Ik heb het grootste deel van deze eeuw meegemaakt, en ik heb alle uithoeken van de aardbol bezocht. Ik geloof niet dat ik vastzit aan een blank Amerikaans-Europees standpunt: ik weet hoe het voelt om een underdog te zijn. Ik heb in diverse gevangenissen gezeten wegens politieke protesten, en tijdens die vijf middeleeuwse jaren dat de Duitsers Nederland, het land van mijn jeugd, en het grootste deel van Europa bezet hielden, was ik een vluchteling en een ‘terrorist’.
In de westerse wereld is deze eeuw begonnen met grote verwachtingen. De eerste jaren hebben later de naam La Belle E`poque gekregen, en als men zich concentreerde op Park Avenue in New York, op Mayfair in Londen en op het achtste en zestiende arrondissement in Parijs, dan vond men daar inderdaad een unieke concentratie van chique vrouwen en zwierige mannen met fraaie woningen en Delahaye-cabriolets, allemaal in een sfeer van totale zelfverzekerdheid. Geen van die mensen betwijfelde dat zij de vertegenwoordigers waren van een vooruitgang die geen einde zou vinden. De blanken namen als vanzelfsprekend aan dat zij bedoeld waren om te regeren over de aarde, over de rest van de wereld. De lagere rassen (om met Kipling te spreken) accepteerden de blanken voor het merendeel volgens hun eigen oordeel en tijdrekening. In A Passage to India van E.M. Forster zegt de Indiase arts Aziz tegen een Engelse vriend: ‘Al duurt het vijfenvijftighonderd jaar, ooit zullen we ons van jullie bevrijden.’ Vijfentwintig jaar nadat die woorden waren geschreven, behoorde de Britse Raj tot het verleden.
IN HET WESTEN was dood door geweld een zeldzaamheid geworden. Treinongelukken en grote branden en de ramp met de Titanic vielen op door hun gruwelijkheid en werden in de nationale geheugens gegrift. Het was een tijd waarin werd gefluisterd over seks en over syfilis - de aids van die tijd, waarover de meeste kranten echter niet schreven. Eugenetica was een van de recepten voor verdere vooruitgang: die leer had een gunstig effect gehad bij paarden en honden, en professor Cesare Lombroso uit Turijn kon al aan de oren en de schedel van een kind zien of het tot een crimineel zou uitgroeien. Afnemend nationalisme zou een eind maken aan al die uitgaven voor militaire doelen. ‘De toekomstige nationaliteit zal in wezen neerkomen op ontwikkeling en economie’, verkondigde de beroemde elfde druk van de Encyclopaedia Britannica in 1910.
De aarde stond niet meer centraal in het universum, en zelfs niet de zon, maar zoals Charles Kingsley, hofprediker van koningin Victoria, eerder had geschreven: ‘De spoorwegen, de stoomboten van Cunard en de elektrische telegraaf zijn (…) de tekenen dat wij, althans op enkele punten, in harmonie met het universum leven: dat een machtige geest onder ons werkzaam is (…) de ordenende en scheppende God.’ Mannen en vrouwen voelden zich meer dan ooit tevoren thuis op aarde, en ze hadden hun eigen lot in de hand. De natuurlijke demonen van het verleden waren verjaagd door rationaliteit en elektriciteit, en de menselijke demonen van de nieuwe eeuw hielden zich nog verborgen.
WE HOEVEN NIET afgunstig te zijn op al die zekerheden. Die maskeerden een andere wereld, een wereld van uitbuiting, racisme, kolonialisme, klasse-arrogantie. Koelies moesten voor vijftig centimes per dag rubber tappen, mijnwerkers moesten kolenstof en gassen inademen tot hun longen kapotgingen, schoorsteenvegertjes stierven voor hun achttiende jaar, dienstmeisjes waren overgeleverd aan versiergrappen - allemaal beledigingen en beschadigingen ter wille van het behoud van de beschaafde maatschappij die heel goed wist hoe ze een entrechat royal moest waarderen, een nieuwe tenor, een nieuwe schilderschool. En zo werden veel mensen vijanden van de wereld waarin ze leefden. Ook zij geloofden in de historische zekerheid van de vooruitgang, maar ze dachten dat die pas op gang zou kunnen komen na een grote, revolutionaire ommekeer.
De Franse historicus Richard Bloch noemt, in Le destin du siècle (1931), Napoleon ‘de eerste moderne mens’. De moderne tijd, zei hij, werd bepaald door zijn grenzeloosheid, door zijn idee van macht zonder religieus of moreel tegenwicht. Napoleon was de eerste, en de enige, moderne mens die daarvan gebruik had gemaakt, en Nietzsche (in 1900 gestorven) was de eerste profeet daarvan geweest: de gedachte hing in die tijd in de lucht, maar hij had haar onder woorden gebracht. Nu - om precies te zijn in 1914 - zou de westerse wereld onder deze vlag gaan varen. Noodlot, bestemming, tragedie, het werden allemaal ‘politieke’ begrippen, en ze vernietigden een geloof in de zin der geschiedenis, in het feit dat het recht uiteindelijk de menselijke aangelegenheden zou gaan regeren.
DE LAATSTE BLANKE oorlog: in 1895 reisde Winston Churchill naar Cuba, waar de Spanjaarden streden tegen Cubaanse rebellen. Hij schreef dat hij daar wel naartoe móest gaan, want dit zou de laatste oorlog zijn waarin blanken tegen blanken streden. (De fout om zoveel betekenis toe te kennen aan contemporaine gebeurtenissen vormt een groot struikelblok voor futuristen.) Churchill had zich geen zorgen hoeven maken. Hij kreeg de grootste oorlog van blanken tegen blanken vlak bij huis, op die zonnige zaterdag, 1 augustus 1914, toen de Duitse infanterie de grens van Luxemburg overstak. Die dag zijn we in de moderne tijd terechtgekomen, en de expressie daarvan was: oorlog.
Omstreeks 1914 was het idee van oorlogvoering, zowel in Europa als in de Verenigde Staten, heel positief van aard, misschien positiever dan ooit sinds de hoogtijdagen van het Romeinse Rijk. Jules Verne, een futuristische schrijver, had een eeuw zonder oorlog voorspeld, en hij laat een twintigste-eeuwse man zeggen: ‘Onze krijgszuchtige ideeën kwijnen weg, en daarmee ook onze gevoelens van eer.’ Onbevreesdheid en een eigenaardige opvatting van mannelijk eergevoel waren politieke kwalificaties geworden, bedoeld als bewijs dat de heersende klassen, en het blanke ras als zodanig, bereid waren de prijs te betalen voor hun recht de wereld te overheersen. Een handjevol officieren, met onder zich inheemse soldaten, was in staat uitgestrekte koloniën onder de duim te houden omdat ze, zo nam men aan, altijd klaar waren om te sterven, terwijl de inheemsen nog niet eens klaar waren om te doden. In diezelfde Encyclopaedia Britannica van 1910 had een Britse officier in het artikel ‘Egypte’ geschreven dat de Egyptische kleine boer een prima soldaat zou zijn ‘als hij maar iemand zou willen doden’. Beroepsmilitairen koesterden minachting voor burgers, en voor hen waren de niet-blanke rassen in twee betekenissen burgers. Het was nooit tot hen doorgedrongen dat niet het ras, maar het ideaal mensen strijdlustig maakt of juist niet.
Wat de Verenigde Staten betreft, een toevluchtsoord voor duizenden Europese mannen die zich aan de dienstplicht wilden onttrekken, daar kende men geen militaire kaste, maar de heersende denkbeelden over echte mannelijkheid waren niet zo heel veel anders. Een generaal met successen op zijn naam maakte zowel toen als nu een goede kans op het presidentschap.
VANWEGE HET POSITIEVE denken over oorlog waren de generaals uit 1914 niet echt ontzet over de slachtingen die ze met hun tactieken aanrichtten. Integendeel, wanneer de geplande en vaak reeds aangekondigde doorbraken mislukten, werden die slachtingen de reden van hun strategie. Dat heette dan het uitputten van de vijand. Kranten, die overal ter wereld te lijden hadden onder overheidsbemoeienis, speelden het spel mee en bleven de loopgravenoorlog beschrijven alsof het om een cricketwedstrijd ging. Het leven in de oorlogvoerende landen werd weer vrijwel normaal - alleen liep er een frontlijn tussen ze in waar jonge mannen te horen kregen dat ze elkaar met alle denkbare middelen moesten doden, en voor niets mochten terugschrikken. Twintigduizend Britse en Canadese soldaten kwamen regelmatig op één ochtend om het leven, enkel en alleen doordat ze het bevel hadden gekregen uit hun loopgraven bij de rivier de Somme te komen. Bij Verdun schoten de Duitsers op de eerste dag van hun aanval een miljoen granaten af op de Franse linies. Pas toen de oorlog bijna voorbij was, drong de hopeloosheid, de misdadige zinloosheid van dat alles door tot de bevolkingen als geheel. Toen begonnen de verachte burgers eindelijk de waarheid te beseffen: zoveel soldaten gedood en vergast en verminkt, enkel en alleen door de zelfgenoegzame botheid van hun officieren. Toen was ‘pacifisme’ eindelijk geen scheldwoord meer.
De bittere ironie was dat die verandering in de publieke opinie, toen de tweede aflevering van de dertigjarige blanke burgeroorlog op komst was, de meeste politici blind had gemaakt voor deze dreiging. Neville Chamberlain was niet dom; hij was slechts een van de velen die letterlijk weigerden te geloven dat dit alles nogmaals kon gebeuren.
WAS ER EEN alternatief geweest? Als we de klok hadden teruggedraaid tot Waterloo, hadden we een vreedzamer twintigste eeuw voor Europa kunnen construeren, maar nu de kaarten lagen zoals in 1914, kan men zich eigenlijk niet voorstellen hoe het anders had kunnen lopen. Die tien jaren van oorlog, gescheiden door een wapenstilstand van twintig jaar, hebben hun dodelijke stempel op deze eeuw gedrukt, maar we mogen ons (en dan bedoel ik de gehele mensheid - inclusief de Duitsers) gelukkig prijzen dat het zo is afgelopen. De mannen die in 1914 Duitsland regeerden, waren vastbesloten hun land tot een wereldmogendheid te maken, of liever: tot de wereldmogendheid. ‘Am deutschen Wesen wird die Welt genesen’, zo luidde hun leuze dat jaar. Diplomatie of Gandhisme had hen niet kunnen tegenhouden, en een overwinning, zelfs voor de veel nuchterder Duitse regering van 1918, zou de planeet buitengewoon onbehaaglijk hebben gemaakt voor de rest van ons. Wat de Duitse regering van 1945 betreft - als die een overwinning had behaald, zou de westerse beschaving zijn vernietigd. Laat ik hier iets vertellen wat misschien nog niet zo overbekend is. In het bezette Nederland probeerden sommige joodse gezinnen hun jonge kinderen te redden door hen in kerkportalen te vondeling te leggen. In reactie daarop bepaalden de Duitsers dat elke te vondeling gelegde zuigeling als jood beschouwd, en dus naar de gaskamers gestuurd moest worden.
Men kan slechts hopen dat de ruïnes van de holocaust en van de steden en stadjes in 1945 het denkbeeld van der frischfröhliche Krieg hebben uitgewist, tot ver in de toekomst, al kan men dat gezien de gebeurtenissen in het voormalige Joegoslavië in twijfel trekken - en bovendien kan men daardoor gaan twijfelen aan de redding van het mensengeslacht. Zelf heb ik wel eens de theorie gekoesterd dat de evolutie, of het noodlot, of God, de mensheid kwijt wil, om het leven op onze planeet te redden, en dat wij, bij absentie van een andere soort die ons de baas is, zijn geprogrammeerd om daar zelf voor te zorgen.
Toch zenden we tegenwoordig troepen uit, niet om te veroveren maar om vrede te stichten, en ook al moet men die vrome praat van politici met veel korrels zout nemen - toch zit daar iets nieuws in. Natuurlijk spelen oliebelangen een rol, evenals invloedssferen en dergelijke, maar dit is de kiem van de gedachte dat wij de hoeders van onze broeders en zusters zijn. Maar misschien is het al te laat. Het feit dat we nergens voor terugschrokken heeft ons als blanke, vooruitstrevende beschaving onze geloofwaardigheid gekost. Als wij in het Westen onze T-shirts uitdeelden, met teksten als ‘My country, right or wrong’, werden we door de rest van de wereld op ons woord geloofd. Regeringen bezitten een zekere handigheid in het vergeten van hun eigen misdrijven, en verwachten dan dat alle anderen dat ook doen, maar mensen, en de mensheid, hebben een uitstekend geheugen. Een zwarte, afgestudeerd aan de Sorbonne, vertelde me bij een glas Franse wijn in een bar in Dakar dat de Afrikanen, zodra ze over de atoombom beschikken, de eerste daarvan zullen laten vallen op Liverpool, de slavenhaven van hun diaspora. Waarom zou ik aan zijn woorden twijfelen? Zullen die nog maar pas bewapende staten dezelfde bloedige leerschool moeten doormaken als het Westen? Het jaar 2000 zal in de moslimwereld het jaar 1420 zijn. In het Europese jaar 1420 waren Engeland en Frankrijk nog maar op tweederde van hun Honderdjarige Oorlog.
NA 1945 KENDE de naoorlogse wereld, zowel in Amerika als in Engeland en Frankrijk, niet meer de breekbare, cynische opgewektheid van de jaren na 1918. In de eerste plaats was er geen reden tot cynisme: deze oorlog was geen zinloze slachting geweest, maar werd gezien als een strijd die ons had behoed voor nieuwe duistere middeleeuwen. En wat ook anders was dan in 1918: de angst zou ditmaal niet naar een schimmige achtergrond worden gedrongen door bakvissen, effectenbeurs en de Charleston. Integendeel, het had er alle schijn van dat angst - angst voor een atomaire holocaust - nu permanent aanwezig was in ons denken. Het is een wonder dat mensen zich daar over het geheel genomen bij neerlegden en gewoon voortleefden alsof die dreiging er niet was. Mensen onder ons die vonden dat niets belangrijker was dan het beëindigen van die dreiging, werden als malloten beschouwd, of als stiekeme aanhangers van het communisme, mannen en vrouwen aan de rand van de normale samenleving. (Bij een antinucleaire sit-in in Engeland zei een omstander tegen me: ‘Tja, als God van plan is ons door vuur te doden, dan durf je daar toch niet tegen te protesteren.’) Ik denk dat onze verdrongen angst, die weer een illusie van de mensheid vernietigde (namelijk haar voortbestaan), grote schade heeft aangericht in onze gemeenschappelijke psyche.
Het was een onsmakelijk schouwspel in die sombere jaren van de Koude Oorlog, al die rondreizende diplomaten, zowel in Amerika als in Engeland en Rusland en China, die hun macho-kwaliteiten tentoonspreidden door te doen of honderd miljoen slachtoffers hun niets deden, of die het over een andere boeg gooiden en zeiden dat ons niets zou overkomen zolang we een schop hadden om een kuil te graven en een oude deur om erop te leggen. Door de daaropvolgende ruimtewedloop drong de menselijke agressiviteit door tot in de hemelen. Mede daardoor is de Sovjetunie failliet gegaan, en hebben een paar Amerikanen voet op de maan gezet. ‘Wij’ - dat wil zeggen: ik en de mensen met wie ik samenwerkte (bij Resist in Cambridge, Massachusetts, en bij de Campaign for Nuclear Disarmament in Engeland) - dachten niet dat het leven verrijkt werd door de Right Stuff; we zagen het als een militarisering van de ruimte, als een trucje om ons af te leiden van de oorlog in Vietnam.
Nu zijn er, voor het eerst sinds vele jaren, geen atoomraketten meer gericht op Amerikaanse steden. Toch worden de scenario’s van onze thrillerauteurs over nucleaire chantage en willekeurige raketaanvallen steeds waarschijnlijker, en het feit dat we dat beseffen moet een van de ingrediënten zijn voor de merkwaardige onvrede die in deze late jaren negentig in de lucht hangt. (Niemand zal ons fin de siècle ooit zien als een ‘mooi tijdperk’. Tot de andere ingrediënten van deze tijd reken ik agressief individualisme, in werkelijkheid misschien een verborgen en uitdagende eenzaamheid; een algemeen egotisme, dat alleen maar hinderlijker wordt door schuldgevoelens; een afwezigheid van eergevoel; en een overmaat aan onbekommerde leugenachtigheid.) En toch - aangezien onze arrogantie van honderd jaar geleden ons mede naar de bloedigste eeuw van de menselijke geschiedenis heeft gevoerd - mogen we blijven hopen dat de volgende eeuw, juist door die vrees en angst, een betere tijd zal worden.
MISSCHIEN HEEFT DE kerk er eigenlijk goed aan gedaan toen ze probeerde Galilei de mond te snoeren! De mensheid is nooit meer dezelfde geworden nadat we te weten waren gekomen dat de aarde niet het middelpunt van de schepping is. Erger nog: we weten nu dat niet alleen God, of het noodlot, ons einde kan bepalen, maar dat wijzelf daar de hand in hebben. Het universum is onkenbaar gebleven, al kunnen we tegenwoordig het aantal elektronen daar tellen; maar een stel afgestudeerden van Yale met een graad in natuurkunde, een amateur-politicus met voldoende ijdelheid om het Witte Huis te bereiken, en een kolonel van de oliebronnen in de woestijn zouden allemaal over de macht kunnen beschikken een eind te maken aan het menselijk besef van het universum.
Sommigen hebben een vervanging gevonden voor het verlies van onze unieke plaats door, tegen alle waarschijnlijkheid in, aan te nemen dat alleen op onze aarde bewuste levensvormen voorkomen. Misschien is dat een troost. Het kan echter ook de kwetsbaarheid van onze toekomst des te schrikwekkender maken. We hebben een lange en pijnlijke weg afgelegd sinds de Engelse bisschop James Usher uitrekende dat de wereld geschapen was in oktober van het jaar 4004 voor Christus. Naar die onschuld kunnen we nooit meer terugkeren, en dat moeten we aanvaarden, als mannen en vrouwen. Hoe vergankelijker de mensheid lijkt sub specie aeternitatis, des te belangrijker wordt het dat we tot een rechtvaardige wereld komen.
WE MAKEN NIET graag twee lijstjes voor deze eeuw, een van de goede en een van de slechte dingen, zoals Robinson Crusoe deed voor zijn eiland: het slechte is te gruwelijk geweest om het in kwantitatieve zin tegenover het goede te zetten. Mijn moeder, die erin slaagde nog net in de negentiende eeuw geboren te worden, leerde me: ‘Uiteindelijk komt alles goed’, het fundamentele credo van haar tijd, en daaraan heeft ze zich vastgehouden, tijdens een woelig leven waarbinnen ook vijf jaar Duitse bezetting vielen. Ik ben er op een of andere manier in geslaagd onder diezelfde vlag te varen. Ik probeer dit niet aan te bevelen als overtuiging, voor wie dan ook; het aanvaarden van die gedachte is waarschijnlijk eerder een kwestie van genen dan van eigen verdiensten. Maar als we daar niet in geloven - waarheen moeten we ons dan wenden?
We hebben de twee gruwelijkste oorlogen aller tijden ondergaan, plus een reeks kleinere, die overigens heel vuil waren, èn dan nog de holocaust - en daaronder versta ik ook de zigeuners en de Slaven en de politieke gevangenen en krijgsgevangenen die samen met de joden moesten leven en sterven. We blijven aan hen denken en over hen schrijven, en waarschijnlijk is dat de enige manier waarop we dat alles in de toekomst ooit in ons bewustzijn kunnen verwerken. We hebben het chaotische einde van de Russische Revolutie aanschouwd, een revolutie die zelfs nog meer beloofde dan de Franse van 1789, en die even noodlottig ontspoord is, en daardoor is de echte of denkbeeldige behoefte aan hypocrisie en opportunisme in onze omgang met andere naties afgenomen. De nationalistische leuzen waarop onze politici ons trakteren, blijven echter gehandhaafd wanneer ze een aanval doen op het denkende deel van de bevolking (dat dan snerend ‘de elite’ wordt genoemd), of wanneer ze zich op zijn minst krachtig richten tot een onontwikkeld, primitief gehoor tot wie ze dènken te spreken. Daar is echter geen sprake van, want de mannen en vrouwen ‘in de straat’ zijn slimmer dan zij en hebben de politiek allang de rug toegekeerd. Inmiddels is er een revolutie van sociaal-democratische verantwoordelijkheid en deelgenootschap gaande in een aantal landen, van Noorwegen tot Nieuw-Zeeland.
In Amerika hebben we de opstand van de jeugd gehad, die over de hele wereld is gegaan, en waaraan ik heb meegewerkt; nu, dertig jaar later, vrees ik echter dat het uiteindelijke effect daarvan negatief is geweest - desillusie enerzijds, aanhoudend verzet aan de andere kant (maar onze verwachtingen waren ook zo hoog gespannen). Toch mogen we beweren dat wij, het volk, hebben voorkomen dat Vietnam in de winter van 1971-1972 terug naar het Stenen Tijdperk werd gebombardeerd, en daardoor is toch echt wel ‘alles weer goedgekomen’.
IN HET LEVEN VAN ieder van ons dringen bijna anonieme krachten door, over alle grenzen, en de enige plek waar men nog vol overtuiging de Internationale zingt, is de vergaderzaal van de Raad van Commissarissen. Een paar veranderingen in de tekst waren niet te vermijden. Intussen zinken, heel ver van ons vandaan, als op een andere planeet, een Derde en een ‘Vierde Wereld’ weg in voddige oorlogen zonder frontlinies, in chaos en pijn.
Wij zijn eenzaam te midden van al dat intense, anonieme gedoe, en concentreren ons als gekken op onze beroemdheden, echt of zogenaamd, want dat lijken de enige mensen te zijn die zich zowel bevinden op de plek waar het allemaal gebeurt, en desondanks nog steeds leven binnen de gemeenschap van gelijken die wij, de anderen, lang geleden zijn kwijtgeraakt. Liefde is nog steeds het cement van de condition humaine, en zoals er in 1900 te veel werd gepraat over de ziel en de daarin huizende geest, allemaal onder de banier van een volstrekt hypocriete kuisheid, zo is er nu sprake van een overdaad aan mechanica. De term ‘liefde’ is in het hedendaagse spraakgebruik en in de populaire media een codewoord geworden voor de hydrodynamica der geslachtsorganen. Confidential Agent, een film uit 1945 die af en toe nog eens wordt uitgezonden, eindigt met Charles Boyer die Lauren Bacall kust. Hij zet zijn hoed niet af voor die zoen, en ook verder trekt hij uiteraard niets uit, maar hij zegt tegen haar: ‘Jij hebt mijn vertrouwen hersteld’. Uit die woorden, uitgesproken met die prachtige zachte stem van hem, spreekt meer hartstocht dan uit de volledige jaaroogst aan seks-en-moordfilms van 1997. Denk ik tenminste.