
‘Wat is de morele status van onbeleefd zijn?’
Rachel Cusk, Over onbeleefd zijn
Ik had mijn kind afgezet bij de crèche en wilde mijn hond, die blafte toen ik buitenkwam, losmaken van het paaltje waaraan ik haar een paar minuten had vastgemaakt. Er kwam een man op me af gevlogen. Grijze haren, zwart leren jack, gegroefd gezicht. Hij begon tegen me te schreeuwen.
Ik vroeg of hij niet zo wilde schreeuwen.
Nee, schreeuwde hij. Hij móest schreeuwen, anders zou ik niet begrijpen wat hij wilde zeggen. Wat hij wilde zeggen was, in een notendop, dat ik moest oprotten met mijn rothond, die hem wakker had gemaakt. De volgende keer zou hij…
Ik vroeg of hij normaal tegen me wilde praten. Hij stak zijn hand uit en gaf me een duw tegen mijn schouder.
Een paar dagen later stond ik buiten bij een poffertjeszaak aan de rand van het Malieveld in Den Haag. Er hadden zich verschillende mensen op de stoep verzameld. Aan de ene kant de mensen die bij ons hoorden: muzikanten met vioolkoffers en cello’s op hun rug, voornamelijk vrouwen. Naast ons stond een groepje mensen in het zwart met flesjes bier in hun hand. Hoewel ze vlakbij stonden, schreeuwden ze alsof er zich een drukke weg tussen ons in bevond. We moesten ophoepelen met onze kankerleugens. Ze zouden ons allemaal gaan uitroken. Ze wezen naar de cellokoffers: daar zaten zeker wapens in waarmee we de A12 gingen beschieten.
Ik merkte dat sommigen van ons zich geïntimideerd voelden en weg wilden. Ik vroeg me af waarom ik zelf zo rustig bleef, terwijl ik een paar dagen eerder, met mijn hond, had staan beven van woede en onmacht. Misschien kwam het door de gerepeteerde zinnetjes die deze mensen uitspraken, het standaardvocabulaire van de boze, bedrogen burger. Voor hen waren wij alleen maar een representatieve vijand, een personificatie van de vage dreiging die ze boven hun hoofden voelden hangen, de dreiging dat hen alles zou worden ontnomen.
De woede van de man bij de crèche had veel gevaarlijker gevoeld. Ik had niet alleen iets gerepresenteerd, maar daadwerkelijk iets gedáán om het begin van zijn dag te verpesten. Iets in hem had kortsluiting gemaakt, of liever gezegd het tegenovergestelde van kortsluiting: alle lampen waren in hem aan gesprongen, alle apparaten draaiden op volle toeren. Ik stond daar in het volle licht van zijn furie, geen symbolische vijand maar een concrete. Mijn passiviteit scheen bovendien zijn woede nog verder aan te wakkeren. Hij wilde me pijn doen, realiseerde ik me, vlak voordat hij me duwde. Ik was een vrouw van één meter 67 en ik stond daar met een lege kinderwagen en een ineengedoken dwergteckel. Mijn reële kwetsbaarheid had hem toestemming verleend over te gaan op het laatste redmiddel van iedereen die er met taal niet meer uitkomt. Er waren geen getuigen geweest, de straat was leeg. Mijn hond piepte van schrik.
Beleefdheid en passiviteit kunnen, zo bleek ook op de A12 in Den Haag, tamelijk disproportionele reacties uitlokken. Misschien komt het doordat er een bepaalde superioriteit van uitgaat: wie beleefd blijft in het aangezicht van onbeleefdheid keurt impliciet die onbeleefdheid af. Die hamert, zoals ik deed bij de man op straat, op de ongeschreven sociale gedragscodes van niet schreeuwen, niet schelden en elkaar laten uitpraten. Ik had gelijk, en ik tartte de man met mijn gelijk.
Ook Rutte is er bedreven in te hameren op goed fatsoen. Over iedereen die de A12 blokkeerde om te protesteren tegen het klimaatbeleid en na uren vreedzaam protest in de kou een ijskoude bak water over zich kreeg uitgestort, zei hij dat ze gewoon hadden moeten luisteren naar de politie toen die hen beleefd vroeg ermee op te houden. Ergens op het Malieveld was een klein hoekje uitgespaard waar men, keurig binnen de regels en volstrekt irrelevant gemaakt, zijn spandoeken omhoog mocht houden. Eigen schuld, dikke bult. De Haagse burgemeester ging nog een stapje verder door zichzelf het smetteloze pak van de verdrietige beul aan te meten en te zeggen het ‘triest’ te vinden dat de waterkanonnen ‘nodig’ waren geweest.
Het verschil tussen het door de VVD zo hoog in het vaandel gehouden fatsoen en het mijne is dat de VVD iedere verstoring, ieder niet in het gareel lopen, iedere vorm van aandacht voor het onrecht van de status quo, ziet als onfatsoenlijk. Echt fatsoen heeft niet te maken met gehoorzamen, maar met doen wat nodig is om je waardigheid te verdedigen. Dat kan protest betekenen, of weglopen als iemand je een duw geeft.