IN SEPTEMBER 1991 kreeg Frits Hirschland, adviseur van het junglecommando van Ronnie Brunswijk in Suriname, in het Haagse Des Indes-hotel een opmerkelijk aanbod binnen van een lid van de Nederlandse Inlichtingendienst Buitenland (IDB). Er was acht miljoen gulden beschikbaar gesteld door de Nederlandse regering voor het uitkopen van bevelhebber Desi Bouterse van de Surinaamse strijdkrachten. ‘In principe acht miljoen, maar dat bedrag was onderhandelbaar’, aldus Hirschland, voormalig manager van popgroepen als Bolland & Bolland en Falco, die in 1987 op duistere wijze een aanzoek had gekregen om als adviseur van het junglecommando op te treden.
Hirschland kreeg later van een ‘zeer goed geinformeerde persoon in het inlichtingenwezen’ te horen dat de betaling zou plaatsvinden via een speciale pot: die van de zogeheten Stay-Behind-teams van het Gladio-netwerk. Gladio is de codenaam voor de pan-Europese ondergrondse militaire organisatie die direct na de Tweede Wereldoorlog was opgericht om in geval van een (Russische) bezetting van Europa allerlei verzetswerk te entameren. In Nederland was deze dienst ondergebracht in de afdeling Organisatie en Informatie, direct ressorterend onder het ministerie van Algemene Zaken, dus onder premier Lubbers. Het voordeel van het gebruik van de Gladio-kas, in de loop van de jaren vijftig ieder jaar weer met drie miljoen gulden aan goud en diamanten gespekt, was dat de gespendeerde sommen vanwege het topgeheime karakter van de O & I-werkzaamheden boekhoudkundig nergens officieel verantwoord hoeven te worden.
Volgens Hirschland was het voorstel slechts in kleine kring bekend: er zou over zijn gesproken in de ministeriele commissie voor Veiligheid en Inlichtendiensten, waarin behalve de premier de ministers van Justitie, Defensie en Economische Zaken zitting hebben. Het voorstel van de IDB kwam erop neer dat Bouterse zijn miljoenen zou opstrijken en de rest van zijn leven zou doorbrengen in het miljonairsparadijsje Belem te Brazilie, waar de legerleider al een eigen optrekje had staan. Hirschland werd verzocht persoonlijk te bemiddelen bij deze uitkoop, waaraan hij zelf een forse commissie zou overhouden. Hirschland weigerde naar eigen zeggen met de woorden: ‘Aan een schoft als Bouterse wens ik niets te verdienen’, maar hij stemde er wel in toe de geheime missie uit te voeren. Hij nam contact op met Borger Breeveld, Bouterses rechterhand, die een ontmoeting voorstelde. De zaak liep echter op niets uit omdat Breeveld de uitdrukkelijke wens had de ontmoeting te laten plaatsvinden in Paramaribo, alwaar Hirschland geen cent gaf voor zijn persoonlijke veiligheid.
ZO GING DE DEAL tussen Bouterse en Nederland niet door, en zo bleef Desi Bouterse de grote man van Suriname. Het was overigens niet de eerste keer dat de IDB een poging tot uitkoop van Bouterse had gedaan. Al in 1987 was kolonel b.d. Bas van Tussenbroek, voormalige militair attache van de Nederlandse regering in Suriname, later verblijvend in Cayenne, Frans-Guyana, benaderd door twee IDB'ers die hem hadden ingelicht over een op handen zijnde deal tussen Bouterse en Nederland. De IDB'ers hadden voor dat doel reeds reizen ondernomen naar Suriname en Brazilie, zo vertelt Van Tussenbroek aan de telefoon vanuit zijn nieuwe huis in Brazilie: ‘Ik heb nooit begrepen waarom die IDB'ers mij dat nu per se wilden vertellen. Zelf heb ik nooit bemoeienis gehad met die zaak.’
Volgens Hirschland, die zijn Surinaamse ervaringen te boek heeeft gesteld in Dossier Moengo, ‘290 uur’ (uitgeverij Cast Publishing, Den Haag) was de hoop op een nederlaag van Bouterse toen al lang en breed verkeken. Volgens Hirschland waren de troepen van Brunswijk jarenlang met geld en bonnen voor voedsel en benzine verblijd via het Zeister Zendingsgenootschap (ZZG), een Hernhutters-organisatie die actief was in de binnenlanden van Oost-Suriname. Het officieel voor humanitaire hulp aan de bosnegers uitgekeerde geld van het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking kwam op een door Van Tussenbroek beheerde bankrekening in Cayenne terecht. Zo kreeg Brunswijk geld in handen om zijn troepen in het gareel te houden.
Volgens Hirschland ging het om bewuste steun aan het verzet tegen Bouterse; Van Tussenbroek ziet het eerder als een ‘afkoopsom’. Van Tussenbroek: ‘De zendingen naar de boslandbevolking werden zo vaak onderschept - niet alleen door Brunswijks mannen, maar ook door Bouterse - dat we wel moesten overgaan tot donaties aan het kamp Brunswijk. Op die manier konden we roofovervallen voorkomen.’
In 1990 werden de presentjes aan Brunswijk via het ZZG echter stopgezet op bevel van minister Pronk. Hirschland: ‘Toen kwam Pronk met het belachelijke verhaal dat Suriname weer kon worden beschouwd als een rechtsstaat en liet hij Brunswijk keihard vallen, hoewel er altijd was beweerd dat hij op alle steun kon rekenen.’
MET HET UITEENVALLEN van het junglecommando was de grootste bedreiging voor Bouterse weg. Sommige leden van Brunswijks troepen sloten zich aan bij het reguliere leger, terwijl anderen uit angst voor Bouterses wraak de wijk naar Nederland namen. Tot de laatsten behoorde Henny Aboikonie, ex-lijfwacht van Bouterses vertrouweling Etienne Boerenveen. Aboikonie was reeds in mei 1987, een jaar na de oprichting van het junglecommando, naar Nederland gevlucht en had politiek asiel aangevraagd. Dat werd hem stelselmatig geweigerd.
Terwijl hij leefde als onderduiker, kwam Aboikonie in Tilburg in aanraking met het drugscircuit. In 1989 werd hij door de politie gepakt met enkele grammen hard drugs op zak; hij kreeg anderhalf jaar gevangenisstraf. Nadat hij die had uitgezeten, leken zijn kansen te keren: Aboikonie werd benaderd door leden van het Colombia-Paramariboteam (CoPa), de speciale eenheid van de politie in Den Haag, die daarin samenwerkte met de Amerikanen en die vanaf de oprichting in 1989 bezig was bewijzen te zoeken naar de betrokkenheid van Desi Bouterse c.s. met de Columbiaanse drugsmaffia. Het CoPa-team was geinteresseerd geraakt in Aboikonie vanwege zijn vroegere bestaan als lijfwacht van Boerenveen, de topman van het Surinaamse leger die in 1986 in een val van de Amerikaanse DEA was getrapt en in Miami was veroordeeld wegens betrokkenheid bij drugshandel.
Aboikonie vertelde het CoPa-team alles wat hij wist over de drugsmaffia en de decembermoorden van 1982 - het was een van de getuigenissen die leidden tot 81 huiszoekingen van het CoPa-team in mei en juni van dit jaar in Togo, Zwitserland, de Nederlandse Antillen, de Verenigde Staten en de Benelux. Inzet van deze acties was het achterhalen van de witwaspraktijken van de Surinaamse drugsmaffia. In Suriname zelf kon echter geen actie worden ondernomen, daar de Surinaamse president Venetiaan het rechtshulpverdrag tussen zijn land en Nederland nog steeds niet had geratificeerd.
Vreemd genoeg kreeg Aboikonie stank voor dank: pal na de acties van het CoPa-team kreeg hij te horen dat hij terug moest naar Suriname. Hoewel de Surinaamse mensenrechtenactivist Stanley Rensch en een hoge functionaris van de Nederlandse ambassade in Paramaribo stelden dat Aboikonie’s leven bij terugkomst in Suriname geen cent waard zou zijn, hield minister Kosto van Justitie vast aan de uitwijzing.
Aboikonie zit inmiddels ondergedoken, voor geen goud wil hij naar Suriname terugkeren. Aboikonie: ‘Bouterse heeft het geheugen van een olifant, hij vergeet niets. Vergeven doet hij evenmin. Het feit dat ik naar Brunswijk ben overgelopen, staat voor hem gelijk aan hoogverraad. Ook al is hij geen legerleider meer, hij heeft alle touwtjes in handen in Suriname. Straks helemaal, als hij de verkiezingen van 1996 heeft gewonnen met zijn eigen politieke partij NDP.’
ONDERTUSSEN GAAT de drugshandel vanuit Suriname onverdroten verder. Het zuidwesten van het land doet dienst als landingsbaan voor cocainetransporten vanuit Colombia. In het boek De Danser, van NRC Handelsblad-journalisten Marcel Haenen en Hans Buddingh’ wordt aannemelijk gemaakt dat er in Suriname cokelaboratoria zijn. Het CoPa-team is al meer dan twee jaar bezig aan een gerechtelijk vooronderzoek tegen Bouterse en Boerenveen. Het onderzoek leidt echter maar niet tot resultaten.
En dat terwijl Arie van der Ven, woordvoerder van de Vreemdelingendienst in Rotterdam, reeds in 1989 verklaarde dat er op grond van getuigenissen van asielzoekers uit Suriname juridische actie kon worden ondernomen tegen Bouterse. Van der Ven deponeerde de getuigenissen bij het ministerie van Jusitie - en hoorde er vervolgens niets meer van. De verklaringen bleken later verdwenen. Beschikt Desi Bouterse dan toch over een lange arm, die tot in het ministerie van Justitie reikt?
De bijzondere relatie tussen Nederland en Bouterse kreeg in de jaren tachtig voornamelijk gestalte in de uitzonderingspositie die Nederland keer op keer - en om uiteenlopende redenen - aan de legerleider toekende. In het begin gold vooral de overweging dat Suriname zich sinds de onafhankelijkheid van 1975 teveel aan Nederland had gebonden, maar dat het land zich onder een sterke man ten langen leste zelfstandig zou kunnen ontwikkelen. De VVD'er Frans Weisglas, in 1980 ambtenaar op het departement van Ontwikkelingssamenwerking, memoreerde tien jaar later dat Nederland ondanks officiele beweringen van het tegendeel de militaire coup aanvankelijk ‘nuttig’ achtte. ‘Misschien naief, maar we hadden eigenlijk niet door dat het uiteindelijk toch om een militaire staatsgreep ging. We dachten: oke’, het is aangewakkerd door de militairen, maar er zitten tenminste andere burgerpolitici. Ferrier, Chin A Sen, die wilden we steunen, ook financieel.‘
Het toenaderingsbeleid dat minister Pronk sinds zijn aantreden in 1989 voerde, beschouwde Weisglas van meet af aan als een herhaling van de fout van 1980: 'Je ziet een rare parallel met de vrij grote bedragen die nu naar Suriname gaan, als het aan minister Pronk ligt. Minister De Koning heeft toen nog veel grotere bedragen toegezegd aan Chin A Sen. We dreigen voor de tweede, of eigenlijk derde keer dezelfde fout te gaan maken door te denken dat je met veel geld in een structuur die economisch maar vooral politiek niet gezond is, iets tot stand kunt brengen.’
De opeenvolgende ministers van Ontwikkelingssamenwerking hebben altijd bij hoog en bij laag ontkend dat de Nederlandse ontwikkelingshulp werd gebruikt voor de zelfverrijking van de Surinaamse militairen of de financiering van de Surinaamse cocainesmokkel. Kritische geluiden in de Kamer werden doorgaans gesmoord met een verwijzing naar de ‘gevoeligheid’ van de betrekkingen met Suriname, waarvoor Nederland nu eenmaal vanouds een ‘bijzondere verantwoordelijkheid'droeg.
Opmerkelijk is ook de grote terughoudendheid die de Nederlandse justitie in de tweede helft van de jaren tachtig betrachtte bij het onderscheppen van Surinaamse cocainezendingen via de Rotterdamse haven, de luchthaven Schiphol en de zuidelijke landsgrenzen - de drie favoriete smokkelroutes van het 'Suri-kartel’. Aanvankelijk werd de cocaine tamelijk amateuristisch verstopt in holle boomstammen, groenten en schoenhakken, die per schip naar Rotterdam of Amsterdam werden verscheept. Onder het mom dat de Nederlandse justitie alleen geinteresseerd was in de ‘grote jongens’ werden de betrokken kapiteins en reders vaak ongemoeid gelaten, ook als ze op heterdaad betrapt waren.
De luchtroute liep van het Surinaamse vliegveld Zanderij via Willemstad en Londen naar Schiphol, waar de douane wederom zelden bijzondere aandacht aan de vluchten besteedde. De derde route liep van Suriname over land naar Cayenne, de hoofdstad van Frans Guyana, en daarna per (binnenlandse) lijnvlucht naar Parijs, vanwaar de lading over de weg naar Nederland werd vervoerd. Hoewel een groot deel van de Europese cocainemarkt via Nederland werd bevoorraad, nam minister van Justitie Korthals Altes geen bijzondere maatregelen. Het ‘tolerante klimaat’ in ons land zou - aldus de minister achteraf - een doortastend optreden toch onmogelijk hebben gemaakt.
ZOALS BEGIN DIT jaar door NRC Handelsblad werd onthuld, overlegde de Centrale Recherche- en Informatiedienst (CRI) al in 1986 een vertrouwelijk rapport waarin Bouterse wordt genoemd in verband met cocainesmokkel: ‘Bij deze cocainehandel zou het gaan om een investering van ongeveer tien miljard dollar waarbij Colombianen betrokken zijn, waaronder ene Don Miguel. Achtergrond bij dit geheel is het aanleggen van buffervoorraden in Europa.’ Achteraf beweert Korthals Altes dat zijn directie Politiezaken hem niet van deze ontwikkelingen op de hoogte hield. De toenmalige verantwoordelijken van de CRI weten echter zeker dat het materiaal destijds aan Justitie is overlegd.
De gebruikelijke uitleg dat justitie destijds eenvoudig niet over de wettelijke, materiele en financiele middelen beschikte, wil er bij veel kamerleden vandaag de dag nog steeds niet in. Volgens VVD-kamerlid en woordvoerder voor Justitie Hans Dijkstal waren er wellicht minder onschuldige redenen voor justitie om niet in te grijpen.
Dijkstal: ‘Het gerucht gaat dat er politieke redenen waren om Bouterse niet aan te pakken. Ik heb dat nooit hard kunnen maken, maar in de tijd dat Korthals Altes minister was, beschikte ik als kamerlid over meer informatie dan waarover hij leek te beschikken. Henk Knol (het inmiddels overleden PvdA-kamerlid - ab/rz) had de meest uitgesproken mening. Volgens hem sprak Nederland met twee monden door enerzijds de cocainehandel af te keuren, maar anderzijds die handel om buitenlands-politieke redenen niet aan te pakken. De omslag is pas gekomen in 1989 toen de nieuwe minister, Hirsch Ballin, na mondeling overleg met de Kamer besloot tot oprichting van het CoPa-team.’
Hirschland publiceerde enige maanden geleden in de Allochtonenkrant een alternatieve verklaring. Hij beschuldigt `een groot aantal bekende Nederlanders en Antillianen, onder wie Rob Lubbers, de broer van premier Lubbers, de Antilliaanse oud-premier Maria Liberia en het parlementslid Rufus McWilliam’ van rechtstreekse betrokkenheid bij het witwassen van drugsgeld op de Nederlandse Antillen. In dat verband noemt hij ook de inmiddels wegens grootscheepse fraude opgedoekte Slavenburg Bank, waarvan Korthals Altes tot 1982 de huisadvocaat was. Ook bij het oprollen van deze bank waren de betrokken rechercheurs en officieren van Justitie zwaar gefrustreerd omdat de zaak van hogerhand werd getraineerd. Een soortgelijke tegenwerking, maar nu met nog veel grotere particuliere of politieke belangen op de achtergrond, kan het onderzoek naar het Suri-kartel jarenlang hebben belemmerd.
DE EX-LEGERLEIDER beschikt in elk geval over de financiele middelen om een eigen informatienetwerk te bekostigen, dank zij het zakenimperium dat hij in navolging van zijn Columbiaanse en Braziliaanse relaties inmiddels in Suriname heeft opgebouwd. Voor het opzetten van zo'n imperium is het witwassen van de nodige drugsgelden vereist en bij tenminste een witwasoperatie lijkt Bouterse te zijn betrapt. Uit een uitgelekt Nederlands rechtshulpverzoek aan Zwitserland blijkt dat justitie Bouterse verantwoordelijk acht voor de invoer van 219 kilo cocai"ne in de Rotterdamse haven in 1991.
Het conglomeraat in wording van Desi Bouterse kan in de toekomst heel goed als vervanging voor zijn inkomsten uit de cocainehandel dienen. Bouterse heeft belangen verworven in onroerend goed, bouwgrond, de houthandel, rederijen, afvalverwerking en in de in Suriname zeer lucratieve goud- en valutahandel. In vijf jaar leg ik hier de basis voor een Singapore’, orakelde de herboren zakenman enkele maanden geleden. Gezien de reusachtige zwarte markt in Suriname en de vestzak-broekzakmentaliteit van de Surinaamse zakenwereld, zal Bouterse flink profiteren van elk economisch herstel dat de Nederlandse regering in het kader van het Raamverdrag voor technische en economische bijstand met Suriname zal weten te bereiken.
Bouterse zelf zegt dat hij van enige tegenwerking van zijn eigen regering alvast niets te vrezen heeft: ‘Als er wat bijzonders is, gaat men mij gewoon bellen.’ Hij zal zeker begin juni zijn gebeld, toen het draaiboek voor de internationale huiszoekingsactie uitlekte. Het leidde tot paniek bij het CoPa-team en tot de veronderstelling dat Bouterse over een informant in het team zou beschikken.
ALS HET AAN DE VOORMALIGE legerleider ligt, zal hij een swingende rentree maken bij de voor 1996 uitgeschreven presidentsverkiezingen. Jongstleden maart nam de ‘handelaar-politicus’ alvast een voorschot op zijn toekomstige glansrol van president. In Paramaribo herdacht hij traditiegetrouw de coup van 1980 ten overstaan van duizenden enthousiaste volgelingen en onthaalde hij vervolgens de verzamelde pers feestelijk op zijn buiten in Leonsberg.
Bij de huidige economische malaise in Suriname zal het hem niet moeilijk vallen om de gunst van de kiezer te winnen. Volgens het ministerie van Sociale Zaken in Paramaribo leeft 85 procent van de bevolking onder de officiele armoedegrens. De regeringspartijen, verenigd in het Nationaal Front, drijven met hun aantoonbare corruptie, hun incompetentie en hun kennelijke onwil om drastische saneringsmaatregelen te nemen ze de bevolking regelrecht in de handen van ‘Basie’. Die heeft bij al zijn misstappen van de laatste veertien jaar tenminste nooit een gebrek aan daadkracht aan de dag gelegd. ‘Deze slimme indiaan krijgen ze nooit te pakken’, pleegt Bouterse over zichzelf te zeggen. De grote vraag is hoeveel slimme kaaskoppen hem daarbij geholpen hebben, en wellicht nog helpen.