Om een klimaatramp af te wenden moet het kapitalisme gered worden van de kapitalisten © Brendan Smialowski / AFP / ANP

De grootgrutter uit Zaandam kende een roerige aandeelhoudersvergadering. Niet dat financiële resultaten daartoe aanleiding gaven: de winst bereikte een recordhoogte. Het waren fnv en Milieudefensie die zich roerden binnen en buiten de vergadering. Zij spraken over ongelijkheid, graaiflatie, vervuiling en het Parijs-akkoord.

De vertegenwoordigers van ‘people & planet’ keren zich daarmee tegen het idee van de neoliberale econoom Milton Friedman dat bij bedrijven als Ahold winst en alleen winst voorop moet staan. Sinds zijn dood in 2006 is Friedmans invloed tanende, maar hij is nog verre van verdwenen. De acties in Zaandam staan niet op zichzelf. Ook in Brussel wordt er gewerkt om de aandeelhouder van de troon te stoten en Friedman voor eens en voor altijd te begraven.

Voor Milton Friedman (1912-2006) is economische vrijheid de voorwaarde voor politieke vrijheid. Hij bepleit dan ook zo veel mogelijk ruimte voor privaat initiatief en markten, bijvoorbeeld in zijn boek Kapitalisme en vrijheid uit 1962. Er is, volgens Friedman, geen plek voor de overheid in het onderwijs of bij het uitgeven van een rijbewijs. Ook mogen bedrijven in hun denken niet ‘politiek’ zijn; zij worden geacht zich louter te richten op het maken van winst. ‘De maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven is het verhogen van de winsten’, is de veelzeggende titel van zijn essay uit 1970. Het is de nette, academische versie van Gordon Gekko’s ‘greed is good’ uit de film Wall Street.

In de loop van de tijd wordt Friedman van dwarsdenker een voorganger. Dat geldt zeker wanneer in de jaren tachtig conservatieve politici als de Amerikaanse president Ronald Reagan en de Britse premier Margaret Thatcher zijn ideologie van de vrije markt in de praktijk brengen met een programma van deregulering, privatisering en belastingverlaging. Zo geven zij Friedmans voorstel voor een vlaktaks van twintig procent politiek navolging met fors lagere belastingtarieven voor de hoogste inkomens. Het zorgt voor jaren van steeds groter wordende inkomensongelijkheid.

Niet alleen politici laten zich leiden door Friedmans gedachtegoed. Alan Greenspan, tot 2006 voorzitter van de Amerikaanse Federal Reserve, hoopt – zoals hij naderhand verklaart tijdens een hoorzitting in het Congres – dat de financiële markten zichzelf zullen corrigeren. Dat doen ze niet. De speculatie in rommelhypotheken komt tot uitbarsting met de val van Lehman Brothers en leidt tot een mondiale financiële crisis.

De ‘vrije’ markten blijken niet zonder overheden te kunnen. Om een meltdown te voorkomen, moeten overheden ingrijpen. Vaak door banken leningen en garanties te verstrekken en soms door ze voor miljarden euro’s over te nemen. Zoals Tsjernobyl onder een laag beton wordt bedolven, worden banken en andere financiële instellingen bedolven onder buffers, eisen, regels en toezicht. Friedmans gedachtegoed loopt een forse knauw op. Maar net zomin als Tsjernobyl het einde van kernenergie inluidt, is de financiële crisis het einde van Friedmans grip op onze samenleving. Wel komt er een kentering in het denken.

‘Vanaf vandaag gaan we (…) bouwen aan een raamwerk dat de financiële sector in dienst stelt van het algemeen belang en van klimaatneutraliteit.’ In 2018 ben ik bij de bijeenkomst waar de Franse president Macron het Europese actieplan voor ‘duurzaam beleggen’ met deze woorden aftrapt. De woorden van Macron weerspiegelen niet alleen de ervaring van de financiële crisis, maar ook de opgave tot een duurzame economie.

Onmiskenbaar werd de noodzaak voor extra investeringen ingegeven door de afspraken van het akkoord van Parijs: maar liefst 260 miljard per jaar tot en met 2030. Een groot deel daarvan zullen private investeringen moeten zijn. Samen met een groep collega-parlementariërs zet ik mij aan een rapport over de vraag hoe dat te bereiken zou zijn. Al schrijvend begin ik de omvang van de opdracht meer en meer te beseffen. De vrije markt zal niet gaan zorgen voor duurzame groei.

Typerend is de nederlaag van Unilever-topman Paul Polman. Hij kiest een strategie die het behalen van winst combineert met zorg voor mens en milieu. Unilever heeft onder zijn leiding vol ingezet op vermindering van uitstoot en afval en op verbetering van werkomstandigheden wereldwijd. Niet alle beleggers zijn echter van die strategie overtuigd. Zeker niet na een overnamebod door de Kraft Heinz Company met hulp van superbelegger Warren Buffett. Het bod ligt hoger dan de koers, in de verwachting dat Unilever na het schrappen van de duurzaamheidsstrategie extra winstgevend zal worden. Om aandeelhouders van het bod te weerhouden, moet Polman bakzeil halen: extra winst uitkeren en in de kosten snijden. Het staat haaks op zijn oorspronkelijke strategie.

Het is een duidelijk voorbeeld van het feit dat de vrije markt voorrang geeft aan winst en de opgave tot duurzaamheid in gevaar brengt. Het gedachtegoed van Milton Friedman staat dus in de weg. Zelfs een moedig leider is uiteindelijk niet meer dan een slim schaap als het systeem niet wezenlijk verandert.

‘Doorbreek het winstbejag op korte termijn.’ Dat is een van de ingrijpende adviezen die een groep van deskundigen in 2018 doet in een rapport over de opzet van een systeem van ‘duurzaam beleggen’. Met het perspectief van de lange termijn moet de tegenstelling tussen financiële winst voor aandeelhouders en maatschappelijke impact op mens en milieu vervagen.

Neem het voorbeeld van Shell. Auto’s moeten in een hoog tempo elektrisch worden en zullen de benzinepompen steeds vaker voorbijrijden. Shell krijgt last daarvan, zeker zolang het ervoor kiest niet grootscheeps in duurzame energie te investeren maar wel winsten aan aandeelhouders uit te keren. Tuurlijk, nu zullen die winsten de aandeelhouders tevreden stemmen, maar later zal de waarde van fossiele brandstoffen afnemen en mogelijk zelfs instorten. Shell is dan een kaartenhuis dat op instorten staat. Met het perspectief van de lange termijn is het dus logisch dat een belegger uit Shell stapt. De tegenstelling tussen waarde voor aandeelhouders en waarde voor maatschappij verdwijnt, in elk geval ten dele.

Het is een pragmatisch antwoord op een fundamentele vraag: mogen professionele vermogensbeheerders het streven naar winst en rendement combineren met de zorg voor mens en milieu? Voor Friedman is het antwoord een duidelijk ‘nee’. Maar de Nederlandse pensioenfondsen doen het spelletje ‘geen ja en geen nee’. Zij kiezen vaak voor het pragmatische antwoord van de lange termijn. Dat is al voldoende voor sommige grote Nederlands pensioenfondsen om niet langer in Shell te beleggen.

Als ceo van Unilever verwoordt Paul Polman wel het fundamentele antwoord. Op een bijeenkomst met beleggers vertelt hij ze namelijk dat ze niet hem moeten bevragen over Unilevers strategie en zorg voor duurzaamheid, maar juist zichzelf en anderen moeten vragen ‘waar ze het lef vandaan halen om deze prachtige planeet te vernietigen’. Het moet de norm zijn om het maken van winst te combineren met zorg voor mens en milieu.

Republikeinen verbieden pensioenfondsen om duurzaamheid na te streven

Het Europees Parlement schaart zich in meerderheid achter die opvatting en gaat daarmee naar de onderhandelingstafel. Het actieplan is namelijk vertaald naar wetgeving. Ik ben een van de (hoofd)onderhandelaars: de kans om de doodskist voor een Nobelprijswinnaar te helpen timmeren wil ik met beide linkerhanden grijpen.

Op tafel liggen twee wetgevende ingrepen die ertoe moeten leiden dat ook private investeringen bijdragen aan de opgave voor duurzaamheid in brede zin. Ten eerste is er een wetvoorstel voor een gedetailleerde definitie van duurzaamheid. Ten tweede moeten beleggers rapporteren over de duurzaamheid van hun activiteiten en investeringen.

Het stelsel van financiële verslaglegging staat ten dienste van aandeelhouders. Het is in loop van vele decennia steeds verfijnder geworden en biedt werk aan een industrie van accountants, controllers en analisten. Het ‘meten = weten’ van duurzaamheid staat daarentegen nog in de kinderschoenen. De bedoeling is om deze twee soorten verslaglegging op gelijke voet te zetten. Europa keert daarmee terug naar het Rijnlandse model waarin alle belangen – van klanten tot leveranciers, van werknemers tot klimaat – betrokken worden: niet alleen ‘profit’ maar ook ‘people & planet’.

De eerste wetgevende ingreep is een feit in de eerste helft van 2019. Het is de uitkomst van een gevecht in de achterkamers van Brussel. Er ligt een voorzichtig voorstel van de Europese Commissie, de ‘Sustainable Finance Disclosure Regulation’. Het verplicht financiële instellingen, van vermogensbeheerders als het Amerikaanse BlackRock tot verzekeraars als het Europese Allianz, in kaart te brengen hoe duurzaamheidsrisico’s hun financiële resultaten beïnvloeden. Het klinkt misschien als een ferme stap, maar het blijft in de geest van Friedman en laat het lef van Paul Polman onbenoemd.

Bij duurzaam beleggen is namelijk niet alleen van belang hoe duurzaamheid, of het gebrek daaraan, de waarde van de investeringen beïnvloedt, maar ook hoe de investeringen een effect op duurzaamheid zelf sorteren. Bij de eerste invalshoek ligt nog steeds de nadruk op winst, terwijl bij de laatste invalshoek ook maatschappelijke belangen tellen. Het is het verschil tussen pensioenfondsen die uit Shell stappen om hun inleg veilig te stellen en Polman die investeert mede uit zorg voor mens en milieu. Terwijl de lidstaten aan de eerste invalshoek vasthouden, bepleit ik als hoofdonderhandelaar namens het Europees Parlement de laatste. Het is een principieel verschil en dus lastig te overbruggen.

Maar de tijdsdruk is groot: de Europese verkiezingen van mei 2019 naderen en het actieplan dreigt zonder daadwerkelijke acties te blijven. Dit leidt tot een compromis: de laatste, brede invalshoek komt er, maar alleen voor investeringen en beleggingen die zichzelf als duurzaam kwalificeren. De bewijslast komt bij de investeerder te liggen: wie zegt duurzaam te zijn, moet dat laten zien. Het compromis is voor het Europees Parlement een halve maar belangrijke overwinning: het is geaccepteerd dat investeerders andere dan financiële belangen mogen nastreven.

De tweede wetgevende ingreep, de zogenoemde ‘taxonomie’, komt pas tot stand na de Europese verkiezingen, in de tweede helft van 2019. De laatste onderhandelingsronde is op 5 december en Bas Eickhout, mijn collega en hoofdonderhandelaar op deze wet, en ikzelf kijken zo nu en dan nerveus op de klok of het lukt de laatste punten op tijd af te ronden om sinterklaasavond te halen. En dat lukt. Maar het akkoord is op zichzelf al een mooi cadeau. De taxonomie definieert op globaal niveau wanneer een activiteit duurzaam is, en vraagt aan de Europese Commissie om dit per activiteit uit te werken. Hoeveel CO2 mag er vrijkomen per kilo aluminium? Hoe waterzuinig moet een nieuwbouwwoning zijn? Vanaf wanneer moeten auto’s volledig elektrisch zijn? Het zorgt ervoor, zo is de hoop, dat fondsen naar duurzame investeringen vloeien en zo onze economie verduurzamen. Bas Eickhout noemt het dan ook ‘de wet die de wereld redt’.

Zo wordt in 2019 het fundament gelegd voor het ‘meten = weten’ van duurzaamheid. Daarop moet worden voortgebouwd. Er is nog veel te doen. Zo komt er drie jaar later een logisch vervolg. De financiële instellingen klagen – terecht – dat zij moeten rapporteren over de duurzaamheid van hun investeringen in bedrijven terwijl die bedrijven zelf dat niet hoeven. Dat maakt investeerders afhankelijk van commerciële, vaak Amerikaanse bedrijven die data leveren van ronduit wisselende kwaliteit. Wetgeving die bedrijven met meer dan 250 werknemers verplicht te rapporteren is dan ook een even logisch als noodzakelijk vervolg.

De volgorde van wetgeving laat zien dat er voor het bouwwerk van duurzame financiering bepaald geen kant-en-klare blauwdruk ligt. Het is meer een bouwput. Waarbij bouwongelukken onvermijdelijk zijn. Een daarvan is dat een uitgewerkte en werkbare definitie van duurzaamheid nog ontbreekt.

Zo laat onderzoek zien dat de helft van Europa’s duurzaamste beleggingsfondsen nog altijd geld steekt in kolenbedrijven, oliegiganten en andere vervuilers. De groei van duurzame beleggingsfondsen is onstuimig, zelfs te onstuimig. Het vermogen in duurzame beleggingsfondsen bedraagt halverwege januari 2023 meer dan 4500 miljard euro. Dat is ruim 55 procent van het totale vermogen in beleggingsfondsen, en dat percentage is in minder dan twee jaar verdubbeld. Zo groen kan al dat geld niet zijn. De groei laat vooral zien dat het predicaat ‘duurzaam’ verkoopt. Het groenwassen van geld is een probleem, en op dat probleem hebben de toezichthouders nog weinig zicht, laat staan greep.

Lees ook:

Tegelijkertijd gaat de onstuimige opkomst van duurzame beleggingen gepaard met de groeiende vrees onder bedrijven die zich niet met het predicaat ‘duurzaam’ kunnen tooien. Zij vrezen zonder investeerders achter te blijven. Vanuit die vrees komt er een stevige tegenreactie.

Hóe stevig blijkt twee jaar later, op oudejaarsavond 2021. Want terwijl de champagneglazen al klaarstaan, komt op mijn telefoon een bericht binnen. Na sterke druk vanuit een groep lidstaten, Frankrijk voorop, heeft de Europese Commissie een half uur voor middernacht het voorstel gedaan om gas en kernenergie als duurzaam te bestempelen. De Europeaan Macron, die zich bij de aftrap nog een groot voorstander van ‘duurzaam beleggen’ heeft getoond, buigt het hoofd voor de Franse president Macron. Kernenergie lijkt door het radioactieve afval en de grote waterbehoefte allesbehalve duurzaam, maar is wel van oudsher de Franse keuze.

CEO Paul Polman vraagt beleggers ‘waar ze het lef vandaan halen om deze planeet te vernietigen’

Natuurlijk proberen linkse europarlementariërs het besluit over kernenergie en gas te blokkeren. Maar daarvoor is duidelijk geen meerderheid te vinden in het parlement. Er lopen nog verschillende rechtszaken bij het Europese Hof, maar de schade aan de geloofwaardigheid van de ‘taxonomie’ en daarmee de Europese agenda voor duurzaam beleggen is onmiskenbaar.

De actieve lobby van landen en industrieën laat zien hoe hoog de verwachtingen gespannen zijn. Door duurzaamheid te definiëren en door financiële partijen te verplichten daarover te rapporteren, zullen publieke en private investeringen grondig veranderen. De verwachting, of vrees, dat niet-duurzame investeringen steeds moeilijker aan geld voor financiering zullen komen, heeft een massale lobby als gevolg over de vraag wat duurzaam is en wat niet.

Deze vrees komt ook in Amerika bovendrijven. Grote Amerikaanse vermogensbeheerders als BlackRock staan niet te boek als uiterst duurzaam, maar bewijzen wel lippendienst aan het streven naar duurzaamheid. Zo schrijft de grote baas van BlackRock, Larry Fink, elk jaar een brief aan de ceo’s van bedrijven waarin hij het langetermijnperspectief bepleit en het ‘stakeholder capitalism’ bezingt. Het Rijnlands model maakt ook school in de Angelsaksische landen. Maar niet bij iedereen.

‘Een poging om de ideologie van de heersende klasse aan de samenleving op te leggen’, zo karakteriseert de Republikeinse publiekslieveling Ron DeSantis duurzaam beleggen. Hij voert naar eigen zeggen oorlog tegen ‘woke capitalism’ en opent het vuur op BlackRock. Hij ziet alle pogingen om duurzaamheid een plek naast winstmaximalisatie te geven als een directe aanval op het gedachtegoed van Milton Friedman, en daarmee op het Amerikaanse vrijheidsideaal. Als gouverneur van Florida haalt hij fondsen van de staat weg bij BlackRock, en met medestanders weet hij zelfs een wet door het Congres te loodsen die Amerikaanse pensioenfondsen verbiedt duurzaamheid na te streven. Om de wet te blokkeren moet Joe Biden voor de eerste keer in zijn presidentschap een veto uitspreken. Maar sommige Amerikaanse staten – in Republikeinse handen – hebben vergelijkbare wetten al ingevoerd.

De vraag is of het bouwwerk voor duurzaam beleggen in Europa al stevig genoeg is om soortgelijke aanvallen te kunnen weerstaan. Een wezenlijk lacune is dat beleggers de zorg voor duurzaamheid op zich mogen, maar niet hoeven nemen. De wetgeving beoogt groene investeringen zichtbaar en aantrekkelijk te maken, maar ontmoedigt bruine investeringen niet.

Zo kunnen banken en bedrijven geld blijven steken in het ontdekken en ontwikkelen van nieuwe fossiele reserves, terwijl bekend is dat meer dan zestig procent van de olie- en gasreserves en negentig procent van de kolen onaangeraakt moeten blijven om de Parijs-doelen te halen. Zolang bruine investeringen mogen, is de verleiding daartoe groot, ook voor ‘groene’ fondsen.

Een volgende stap is daarom een verplichting voor beleggers en bedrijven om verantwoordelijkheid te dragen voor de effecten van hun activiteiten op duurzaamheid. De Europese wet op maatschappelijk ondernemen kan daartoe een aanzet zijn. Minimaal moet zij verschillende activiteiten uitsluiten, zoals de exploratie en exploitatie van nieuwe fossiele bronnen. In het verlengde daarvan moet het beloningsbeleid in lijn komen met duurzaamheidsdoelen. Bonussen zijn steeds vaker afhankelijk van het halen van zulke doelen, maar – zo heeft PwC onlangs moeten constateren – de doelstellingen zijn bepaald niet veeleisend. Zo heeft Shell in 2021 negentig procent van de groene bonussen toegekend aan de top van het bedrijf. Ook dat is ook een vorm van groenwassen.

Niet het financieel rendement, maar sociale en ecologische doelen moeten het zwaarst wegen. Dat stelt econoom Adrienne Buller in februari dit jaar in een interview met De Groene. Het is cynisch te moeten constateren dat voor die kentering zeker twee crises nodig zijn geweest, de kredietcrisis en de voortgaande klimaatverandering.

Het bouwwerk van duurzaam beleggen (en ondernemen) moet dat bereiken. Maar het werken daaraan wordt bemoeilijkt door de rondwarende geest van Friedman. Bij inhalige aandeelhouders van Unilever, wankelmoedige onderhandelaars voor Europese wetsvoorstellen, opportunistische managers van beleggingsfondsen en Amerikaanse Republikeinen.

Zeker, een verplichting voor beleggers en bedrijven om verantwoordelijkheid te dragen voor de effecten van hun activiteiten op duurzaamheid zal een tegenreactie oproepen. In het bedrijfsleven, de financiële sector en de politiek zijn er nog te veel bazen en baasjes die verlekkerd of zelfs verbeten terugverlangen naar de tijd waarin alleen winst voorop stond en sociale en ecologische doelen buiten beeld bleven.

Maar die ‘goede oude tijd’ is voorbij. De grenzen van de vrije markt, met de nadruk op oneindige groei en ongebreideld eigenbelang, zijn de afgelopen decennia zichtbaar geworden. Het kapitalisme redden van die kapitalisten: dat is nodig om de financiële sector eindelijk dienstbaar te maken aan de samenleving en om een nakende klimaatramp af te wenden. Maar of het gaat lukken Friedman voorgoed naar het dodenrijk te verbannen is dus niet zeker. De kans daarop is wel groter dan ooit tevoren. En de noodzaak daartoe ook.

Lees verder:

Paul Tang is europarlementariër namens de PvdA. Hij liet zich bij het schrijven van dit stuk inspireren door drie verhalen in De Groene: het essay Slimme schapen door Jeroen Smit; het onderzoek naar groene beleggingsfondsen door Investico; en het interview met Adrienne Buller over de financiële sector door Ewald Engelen