Bas van der Vlies in zijn woonkamer, 2008 © Roel Rozenburg / HH

Een klaterend applaus kreeg sgp’er Elbert Dijkgraaf van zijn medeparlementariërs toen hij eerder deze maand afscheid nam van de Tweede Kamer. Om zijn huwelijk te redden, schreef hij openlijk aan Kamervoorzitter Khadija Arib, trad hij vervroegd terug. Tekenend voor de waardering die hij in zijn achtjarig Kamerlidmaatschap heeft verworven, óók bij politieke tegenstanders, is de brief die SP’er Renske Leijten hem schreef. In het debat kan zij een helleveeg zijn, maar nu stak ze hem een hart onder de riem, mededogend, empathisch, liefdevol.

‘Jij kon samenwerken met mensen die volstrekt tegenovergestelde wereldbeelden hebben’, zei Arib over Dijkgraafs vaardigheid in zijn omgang met andersdenkenden. Tot hen behoort ook Boris van der Ham, oud-d66-Kamerlid, voorzitter van het Humanistisch Verbond en homo: in alles de tegenpool van de orthodox gereformeerde sgp’er. Hij vertelde Dijkgraaf ooit dat hij vader zou worden: een lesbische vriendin kreeg een kind van hem. In het Nederlands Dagblad vertelde Dijkgraaf: ‘Na een minuut of tien zei Boris: “Jij vindt dit helemaal niks, hè?” Ik merk dat mensen het fijn vinden als je gewoon je mening geeft, maar wel ingebed in een oprecht gesprek. Ik ga ook niet zeggen: je bent compleet fout bezig. Want mensen hebben er recht op om in hun identiteit en gedrag gerespecteerd te worden. Dat is voor mij een kwestie van je naaste liefhebben als jezelf.’

Ook sgp-leider Kees van der Staaij en zijn voorganger Bas van der Vlies verwierven sympathie bij collega-Kamerleden. ‘Bas is een schatje’, zei pvda-politica Elske ter Veld ooit over Van der Vlies. Premier Mark Rutte, die zaterdag in Nieuwegein de jubilerende sgp’ers toesprak, wilde vooraf van fractievoorlichter Menno de Bruyne vooral één ding weten: ‘Bas komt toch wel?’

Alom zeggen ze in de Tweede Kamer: de sgp’ers zijn een prettige aanwezigheid. Hoewel hun weemoed over het christelijke Nederland dat niet meer bestaat in de verte iets weg heeft van het heimweeconservatisme van de rechtspopulisten vertoont hun optreden geen spoor van de rancune, het fanatisme en de pathetiek van Geert Wilders en Thierry Baudet.

‘Probeer altijd iemands zwakke plek te ontdekken, dan weet je waar je hem niet raken moet’, zei Van der Staaij ooit over de omgang met politieke tegenstanders. Hij licht toe: ‘Bezien vanuit het christelijke perspectief is ieder mens een medemens die je wilt liefhebben. Ook in de politiek. Dus je beschiet elkaar niet alleen met argumenten, je houdt ook aandacht voor wat er gebeurt in de relaties met anderen, juist met mensen die anders dan jij denken. Dat zijn geen vijanden. Dat betekent niet dat je om wille van een goede verstandhouding je standpunten inslikt en zegt: iedereen doet maar. Nee, je staat ergens voor en dat moet je niet verhullen. Maar zorg er wel voor dat je in dat debat niemand kwijtraakt.’

‘Vergeet niet: ze weten zich door Hem gezien’, zegt Wim Berkelaar, geschiedkundige bij het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme, over de beminnelijkheid van de ‘zwaren’: de orthodox gereformeerden van wie de sgp het politieke huis is. ‘Zij voelen het oog van God permanent op zich gericht. Dat geeft nederigheid. Daarbij komt dat de voorkomendheid van de sgp’ers des te meer opvalt doordat er tegenwoordig zoveel ladelichters en vandalen in de Kamer zitten. Maar let op: schets nu ook weer niet een te lieflijk beeld, want bedenk dat de zwaren onder elkaar keihard kunnen zijn, zelfs genadeloos, als ze elkaar bekritiseren over de rechtheid in de leer. Tegenover buitenstaanders kunnen zij zo netjes zijn omdat die zó ver van hen af staan.’

George Harinck, hoogleraar aan de Theologische Universiteit Kampen, zegt: ‘Deze gereformeerden zijn lijdzaam. Het is een deugd om te lijden. Daartegen moet je je niet verzetten, want God heeft er vast een bedoeling mee. De wereld is zwart, dat is het lot dat je moet dragen. Je moet jezelf aan alle kanten insnoeren. Een buitenstaander merkt dat al op als hij hen ziet lopen. Ze binden zich in, beheersen zich tot het uiterste. Het is het tegengestelde van hedonisme: uit het leven halen wat erin zit.’

Zijn streven om in een discussie ‘niemand kwijt te raken’ bracht Van der Staaij ertoe cabaretier Claudia de Breij op de koffie te vragen, na een harde confrontatie op Twitter over lesbisch ouderschap. Van der Staaij: ‘Inhoudelijk bleven we tegenover elkaar staan, maar ik heb wel geprobeerd de angel eruit te halen: het is absoluut niet onze stellingname dat niet-biologische ouders minder van hun kinderen zouden houden, of mindere opvoeders zijn. Ik had natuurlijk een sterke troef in handen: ik ben vader van adoptiekinderen en houd zielsveel van hen.’ De Breij waardeerde het initiatief. ‘We zijn vol begrip voor elkaars onbegrip uiteen gegaan’, zei ze na afloop.

Het debat aangaan, de tegenstander opzoeken: dat zijn kenmerken van het aanpassingsproces van de sgp. De partij is ‘politieker’ geworden. Bewust heeft zij het bolwerk verlaten van waaruit ze vroeger sprak over Gods bedoelingen met de wereld. Nu bestookt zij rivalen eerder met politieke argumenten dan met Gods woord, om een gezamenlijke basis voor het debat te creëren. Bovendien maakt de sgp tactisch gebruik van de krappe meerderheden van de kabinetten-Rutte, door invloed op het regeringsbeleid te verwerven. Zo speelde Dijkgraaf een sleutelrol bij tussentijdse akkoorden over het financiële beleid van Rutte II.

Senator Diederik van Dijk is een uitgesproken voorbeeld van een sgp’er die liever overtuigt dan getuigt en daarvoor argumenten zoekt in een wereld die hij met anderen deelt. In het debat over de orgaandonatie ging hij bij liberalen uit het recente verleden te rade, in een poging de initiatiefnemer van de wet, d66-Kamerlid Pia Dijkstra, op andere gedachten te brengen. In Dijkstra’s wet, inmiddels met een krappe meerderheid aanvaard, wordt iedereen geacht orgaandonor te zijn zolang hij zelf geen bezwaar heeft gemaakt. Dat impliceert volgens Van Dijk dat de overheid naastenliefde – de bereidheid organen te doneren – afdwingt ten koste van de persoonlijke vrijheid. ‘Die persoonlijke vrijheid betreft zeker de omgang met het eigen lichaam. Hier raken we een terrein waar de overheid niet mag binnenvallen.’

Met de opmerking dat met het geenbezwaarsysteem van d66 ‘een onevenredige inbreuk wordt gemaakt op de lichamelijke integriteit’ herinnerde hij impliciet aan de liberaal Annelien Kappeyne van de Coppello, op wier initiatief de bescherming van de lichamelijke integriteit in de grondwet van 1983 is opgenomen. Ook wees hij op de ‘principiële bezwaren’ die d66’er Els Borst als minister had tegen de regeling waarvoor haar geestverwant Dijkstra nu vocht: de vraag wat er na je dood met je lichaam gebeurt, zei zij, is ‘te persoonlijk, te ingrijpend’ om het donorformulier alvast door de overheid met ‘ja’ te laten invullen. Van Dijk: ‘Er is een tijd geweest dat vooral christenen in verband werden gebracht met betutteling en bevoogding. Die rol is inmiddels overgenomen door de overheid.’ Met instemming citeerde hij de schrijfster Renate Dorrestein, die de lichaamscultus van deze tijd aan de kaak stelde met de opmerking: ‘Het christelijk geloof is vervangen door het knellende geloof dat de mens zijn eigen maker is.’

Het kan dus de moeite waard zijn naar de staatkundig-gereformeerden te luisteren. Gold vroeger onder parlementair journalisten de ongeschreven regel dat je koffie kon gaan drinken als een sgp’er sprak – overigens toen al ten onrechte: oud-Kamervoorzitter Dick Dolman (pvda) memoreerde later hoeveel staaltjes woordkunst zij daardoor van zijn collega Hette Abma hadden gemist – nu kun je daardoor een essentieel moment in het debat missen. sgp-politici zijn nog altijd in conflict met de cultuur – dat is hun partij al honderd jaar – maar ze doen dat op een wijze die opponenten prikkelt hun argumenten nog eens tegen het licht te houden. Hoe buitenissig hun verhaal kan zijn in het contrast met de seculiere meerderheidsopvatting, wereldvreemd zijn sgp-politici niet.

‘De voorkomendheid van de SGP’ers valt des te meer op omdat er tegenwoordig veel ladelichters en vandalen in de Kamer zitten’

Groot is het verschil met de sgp in de eerste tientallen jaren van haar bestaan. ‘De sgp is een merkwaardig verschijnsel dat kleur geeft aan het politieke spectrum: een diepzwarte kleur’, schreef journalist Henri Faas, de ‘Wandelganger’, in de jaren zestig. Hij vervolgde: ‘Daar moeten we wel meteen bij zeggen dat de sgp leuk is omdat zij klein is. Het zou afschuwelijk zijn als zij ergens de macht had.’

In het jaar waarin Faas dit noteerde, 1967, had zijn krant, de Volkskrant, nog een katholieke geur en was de sgp onversneden antipapistisch. Faas herinnerde zich het moment dat hij op een receptie ter ere van dominee Pieter Zandt, sgp-leider in de jaren vijftig, oog in oog met hem stond. ‘Ik stak mijn hand uit. Het was een jubileum of zo. Zandt keek mij moeilijk aan. Hij schudde mijn hand nog niet. “Wie bent u?” “Faas, van de Volkskrant.” Hij aarzelde even, maar toen stak hij zijn hand uit en zei: “Vooruit, vandaag is het feest.”’

Alsof de dominee ‘de prachtigste zelfoverwinning van zijn leven had behaald’, schreef Faas over het gebaar van Zandt. In de ogen van de zwaren was de katholieke mis ‘vervloekte afgoderij’ en het rooms-katholicisme ‘de vijand uit de dagen onzer landsgeboorte’, in de woorden van sgp-oprichter dominee Gerrit Hendrik Kersten. Nog in 1938 zag Kersten in het katholicisme een groter gevaar dan in het nationaal-socialisme: ‘Rome is onze grootste vijand. Meer dan voor socialist en nsb’er heeft ons protestantse volk voor Rome te vrezen’, schreef hij. De lijdzaamheid waarmee gewone stervelingen volgens hem Gods toorn moeten ondergaan maakte Kersten in de Tweede Wereldoorlog passief jegens de bezetter: de Nederlanders konden zich maar beter neerleggen bij Gods straffende hand.

In de jaren twintig zong de Rotterdamse volkszanger Koos Speenhoff over de gereformeerden: ‘Gladde koppen, felle woorden; koud als staal en stug gezind; zedenrechters, mensenredders; onvervaard en onbemind.’ Kersten en Zandt beschouwden hun rol in de Tweede Kamer vooral als die van boetgezanten: geroepen om alles verbaal te tuchtigen wat zij zagen als een afwijking van Gods wegen. ‘Een zware rookkolom van zonden en ongerechtigheden gaat op, dag bij dag, en roept Gods oordelen in’, bromde Kersten eens. Ook wist hij: ‘Het blinde en misleide volk bioscoopt en danst aan de rand van de afgrond.’

Bij zijn entree in de Tweede Kamer, in 1922, wekte Kersten bij een journalist van het katholieke dagblad De Tijd bovenal bevreemding op: ‘We hebben tegenwoordig weer een echt onvervalst type van ’n dominee in de Kamer, zoals we er in lang niet een gehad hebben. Zijn reusachtige figuur, z’n blozend, nog jongensachtig gelaat imponeerden ons. Maar bovenal zijn geklede jas. Lieve hemel, wat een jas is dat. Zeker 1,50 lang en 2 meter in omtrek. Als hij wat snel de Kamer in stuift, wappert z’n jas als een sombere zwarte vlag achter hem aan.’

De socialist Jan Schaper ontwaarde destijds in de sgp ‘een nageboorte van de Middeleeuwen’, maar hij zou preciezer zijn geweest als hij de partij met de zeventiende eeuw zou hebben geassocieerd. Het heimweeconservatisme van Kersten en Zandt had de Gouden Eeuw als ideaalbeeld. Te pas en te onpas haalden zij predikanten uit die eeuw aan, mannen met namen als Smytegelt, Van der Groe en Van Lodenstein, want hun woord zou toen nog wet zijn geweest: de overheid heeft ‘het rijk van de antichrist te gronde te werpen’ en ‘alle afgoderij en valse godsdienst te weren en uit te roeien’. Zo staat het letterlijk in artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561), die tezamen met de Dordtse leerregels (1618) en de Heidelbergse Catechismus (1563) de grondslag vormt van de gereformeerde orthodoxie.

Volgens George Harinck is het ideaalbeeld dat de sgp in de tijd van Kersten en Zandt van het zeventiende-eeuwse Nederland koesterde bovenal een romantische fantasie, een projectie van hun eigen wensdroom over een godvruchtige natie op de Gouden Eeuw. Dat neemt niet weg dat de sgp het als leidende norm hanteerde voor het politieke handelen. In november 1925 deed zich een uitgelezen gelegenheid voor om de katholieken een hak te zetten. De sgp keerde zich tegen het Nederlandse gezantschap bij de paus en verwierf daarvoor de steun van de evenzeer antipapistische chu én van de socialisten en liberalen: zij zagen hun kans schoon het christelijke kabinet-Colijn I in problemen te brengen. De vier katholieke ministers in het kabinet namen hun ontslag en het kabinet viel. Sinds deze ‘nacht van Kersten’ dacht Colijn de ware aard van de sgp te kennen: dat was een stelletje ‘opruiers’.

Dominee Hette Gerrit Abma (1917-1992), fractievoorzitter in de Tweede Kamer van de SGP, 1971 © Theo van Houts / Spaarnestad / HH

Op Goede Vrijdag van 2011 beluisterde Kees van der Staaij samen met zijn vrouw de Matthäus Passion in de Sint-Janskathedraal, de zetel van de bisschop van Den Bosch. Het is duidelijk: zijn partij is haar antipapisme voorbij, zeker nu zich een andere ‘valse godsdienst’ in Nederland heeft genesteld. De sgp windt er geen doekjes om dat zij de islam als een religie van de antichrist ziet, maar zo venijnig en compromisloos als zij ooit ten strijde trok tegen ‘Rome’ is zij tegenover deze religie niet. Cruciaal is het veranderde standpunt over godsdienstvrijheid. Verwierp zij in haar antipapistische periode dat vrijheidsrecht nog omdat ook het verdoemde katholicisme zo zijn gang kon gaan, nu omarmt de sgp het.

Eigenbelang is niet vreemd aan die wending. De eigen kerkelijke thuisbasis, waartoe kerkgenootschappen behoren als de Gereformeerde Gemeenten, de Oud Gereformeerde Kerken in Nederland en de Christelijke Gereformeerde Kerken, dankt een vrij domein aan de godsdienstvrijheid – en dat is in de ogen van de sgp minder een vanzelfsprekendheid dan in de vooroorlogse jaren, toen de christelijke partijen nog een onbedreigde meerderheid in de politiek hadden. Zeker sinds pvda-minister Ien Dales hun partij buiten de politieke orde verklaarde gaan nogal wat sgp’ers gebukt onder een ‘ijselijk gevoel van minderheid’, in de woorden van de negentiende-eeuwse Réveil-dichter Willem Bilderdijk.

In het debat over de Wet gelijke behandeling in 1993 verklaarde Dales een ondergeschoven positie van vrouwen en homo’s taboe, ook in kringen die menen dat de bijbel zo’n tweederangsbehandeling legitimeert. ‘Denken erover mag, je mag er misschien over praten, maar doen mag je het niet’, zei Dales tegen Bas van der Vlies. Haar aanval ontlokte hem de uitspraak: ‘Wij voelen ons niet veilig meer in ons isolement.’

Tegenover de islam betrekt de sgp nu de stelling: godsdienstvrijheid maar geen godsdienstgelijkheid. Moslims mogen hun religie belijden, maar het liefst onzichtbaar, achter de voordeur. De publieke ruimte die de sgp vanzelfsprekend acht voor de eigen godsdienst misgunt zij de islam: zij wil op straat geen oproepen tot het islamitisch gebed horen en het liefst ziet zij daar ook geen moskeeën en minaretten. Feitelijk verlangen zij van de moslims wat ze hardline liberalen verwijten als het gaat om het christendom: hun religie moet onzichtbaar zijn in het publieke domein.

‘Bij de SGP verlangen ze naar eenheid, heelheid, naar een christelijke natie – en daar zitten geen Turken bij’

Hier wordt het kenmerkende verschil zichtbaar met de ChristenUnie. Deze partij staat in de ‘neocalvinistische’ traditie, het gedachtegoed dat Abraham Kuyper in de negentiende eeuw ontwikkelde. Uit het beginsel van gewetensvrijheid trekken de neocalvinisten de conclusie dat elke maatschappij onherroepelijk veelkleurig zal zijn. De godsdienstvrijheid is een van de rechten die die pluriformiteit beschermen. Het is in deze visie logisch dat christenen de vrijheid die zij voor zichzelf willen ook anderen gunnen.

‘Neocalvinisten vinden’, zegt Harinck, ‘dat je kritiek mag hebben op de opinie van een ander, maar je laat hem de ruimte, in het recht en ook letterlijk, in het publieke domein. Die stap heeft de sgp nooit gemaakt. Ze willen een christelijk Nederland met een christelijke staat. Dat vertaalde zich eerst in dat antipapisme, nu in die weerstand tegen de islam.’ Berkelaar: ‘ChristenUnie en sgp lijken dicht bij elkaar te staan, maar als het gaat om de vrijheid liggen er zeeën tussen. De CU omarmt het pluralisme, een van de belangrijkste fundamenten van de democratie. Ze koesteren het verschil. Bij de sgp doen ze dat juist niet. Daar verlangen ze naar eenheid, heelheid, naar een christelijke natie – en daar zitten geen Turken bij.’

De inconsistentie in de opstelling tegenover moslims – hun de publieke ruimte misgunnen die de partij voor de eigen denominaties wél opeist – is er een uit vele in het bestaan van de sgp. In de nacht van Kersten laat zij op slag haar gouvernementele instelling varen: de verleiding de katholieken pootje te lichten was te groot. Tegen dezelfde achtergrond kan de stem tégen het wettelijke verbod van smadelijke godslastering in 1932 worden verklaard. Dat zou de sgp de mogelijkheid ontnemen tekeer te gaan tegen de ‘broodreligie’, zoals ze vanwege het hostieritueel ook wel smaalde over het rooms-katholicisme.

De honderdjarige geschiedenis van de sgp is bezaaid met dit soort inconsistenties, waaraan een zekere mate van opportunisme meestal niet vreemd is. Recentelijk nog toonde Kamerlid Roelof Bisschop zich opvallend ingenomen over de kans dat de wet op de orgaandonatie alsnog met een referendum is te schrappen, hoewel de sgp principieel tegen het middel van de volksraadpleging is. ‘Als je consequent rechtlijnig wilt zijn, kun je beter directeur van een liniaalfabriek worden’, zo pleegt fractievoorlichter Menno de Bruyne rekkelijkheden als deze te relativeren.

Inconsistenties zijn onvermijdelijk bij een partij als de sgp. Haar streven is te strijden tegen de moderniteit, maar ondertussen voert ze vooral een gevecht met de moderniteit, ook in eigen kring. De hele geschiedenis van de sgp laat zich langs die lijn vertellen. Aanpassingen aan de moderne mores gaan doorgaans stilletjes, op kousenvoeten, een beetje zoals je de kerk verlaat, maar in de zwarte kous zitten inmiddels wel heel wat ladders. Typerend is de wijze waarop Bas van der Vlies de boycot van de tv doorbrak, ooit ‘de kijkkast van de duivel’. Hij verscheen voor de camera maar altijd in de wandelgangen, zodat de kijker de indruk kreeg dat de tv-ploeg hem bij toeval was tegengekomen.

Een andere keer ging aan een concessie aan de moderniteit een harde confrontatie vooraf, zoals toen Dales duidelijk maakte dat haar geduld met de discriminatoire neigingen van de sgp tegenover vrouwen en homo’s op was. Rechtsstatelijk gesproken stelde zij een grens aan rechten als de vrijheid van godsdienst en van vereniging, die bescherming bieden aan minderheden die uit de pas lopen, en liet zij het gelijkheidsbeginsel prevaleren. In dezelfde geest sprak de Hoge Raad zich in 2010 uit tegen het weren van vrouwen op de sgp-kieslijsten. De raad besliste dat de sgp haar tegendraadse standpunt over vrouwen nog wel mocht uitdragen, maar niet langer in praktijk brengen.

Langzaam maar zeker bewoog de sgp zelf al lange tijd in dezelfde richting, maar onomstreden is politieke participatie door vrouwen in de partij nog altijd niet. Dogmatici zouden de rol van de vrouw in de sgp het liefst weer beperken tot ‘koffie zetten en Zeeuwse babbelaars uitdelen’, zoals Groene-journalist Martin van Amerongen ooit schreef. Typerend is dat het hoofdbestuur zich geroepen zag het bericht tegen te spreken dat het Paula Schot (24), die de sgp-lijst in Amsterdam trok bij de raadsverkiezingen van afgelopen maart, zou hebben gelukgewenst. sgp-voorzitter Maarten van Leeuwen beklemtoonde publiekelijk dat het hoofdbestuur haar niet heeft gefeliciteerd: ‘Daarmee is dat misverstand uit de weg geruimd.’

Historicus Wim Fieret, geschiedschrijver van de partij, zegt dat sgp’ers in twee werelden leven. ‘Je hebt een leven in de samenleving en een leven thuis of in de kerk. Je werkt aan de universiteit of in een bouwkeet, je gaat winkelen terwijl de muziek van Lady Gaga of Madonna je in de oren klinkt, en daarna ga je naar huis en lees je de bijbel in de Statenvertaling en zing je op hele noten. En je moet je tot beide werelden zien te verhouden.’

Voor de verdraagzaamheid heeft dat dubbelleven consequenties. In de eigen wereld kunnen sgp’ers elkaar de maat nemen: de tolerantie voor afwijken van de rechte weg is beperkt. De schrijfster Franca Treur, die brak met het ultraorthodoxe milieu waarin zij opgroeide, ervoer dat: ‘Mij overkwam wat iedereen overkomt die een gesloten groep verlaat: ik was een overloper, een verrader. Het doet altijd pijn als iemand van je eigen denominatie opstapt, ook omdat je dan bij jezelf te rade moet gaan: ben ik zelf eigenlijk nog wel zo zeker in mijn geloof? En dan word je boos. Als iemand morrelt aan je zekerheden keer je je al gauw tegen hem, want zekerheden zijn prettig, vooral in het geloof, vooral voor mannen. Je ziet dit verschijnsel in alle sektes, ook bij de communisten bijvoorbeeld. Wat overkwam jou wel niet als je als communist zei: die Russen zijn ook geen lieverdjes.’

In de andere wereld daarentegen wordt van sgp’ers een grote mate van verdraagzaamheid gevergd. In die seculiere, moderne buitenwereld verkeren zij permanent in een omgeving die zij als God-vijandig ervaren: er wordt gevloekt bij het leven, mensen gaan op indecente wijze gekleed, funshoppen op zondag is gewoon geworden, tv en radio zijn van God los. Voor de overgrote meerderheid is dat de ‘normale’ wereld, maar voor hen allesbehalve. Op begrip kunnen zij niettemin zelden rekenen. Buitenshuis worden hun overtuigingen zó vreemd gevonden dat veel sgp’ers daar kiezen voor een soort innere Immigration, een terugtrekkende beweging waarbij zij tot die buitenwereld een beleefde, conflictmijdende afstandelijkheid bewaren. De houding die Zandt innam toen hij besloot Henri Faas toch maar de hand te drukken.

Terwijl de meeste partijen een opstandige linkervleugel hebben, noteerde oud-partijleider Hette Abma ooit in zijn dagboek, heeft de sgp een dwarse rechtervleugel. Voor hen kan de rechte lijn niet recht genoeg zijn. Af en toe schrik je van zo’n sgp’er, zoals van de voorzitter van de Landelijke Stichting ter Bevordering van de Staatkundig Gereformeerde Beginselen. Hij beklaagde zich in het Reformatorisch Dagblad over de rekkelijkheid van de sgp: het is toch onbestaanbaar dat de partij tegenwoordig de wetten van het land boven Gods woord plaatst! Feitelijk roept hij de sgp daarmee op zich buiten de democratische rechtsstaat te begeven. ‘En als ze niet luisteren: royeren!’ zo bepleit hij een compromisloze zuiveringspolitiek in eigen kring.

In de sgp van 2018 behoort iemand zo doctrinair als hij tot een minieme minderheid. En toch uiten de politicologen Gerrit Voerman en Hans Vollaard in het nieuwe boek Mannen van Gods Woord twijfels aan de democratische gezindheid van de sgp. ‘Door mee te doen hebben in beginsel ondemocratische partijen als de sgp het spel tactisch aanvaard, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat ze de democratie principieel omarmen’, schrijven zij.

Met de sgp-politici van tegenwoordig op het netvlies zijn dat soort bespiegelingen nogal hypothetisch van aard. De fractie van Van der Staaij is in het parlement niet alleen een prettige aanwezigheid, zij heeft ook een verhaal dat je hoe dan ook aan het denken zet over lastige dilemma’s rond de beschermwaardigheid van het leven, huwelijkstrouw en de sociale functie van een publieke rustdag. ‘Tegendraads en constructief’, zo kenschetste Van der Staaij zelf de inbreng van de sgp. De vraag of de staatkundig-gereformeerden de democratie nu daadwerkelijk principieel hebben omarmd is ook niet meer dan van hypothetisch belang omdat de partij al honderd jaar nooit boven de drie Kamerzetels is uitgekomen. Faas vond dat destijds wel geruststellend: ‘Groter zit er niet in. Ze is in 1918 opgericht – en dat is al een tijd geleden.’


Correctie: in deze tekst is een wijziging aangebracht die betrekking heeft op de relatie tussen Boris van der Ham en de moeder van zijn kind.