ZOALS ELKE MIDDAG nam Ricardo Klement op 11 mei 1960 de bus naar huis. Het was woensdag en zijn werk als voorman in de Mercedes Benzfabriek van Buenos Aires zat er voor vandaag weer op. Vanaf de bushalte was het nog maar een klein eindje lopen naar huis in de Garibaldistraat. Daar zouden zijn echtgenote Veronica en hun vier kinderen op hem wachten, en als het een beetje meezat zou de pot Sauerkraut al op tafel staan te dampen.
Maar Ricardo Klement zou niet meer thuiskomen. Het laatste wat hij zich herinnerde was de voorbijganger die een sigaret vroeg. Of misschien was het die plotselinge pijn in zijn nek. Daarna werd alles zwart.
Twee jaar later zou de 56-jarige Ricardo Klement na een geruchtmakend proces in Israël opgehangen worden. De onopvallende fabrieksarbeider uit de voorstad van Buenos Aires bleek niemand anders te zijn dan Adolf Eichmann, officier van de SS en verantwoordelijk voor de organisatie van jodentransporten naar de nazi-vernietigingskampen.
HOEWEL TEL AVIV aanvankelijk ontkende, was de ontvoering van Eichmann het werk van de Israëlische geheime dienst Mossad. Het besluit om de nazi-leider in Argentinië te ontvoeren en in Israël te berechten voor oorlogsmisdaden die hij in Duitsland had gepleegd, veroorzaakte een kort maar hevig diplomatiek conflict. Buenos Aires eiste een spoedbijeenkomst van de Veiligheidsraad over de schending van de Argentijnse soevereiniteit door Israël. Intussen leek niemand zich bezig te houden met de vraag wat de Israëlische operatie betekende voor de internationale rechtspraak.
‘Israël is met het vonnis in de zaak-Eichmann het eerste land dat het beginsel van de universele rechtsmacht toepast’, zegt de in Madrid gevestigde advocaat Gonzalo Boye. Bijna een halve eeuw na dato zou het Eichmann-vonnis wel eens een boemerangeffect kunnen krijgen. Want het is juist deze doctrine van de universele rechtspraak die de basis legt voor een strafzaak tegen Israël in Spanje. Gonzalo Boye is een van de auteurs van de aanklacht.
Volgens het beginsel van de universele rechtsmacht maakt het voor bepaalde vergrijpen niet uit wat de nationaliteit is van de daders of de slachtoffers, of waar het misdrijf is gepleegd. Sommige delicten zijn zo ernstig dat ze opgevat moeten worden als gericht tegen de menselijkheid. Als zodanig kunnen ze worden vervolgd door elk land dat de universele bevoegdheid in zijn wetgeving heeft opgenomen. In dit geval gaat het om oorlogsmisdaden en de feiten dateren uit de zomer van 2002.
Op 22 juli van dat jaar gooit een F-16 van de Israëlische luchtmacht kort voor middernacht een bom op het huis van Hamas-leider Salah Shehadeh in Gaza-stad. Shehadeh komt daarbij om het leven. Maar omdat de bom nogal zwaar is (een ton) en het huis van Shehadeh in de dichtbevolkte wijk Al Daraj staat, vallen er meer dodelijke slachtoffers. Veertien in totaal, onder wie negen kinderen. In het huis van de familie Mattar, de buren van Shehadeh, richt het bombardement een bloedbad aan. Zeven gezinsleden vinden de dood. 150 andere buurtbewoners raken gewond, van wie 78 ernstig en met blijvend letsel.
Zes jaar later dienen Gonzalo Boye en drie Spaanse collega’s een aanklacht in bij de Audiencia Nacional, een speciale rechtbank voor zware vergrijpen in Madrid. Uit naam van de slachtoffers en hun familieleden vragen zij om een strafrechtelijk onderzoek tegen de toenmalige minister van Defensie Benjamin Ben Eliezer en zes hoge Israëlische militairen. Met de bom op Al Daraj zouden zij zich schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden.
HET VERDRAG VAN GENÈVE uit 1949 en het Statuut van Rome uit 1998 – dat de grondslag legt voor het Internationaal Strafhof in Den Haag – laten op het eerste gezicht weinig aan duidelijkheid te wensen over. Aanvallen op burgerdoelen of op militaire doelen waarbij burgerslachtoffers te voorzien zijn, kunnen onder geen beding. Maar welke rechtbank moet dit soort misdrijven vervolgen?
Op het eerste gezicht lijkt dit een typische zaak voor het Internationaal Strafhof in Den Haag. Maar dit hof kent een aantal belangrijke beperkingen. Eén daarvan is dat het geen universele rechtsmacht heeft zoals oorspronkelijk de bedoeling was. Het hof is alleen bevoegd als het misdrijf is gepleegd in een staat die het Strafhof erkent of als de verdachte onderdaan is van zo’n staat.
Nu is het aantal landen dat het Strafhof erkent de afgelopen jaren gegroeid tot meer dan honderd, maar daar zit Israël niet bij. Ook de Palestijnse Autoriteit, die trouwens nog geen volwaardige status geniet als onafhankelijke staat, is geen partij bij het Strafhof. Pas na de jongste Israëlische aanvallen van december en januari hebben de Palestijnen aansluiting gezocht bij het Statuut van Rome. Het Internationaal Strafhof kan hier dus niets uitrichten.
Een andere mogelijkheid zou een internationaal ad hoc-tribunaal zijn, naar het voorbeeld van de speciale rechtbanken voor het voormalige Joegoslavië en Rwanda. Het knelpunt hier is dat alleen de VN-Veiligheidsraad over de instelling van zo’n tribunaal kan beslissen. En het vereist niet veel politieke verbeeldingskracht om in te zien dat de Verenigde Staten een voorstel voor een Gaza-tribunaal met hun veto zouden treffen.
Blijft één wapen over tegen de straffeloosheid: nationale rechtbanken die universele rechtsmacht hebben gevestigd. Eigenlijk komt dit gewoon neer op het naleven van verdragen als de Conventie van Genève of het Statuut van Rome. Zo staat in de preambule van het Rome-statuut dat het de plicht is van elke staat om zijn strafrechtsmacht uit te oefenen tegen de verdachten van internationale misdrijven zoals oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid.
Toch blijken maar weinig landen bereid om deze verplichting werkelijk op zich te nemen. De meeste landen die een vorm van universele rechtsmacht kennen, hebben gekozen voor een beperkte toepassing ervan. Ze stellen als voorwaarde dat de dader of het slachtoffer hun nationaliteit heeft, of beperken de toegang tot de rechter. In Nederland en Duitsland bijvoorbeeld kunnen slachtoffers van internationale misdrijven niet rechtstreeks naar de rechter stappen. Alleen de openbare aanklager kan de strafprocedure opstarten.
Uitzonderingen zijn Spanje en België. Daar hebben slachtoffers rechtstreeks toegang tot de rechter en bestaat – in België althans tot 2003 – een betrekkelijk ruime vorm van universele rechtsmacht voor internationale misdrijven.
De Belgische genocidewet maakte het land eind vorige eeuw tot pionier van de internationale justitie. Strafzaken werden geopend tegen een reeks buitenlandse leiders onder wie Saddam Hoessein, Fidel Castro en Yasser Arafat.
Aan de buitenlandse activiteiten van de Belgische rechters kwam snel een eind toen zij zich ook gingen bezighouden met Ariel Sharon (bloedbaden Sabra en Shatila) en George W. Bush (oorlogsmisdaden Irak). Israël riep zijn ambassadeur terug en Washington dreigde de Navo weg te halen uit Brussel. België zwichtte voor de druk en trok de wet in.
De Spaanse onderzoeksrechter Baltasar Garzón kreeg in 1998 internationale bekendheid. Op last van Garzón werd Augusto Pinochet in Londen gearresteerd op beschuldiging van marteling en genocide tijdens de Chileense dictatuur (1973-1990). Tot uitlevering en berechting kwam het uiteindelijk niet, maar Pinochets onaantastbare imago had een deuk opgelopen.
De tot nu toe enige veroordeling in Spanje op grond van de universele rechtsmacht is die van de Argentijnse militair Adolfo Scilingo. Hij werd in 2005 schuldig bevonden aan marteling en verdwijning van honderden politieke gevangenen tijdens de dictatuur in Argentinië (1976-1983). Scilingo zit nu een straf uit van 1084 jaar.
OF HET IN DE ZAAK van het bombardement op Gaza-stad van 2002 ook tot een veroordeling komt is twijfelachtig. Toch lijkt Israël niet helemaal gerust op de afloop.
Israëlische politici reageerden furieus toen de Spaanse rechter Fernando Andreu eind januari besloot een gerechtelijk onderzoek naar de zaak te openen. Het Israëlische ministerie van Defensie bracht een persbericht uit. Wie de liquidatie van een terrorist betitelt als een misdaad tegen de menselijkheid leeft in een omgekeerde wereld, stond daarin. De aanklacht gaat alleen niet over de liquidatie van een terrorist, maar over veertien burgerdoden onder wie negen kinderen. Los daarvan staat de vraag of een rechtsstaat verenigbaar is met buitenrechtelijke executies.
Voordat rechter Andreu zich bevoegd kon verklaren moest eerst vaststaan dat de Israëlische justitie dezelfde feiten niet vervolgt. Verzoeken aan Israël om opheldering hierover bleven maanden onbeantwoord. Tot de rechter besloot dat hij lang genoeg had gewacht en bekendmaakte de zaak door te zetten. De volgende dag ontving Andreu alsnog post uit Jeruzalem.
In het Israëlische antwoord stond dat de ‘preventieve actie op de terrorist Shehadeh’ gerechtvaardigd was. De veertien burgerdoden van Al Daraj dienden te worden beschouwd als aanvaardbare collateral damage. Het was een ‘tragisch resultaat’ als gevolg van ‘foutieve inlichtingen’. Een strafrechtelijk onderzoek was niet nodig.
In plaats daarvan buigt een Shehadeh-commissie zich nu over de zaak. De leden van de commissie, voornamelijk militairen, zijn benoemd door de Israëlische regering. Die stelt ook de te volgen werkwijze vast, zo staat in de brief uit Jeruzalem.
Rechter Andreu concludeerde dat van een strafrechtelijk onderzoek in Israël geen sprake was en verklaarde zich bevoegd op grond van Spanje’s universele jurisdictie. Maar verrassend genoeg kwam officier van justitie Pedro Martínez van de Audiencia Nacional tot een heel andere conclusie. Martínez las in het schrijven uit Jeruzalem dat Israël bezig was met een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek. Op grond daarvan drong hij er bij Andreu op aan de zaak te laten rusten.
Misschien was dit waar minister van Buitenlandse Zaken Moratinos op doelde toen hij zijn Israëlische collega beloofde dat Madrid wel een ‘bevredigende oplossing’ zou vinden voor de kwestie.
Ondanks het verzet van het Openbaar Ministerie is rechter Andreu vastbesloten de zaak door te zetten. Dat maakte hij begin deze week bekend, tot tevredenheid van Gonzalo Boye. De komende weken zal Boye een nieuwe aanklacht indienen bij de Audiencia Nacional in Madrid. Ditmaal wegens vermeende oorlogsmisdaden door het Israëlische leger tijdens het jongste offensief in Gaza. Dat Israël niet zal meewerken aan het gerechtelijk onderzoek staat bij voorbaat zo goed als vast.
Toch is de vraag of het daadwerkelijk tot een proces komt misschien niet eens de belangrijkste. Militair is Israël oppermachtig. Diplomatiek geniet het land de onvoorwaardelijke steun van de Verenigde Staten. Maar in de ogen van de wereld zou Israël de slag om de legitimiteit op termijn kunnen verliezen. Zoals de VN-rapporteur voor de mensenrechten Richard Falk onlangs schreef, zou dat uiteindelijk wel eens de doorslag kunnen geven in het conflict.