‘Deze week kan je kindje dromen’, meldt de wekelijkse nieuwsbrief van 24baby.nl me vrolijk, ‘misschien wel over jou!’ Dat lijkt me sterk. Natuurlijk heb ik hoge verwachtingen, maar ik betwijfel of mijn foetus met 28 weken al onderscheid kan maken tussen zijn omgeving en hemzelf. Sinds vorige week kan hij met zijn ogen knipperen, beweert dezelfde nieuwsbrief. Maar waar hij ophoudt en ik begin, is voor mij al lastig te bepalen, zeker omdat mijn zwangere buik me tegenwoordig lijkt te definiëren. Het is het eerste wat mensen zeggen bij begroeting en het onderwerp waarmee ze afscheid nemen.

© Wikipedia

Geboren worden is je moeder loslaten en jezelf beginnen. De rest van je leven blijf je dat verschil onderzoeken. Wat ben ik wel, wat ben ik niet? We spiegelen ons aan anderen om te bepalen wie we zijn. Gek genoeg heeft hoe we over onszelf denken veel invloed op wat we bij die ander zien. Professor Anita Jansen doet onderzoek naar zelfbeeld aan de Universiteit van Maastricht en voerde in 2004 een experiment uit waarbij ze twee groepen vrouwen naar zichzelf liet kijken. Qua leeftijd, lengte, gewicht en achtergrond waren de groepen vergelijkbaar; gemiddeld. Maar groep A was ‘gezond’ en groep B bestond uit vrouwen met een extreem laag zelfbeeld, vaak lijdend aan een eetstoornis. Jansen registreerde de oogbewegingen van de vrouwen terwijl ze foto’s van hun eigen, bijna naakte lichaam bestudeerden en bemerkte een opvallend verschil: de vrouwen met een laag zelfbeeld hadden vooral aandacht voor de lichaamsdelen die ze verafschuwden, terwijl de vrouwen uit de andere groep juist de tijd namen om te kijken naar de delen die ze van zichzelf bewonderden.

Toen de groepen in een tweede experiment foto’s van onbekende vrouwen te zien kregen, gebeurde het omgekeerde: groep B keek intens naar de lichaamsdelen die ze bij deze vrouwen mooier vond, en de vrouwen in groep A focusten op de dingen die ze bij de fotomodellen niet mooi vonden maar bij zichzelf wel.

Deze zelfbeeldbias geldt voor uiterlijk, maar bijvoorbeeld ook voor intellect. Vraag een willekeurige groep mensen wie zichzelf bovengemiddeld intelligent acht en een groot deel zal zijn hand opsteken. (Althans, zo gaat het verhaal, misschien ben ik bovengemiddeld goedgelovig.) We zijn voortdurend bezig onszelf te bedriegen. Door onze positieve eigenschappen te benadrukken, voelen we ons beter dan de rest. Het is een belangrijke overlevingsstrategie, die mensen met een laag zelfbeeld missen. Ze zien zichzelf niet optimistisch, zoals de rest, maar heel realistisch. Wanneer de vrouwen in het onderzoek van Jansen gevraagd werd hun lichaam met een cijfer te beoordelen, was groep B natuurlijk strenger voor zichzelf; de vrouwen vonden zichzelf veel onaantrekkelijker dan de vrouwen uit groep A. Toen een controlepanel gevraagd werd foto’s van alle vrouwen te beoordelen, bevestigde de uitkomst het negatieve zelfbeeld van groep B. De vrouwen hadden het aardig bij het rechte eind. Opvallend was dat groep A amper positiever beoordeeld werd. Niet de vrouwen met het lage zelfbeeld, maar de ‘gezonde’ groep had dus een vertekende perceptie van hun uiterlijk.

Mijn moeders moeder was dik. Niet een beetje mollig, maar echt obees. Ik heb haar helaas nooit gekend, maar het verhaal gaat dat je onmogelijk bij haar op schoot kon zitten omdat haar buik zo ver over haar bovenbenen viel. Wanneer ze er met het gezin op uit trokken, was mijn oma in eerste instantie stil. Als een havik speurde ze de mensenmassa af. Na een tijdje trok ze mijn opa aan zijn mouw. Eindelijk had ze iemand gevonden. Ze wees hem op haar slachtoffer ‘Maar zo dik ben ik toch niet!’ ‘Nee, Trip, zo dik ben je niet.’ Op die geruststelling kon ze de rest van de dag teren.

Het maakte me vroeger ongemakkelijk, de manier waarop vrouwen naar elkaar kijken. Je loopt elkaar tegemoet en voor je het weet voel je haar ogen over je lichaam glijden. Kapsel, borsten, heupen, benen, schoenen. De keuring gaat zo snel dat het onmogelijk bewust kan zijn en is daarom intimiderend eerlijk. Het oordeel staat meteen op haar gezicht. Zelf doe ik natuurlijk hetzelfde, hoewel ik vanuit een feministisch schuldgevoel lang geprobeerd heb die neiging te onderdrukken. Maar net als dat mijn oma de bevestiging dat ze niet de dikste was nodig had om een dag in het pretpark door te komen, zijn deze keurende blikken onderdeel van ons overlevingsmechanisme dat op volle toeren draait.

Overigens merk ik dat zwangere vrouwen elkaar weer een andere blik schenken, een van verstandhouding. Ik weet hoe je je voelt. Opvallend, want niets wordt zo veel bekeken en vergeleken als de zwangere buik. Toch is die buik zo op het oog onmogelijk te beoordelen. Een grote buik is niet per se een betere, bovendien zegt omvang niets over wat er binnen gebeurt. Misschien maakt dat die blikken zachter, vriendelijker dan ik gewend ben.