbare politieke invloed zoals in de jaren zeventig is er nu niet; er is geen concrete weerslag op beslissingen over wapens. Maar er is wel wat anders aan de hand, meent Morat: er heerst het gevoel van een ‘poly-crisis’, een constante opeenvolging van crises de afgelopen tien jaar. Eerst de vluchtelingencrisis, toen corona, en nu de Oekraïne-crisis. Door deze opeenstapeling is het politieke debat op zichzelf veel meer present geworden – en de intellectuelen zijn deel dáárvan. Ze bieden een stem voor groeiende gevoelens van existentiële zorgen.

De grote vraag blijkt nu te zijn wie hierbij de betere morele kaarten heeft. De strijd over het betere engagement is losgebroken doordat de overzichtelijke verdeling van de afgelopen decennia verdwenen is.

Deze nieuwe morele verwarring werd goed duidelijk toen de 92-jarige Jürgen Habermas onverwacht het strijdperk over de wapenleveranties betrad. Habermas schreef twee lange essays voor de Süddeutsche Zeitung. Beide werden groot op de voorpagina aangekondigd. In het eerste essay, van april 2022, keerde de filosoof zich tegen ‘de moreel verontwaardigde aanklagers’ die zich tegen de ‘reflecterende en terughoudende’ regering keerden. In februari 2023 keurde hij de wapenleveranties dan toch goed, maar pleitte hij er ook voor de optie van onderhandelingen niet uit het oog te verliezen.

Habermas was decennialang de stem van het progressieve Duitse geweten, maar juist uit die hoek was de bijval allerminst onverdeeld positief. Hij werd belachelijk gemaakt als ‘een orakel’ dat geen idee heeft van de echte wereld, er werd gesuggereerd dat hij dacht zoals hij dacht omdat hij, net als andere ‘Poetin-vrienden’, nog is ‘opgegroeid met vijandbeeld Amerika’. Nog fundamenteler klonk de kritiek van Yale-historicus Timothy Snyder, kenner van Oost-Europa, die in de Frankfurter Allgemeine Zeitung een felle repliek op Habermas schreef. Hij verweet uitgerekend de aartsvader van de Erinnerungskultur dat de Duitse reflectie op het eigen verleden blinde vlekken bevat – met name wat Oekraïne betreft.

De harde reactie op Habermas werd als bewijs gezien dat het hedendaagse intellectuele debat onverzoenlijker is dan ooit. Volgens historicus Morat is dat overdreven. Hij verwijst naar eerdere heftige discussies in de Duitse geschiedenis, zoals in de Weimarrepubliek, toen de intellectuele discussies correspondeerden met regelrechte straatgevechten tussen linkse en rechtse groeperingen, en in de jaren zeventig, met discussies over de legitimiteit van de bloedige aanslagen van de raf. ‘Het past in de Duitse intellectuele cultuur om met elkaar af te rekenen’, zoals Hanco Jürgens het formuleert.

Wel anders is een onverwachte nieuwe verdeling van de morele kampen. De klassieke links-rechtsverdeling van de afgelopen decennia, waarbij linkse denkers tegen de Navo waren en conservatieve denkers en geleerden het pacifisme bekritiseerden, past niet meer. Hoewel de voorstanders van de wapenleveranties ook in liberaal-conservatieve media als de FAZ en Die Welt hun podium vonden, kwamen de felste pleidooien nu uit de hoek van de progressieve media, zoals Der Spiegel. De meest uitgesproken tegenstanders bevonden zich bij radicaal-linkse bewegingen, maar zeker ook bij radicaal-rechtse als de AfD.

De vraag wat ‘nooit meer oorlog’ betekent voor het hedendaagse handelen, is deel geworden van de maatschappelijke polarisatie zoals die in Duitsland is opgekomen in de nasleep van de vluchtelingencrisis van 2015. Daardoor kunnen voorstanders van ‘bezonnenheid’ ineens de kritiek krijgen dat ze aanschurken tegen rechtse sympathieën of een vriend zijn van ‘Rusland’. Harald Welzer verwees in een interview naar deze nieuwe verdeling. Hij behoorde decennialang in talkshows tot het kamp van ‘de goeden’, maar door zijn mening over de wapenleveranties wordt hij ineens in de foute hoek geplaatst.

Tegelijk weet Welzer deze underdog-positie toch ook succesvol uit te baten. In de herfst van 2022 publiceerde hij samen met filosoof Richard Precht een boek over het gebrek aan afwijkende meningen in de Duitse media. Het werd direct een bestseller, aangevuurd door de discussies over de wapenleveringen.

Het debat over de nieuwe oorlog hangt daarmee onmiskenbaar samen met een al veel langer sluimerend onbehagen over het intellectuele klimaat. Er zou een moreel monopolie van een links-liberale elite bestaan, die eerst de meningsvorming bepaalde tijdens de vluchtelingencrisis en de coronacrisis, en nu het debat over de oorlog in Oekraïne. De voorstanders van wapenleveranties waren het afgelopen jaar het meest prominent in de media te horen, terwijl de tegenstanders ‘heftig werden aangevallen’, zoals ook Juli Zeh in een interview zegt.

Bij Zeh was dit intellectuele klimaat uiteindelijk het belangrijkste motief om zich in de politieke discussies te mengen. Ze publiceerde begin 2023 alweer een nieuwe bestseller, samen met schrijver Simon Urban. Deze roman in brief- en chatvorm heet Zwischen Welten en is geschreven ‘uit zorg over de toestand van de debatcultuur in Duitsland’, zoals Urban het formuleert. De twee personages – een links-liberale journalist in zijn ‘journalistenbubbel’ en een hardwerkende eigenaar van een bio-boerderij – staan lijnrecht tegenover elkaar als het gaat over alle grote thema’s van deze tijd: vluchtelingen, het klimaat en natuurlijk de oorlog in Oekraïne. Alleen door te praten komen de personages tot wederzijds begrip – én tot nieuwe inzichten.

Zeh zet zich met haar roman in voor een ‘veelvoud aan perspectieven’, voor ‘pluralisme, ambivalentie en de gelaagdheid van de literatuur’, zo vertelt ze in een interview. In deze tijd van ‘apocalyptische’ crisisstemming en onverzoenlijke meningen, zegt ze, ligt in de dialoog haar grootste engagement.