Ik liet het aan de redactie over om haar ervan op de hoogte te stellen dat niet alles wat schrijvers beweren de zuivere waarheid is, maar in de jaren daarop moest ik niettemin regelmatig aan haar denken, meestal net als ik wilde beginnen aan een sappige seksscène. Mijn hoofdpersonen uit die tijd hadden geen opzienbarend seksleven.
Dat de combinatie penis/literatuur geen gelukkige is wist ik al sinds ik voor het eerst een mannelijke masturbatiescène had gelezen, in een boek dat mijn vader mij verboden had. Niet alleen maakte het de rest van dat boek onleesbaar - de bewegingen en geuren van die scène in het hoge gras bleven voortdurend door het verhaal heen schemeren - maar het wierp ook een schaduw over de rest van de literatuur van mijn jeugd. Halverwege De scheepsjongens van Bontekoe zag ik ineens Rolf, Hajo en Padde voor me, die in het schemerduister van het vooronder hun jongensroedes aan het opmeten waren. Ook In de ban van de ring werd nooit meer hetzelfde nadat mijn fantasie een verhitte Bilbo en Frodo opvoerde, gezeten in de gezellige huiskamer van Balingshoek, met de handen aan elkaars hobbits. Aan Arendsoog en Winnetou ben ik dan ook nooit begonnen, ik zag de bui al hangen.
Zoals alles sleet ook dit gevoel met de jaren, en lange tijd kon ik rustig een boek uitlezen zonder me dwangmatig voor te hoeven stellen wat de hoofdpersonen in hun broek hadden. Geen pik zat me meer dwars. Tot ik een paar weken geleden de biografie van Matthew Bruccoli over F. Scott Fitzgerald en Ernest Hemingway las. Dat Fitzgerald en Hemingway lange tijd bevriend waren, was me bekend, maar van de mate van intimiteit van hun vriendschap was ik zalig onwetend. For Whom the Bell Tolls (de slaapzakscène!) en Tender is the Night (alles!) waren onaantastbare boeken.
Nu werd ik dan geïnformeerd dat Fitzgerald aan Hemingway vertelde hoe Zelda geklaagd had dat zijn penis te klein was om haar te bevredigen. Op dat moment had ik het boek natuurlijk moeten wegleggen, maar ik reageerde traag en las hoe Hemingway Fitzgeralds anatomie had geïnspecteerd en hem had verzekerd dat hij een normale maat had. In een voetnoot vermeldde de biograaf dat twee bronnen bevestigd hadden dat Hemingway het bij het rechte eind had: redacteur Arnold Gingrich in de Amerikaanse Esquire en Sheilah Graham, Fitzgeralds laatste minnares, in haar memoires.
Nu kan ik veel verdragen, zelfs jonge sla in september, slap nog, in vochtige bedjes, maar niet dat ze mijn verhalen lezen en zich daarbij gaan voorstellen wat mijn maat is - en dat ze de voetnoten in mijn biografie erop gaan naslaan. Straks voel ik me nog verplicht om te verklaren dat ik niks te klagen heb, dank u, dat ik zelfs de vergelijking met het gemiddelde best…
Gelukkig weet ik dat ik erop kan vertrouwen dat lezers daar niet in geïnteresseerd zijn, dat het u geen klap kan schelen waar schrijvers hun broek mee vol doen.
‘Dat weet ik zeker. Maar het is de vraag wat je relevant noemt. Door Antonius of Oidipous een blikje cola te laten drinken wordt het nog geen modern stuk. Alles mag op het toneel, dat is het grote verschil met de werkelijkheid; het is geen werkelijkheid. Als de Matthäus Passion gezongen wordt hebben die mensen geen Midden-Oosterse nomadenkostuums aan. Is de Matthäus Passion relevant? Ik denk van wel. Rebelleren tegen de gevestigde orde is te eenzijdig. Kunst heeft wel de plicht schijnbare waarheden te ondergraven waardoor mensen gaan nadenken en geschokt worden in hun emotionele en rationele ervaringen.