‘Meet the Judge’ is de naam van evenementen die sinds 2006 jaarlijks worden georganiseerd om de bevolking kennis te laten maken met rechters. In een debatcentrum of verenigingsgebouw kunnen mensen vragen stellen over onderwerpen als ‘hoe wordt een straf bepaald?’ en ‘hebben rechters wel eens een slapeloze nacht?’ Soms brengt een magistraat zijn of haar toga mee, je mag eraan voelen.

Blijkbaar is de afstand zo groot dat rechters het nodig vinden om naar de burger toe te gaan. Maar als wat? Wat is een rechter zonder rechtszaal? Binnen is hij de formele, grotendeels gedepersonaliseerde beoefenaar van een belangrijke en gevaarvolle publieke functie, buiten is hij minder bijzonder. De burger ontmoet in de stad dan ook niet zozeer een rechter, als wel een medeburger die over zijn of haar werk praat.

Meet the Judge past in vele pogingen van de rechterlijke macht, soms op het wanhopige af, om kritische maar lang niet altijd geïnformeerde mensen meer kennis bij te brengen en voor zich te winnen. Via haar eigen website doet de rechtspraak tegenwoordig niet alleen aan online verspreiding van uitspraken, maar presenteert ook portretjes van bijzondere rechters en verzint items als ‘kruip in de huid van een rechter en oordeel zelf’. In Amsterdam verwees de voorlichtingsdienst zelfs online naar komende rechtszaken die het publiek wel zouden interesseren, maar dat blijkt van de site te zijn gehaald.

Het zijn allemaal reacties op de kritiek dat de rechterlijke macht weinig transparant is, een te gesloten cultuur heeft, te soft is en enkele opvallende missers heeft voortgebracht. Maar waarom zou je de denkrichting niet eens omdraaien? In plaats van dat rechters ‘een brug slaan naar de burger’ wordt de burger mederechter. Meet the Judge als aangelegenheid waar ernst de boventoon voert en er medeverantwoordelijkheid is in het strafproces.

Lang nam ik aan dat jury’s en andere vormen van lekenrechtspraak een bedenkelijk overblijfsel waren uit vroeger eeuwen. Het is vaak de eigen perceptie die een onbevangen blik onmogelijk maakt. Naar mijn idee, dat ik bleek te delen met bijna elke Nederlander, zouden leken zich laten meeslepen door emoties en was het beschaafder om rechtspraak over te laten aan deskundigen. De Groningse rechtssocioloog John Griffiths, zelf afkomstig uit Amerika, wijdde in 1995 een artikel aan deze zienswijze onder de naam De jury als spiegel van de Nederlandse ziel. Hij schreef: ‘Deze overtuiging van het eigen gelijk heeft iets weg van het geval van de ouders van een soldaat die, kijkend naar hun zoontje in een voorbij marcherend legerkorps, opmerken: “Everyone is out of step but Johnny!”’

Het duurde even voor het doordrong, maar inderdaad: als je met buitenlandse ogen naar het nationale vertrouwen in deskundigheid kijkt, zie je hoe wij met ons gelijk uit de maat lopen. In ieder geval in strafzaken.

Lekenrechtspraak heeft een lange traditie. In de Middeleeuwen ontwikkelden zich in Europa twee vormen, onafhankelijk van elkaar en van de Grieks-Romeinse traditie: in Engeland de jury en op het continent de scabini, Schöffen of schepenen. De juryrechtspraak expandeerde mee met het Britse rijk tot in de uiteinden ervan. Ze stak ook over naar Frankrijk, waar ze sinds De l’esprit des lois van Montesquieu en het standaardwerk van de achttiende-eeuwse Italiaanse filosoof Cesare Beccaria wordt gezien als een democratische manier om het strafproces te voeren. Via Frankrijk verspreidde de jury zich over het continent tot in Rusland, waar in 1864 juryrechtspraak werd ingevoerd.

In het algemeen kan men in de eeuwen daarna een langetermijntendens vaststellen waarin de klassieke juryvorm met (meestal) twaalf gezworenen wordt teruggedrongen en beroepsrechters een grotere rol gaan spelen. Ook ontstaan er in Europa gemengde tribunalen met beroepsrechters en gewone burgers. Soms gaat de ontwikkeling een andere kant op. In Spanje en Rusland zijn min of meer klassieke jury’s opnieuw ingevoerd.

Vrijwel elk democratisch land in het Westen – Luxemburg schafte de jury in 2005 af – laat de gewone burger meedoen aan de strafrechtspraak. Om allerlei (excuus)redenen is het vooral de middenklasse die uiteindelijk als leek in het strafproces optreedt. Met als gelukkige bijvangst schrijvers die hun bevindingen tot kunst transformeren. De Franse schrijver André Gide was zo geïnteresseerd in de rechtspraak dat hij eropuit was om in een jury te zitten. In 1914 verscheen zijn essay Souvenirs de la cour d’assise. De Amerikaanse scriptschrijver Reginald Rose werd als jongeman opgeroepen voor de jury en had er helemaal geen zin in, maar hij ging en de ervaring was zo indrukwekkend, zei hij in interviews, dat hij haar omzette in televisiedrama. Zijn script was de basis voor de filmklassieker 12 Angry Men van Sidney Lumet.

In één bloedhete middag voltrekt zich in die jurykamer het wordings­proces van kritische distantie en onpartijdigheid

Misschien kan film verduidelijken wat in droge opsommingen van argumenten voor en tegen verdwijnt. In 12 Angry Men (1957) vang je maar een glimp op van de jonge verdachte met zijn treurige ogen. De grijze rechter komt alleen in beeld om de jury te instrueren. Dan verplaatst de handeling zich al naar de kamer waarin de jury beraadslaagt. Twaalf juryleden zijn er, allen aangeduid met een nummer, om te benadrukken dat zij daar niet zitten als persoon maar als gezworene. De verdenking luidt dat de jongen zijn vader heeft vermoord. Slechts een unaniem oordeel telt, heeft de rechter gezegd, en uit een eerste stemronde blijkt dat er al direct elf stemmen opgaan voor veroordeling, maar Henry Fonda, nummer 8, brengt de twijfel in het spel. De spanning is om te snijden als hij op kalme toon het bewijs ter discussie begint te stellen en in een paar meesterlijk lange shots gaat fungeren als degene die gemakzuchtige redeneringen doorprikt. Zijn ernst is aanstekelijk, ook andere hersens worden in beweging gebracht, de een na de ander begint te voelen wat het is om verantwoordelijk te zijn. In één bloedhete middag voltrekt zich in die jurykamer het wordingsproces van kritische distantie en onpartijdigheid.

Als je een jury opvat als een klein parlement, dan zie je dat hier aan het werk. In die zin is de film de ode aan de juryrechtspraak die de meeste Amerikanen erin zien. Het gezamenlijke oordeel van willekeurige mensen, die door een notificatie zijn opgeroepen om hun plicht in de samenleving te vervullen, en daarbij niets te winnen of te verliezen hebben, legitimeert in Amerikaanse ogen de beslissing. Jurylid nummer 11, een uit Europa afkomstige immigrant, verwoordt dat in de film.

Maar zeker niet iedereen in Amerika is geporteerd voor de jury. ‘The jury trial at his best is the apotheosis of the amateur’, schreef de dean van Harvard Law School begin jaren zestig. En inderdaad, wie garandeert dat juryleden niet alle twaalf goedgelovige en/of bevooroordeelde mensen zijn, zonder een Henry Fonda die hun hart raakt en hun hoofden verlicht met kennis? Critici zeggen ook dat juryleden mogelijk soms op oneigenlijke gronden worden geselecteerd, makkelijk worden beïnvloed en belangrijke zaken niet begrijpen.

Om de discussie over de jury op een hoger plan te brengen besloten de Amerikaanse wetenschappers Harry Kalven en Hans Zeisel tot een groots opgezet empirisch onderzoek. Ze vroegen aan honderden strafrechters, nadat de juryleden zich hadden teruggetrokken voor beraad, wat zij zouden hebben beslist als ze het voor het zeggen hadden gehad. De analyses in The American Jury (1957) zijn tamelijk overweldigend voor wie gewend is aan de Nederlandse zienswijze. In circa 78 procent van de zaken was er geen verschil in uitkomst tussen rechter en jury. Dat is al opmerkelijk, maar van belang is natuurlijk een verklaring te vinden voor de ruim twintig procent andere uitkomst. De jury motiveert haar oordelen niet, dus de geënquêteerde rechters moesten hier interpreteren. Een harde conclusie was dat de jury in negentien procent van de zaken vrijsprak terwijl de rechter had willen veroordelen. In drie procent van de zaken had de rechter milder willen zijn.

Het meningsverschil was in het algemeen niet toe te schrijven aan onbegrip van de jury, maar aan het ruim opvatten van het begrip ‘beyond reasonable doubt’, een andere waardering van de feiten of aan ideeën over wat rechtvaardig is. Een jury staat wat losser van juridische normen en regels dan de beroepsrechter, die zich voor strikte handhaving daarvan aan de gemeenschap moet verantwoorden. Regelmatig bleek de beroepsrechter met de andere uitkomst goed te kunnen leven. Er waren ook dubieuze jurybeslissingen, maar het beeld dat blijft hangen is toch van jury’s die emotie en ratio niet zo scherp hoeven te scheiden, die illustreren wat Martha Nussbaum in Upheavals of Thought beschrijft als ons rationele zelf, dat aan het werk gaat op de golf van een emotie.

‘De jury doet het soms anders maar kennelijk niet slechter dan een rechter’, concludeerden de Nederlandse wetenschappers Klik en Van Koppen in 1991 op basis van dit onderzoek, dat internationaal als ‘landmark’ geldt. Een studie van Jackson en Doran in Noord-Ierland uit 1991 bevestigt in de kern de eerdere analyses.

Cruciaal voor het begrip van waarom ook leken tot goede oordelen kunnen komen, is dat een rechter is opgeleid in het recht, maar niet speciaal in het met gezond verstand evalueren van het bewijsmateriaal in strafzaken. Dat kan een leek ook, zoals Henry Fonda meesterlijk en ideaal laat zien, mits geïnstrueerd door de rechter en voorgelicht door aanklager en advocaat.

Jurystelsels zijn er in variaties. In Angelsaksische landen beslist de jury meestal over schuld of onschuld, niet over de straf. In landen als België en Frankrijk wordt de straf samen met de rechters bepaald. André Gide noteerde in 1914 dat hij met zijn inbreng een hoge straf fors wist terug te brengen.

De gedachte dat het jurystelsel de beslissing democratisch legitimeert is overal nog zeer levend, blijkt ook uit Nederlands onderzoek (De Roos, 2006, Malsch, 2009). Wel is de hoeveelheid strafzaken die door juryrechtspraak worden beslist in Europese landen teruggebracht tot hooguit één procent, omdat juryprocessen kostbaar zijn en lang kunnen duren. Vooral ernstige, onrust veroorzakende misdrijven, met ontkennende verdachten, worden via juryrechtspraak berecht.

Het inzicht in de complexiteit van het recht en het meemaken van een verdachte op de zitting maken leken milder dan het grote publiek

In 2012 werd massamoordenaar Anders Breivik in Noorwegen berecht door drie lekenrechters en twee beroepsrechters. Veel minder bekend dan de jury, en minder zichtbaar in de pers, maar getalsmatig veel belangrijker, zijn de gemengde tribunalen van Midden- en Noord-Europa. Leken en professionals beslissen er samen, en met een stem die even zwaar weegt, over schuld en straf. In Noorwegen wordt heel veel waarde gehecht aan de participatie van leken, constateert Marijke Malsch in Democracy in the Courts (2009). Zij deed empirisch onderzoek in onder meer Denemarken en Duitsland en ondervond dat ook daar de waardering hoog is. In Denemarken, dat sinds 1936 een variant heeft van het Noorse en Duitse concept, wordt dertien procent van de strafzaken door gemengde tribunalen behandeld. In Duitsland gaat het om een kwart van alle strafzaken, aldus Malsch, oftewel bijna alle middelzware en zware strafzaken, aldus de Duitse onderzoeker Stephen Machura (Chicago Law Review, 2011).

De Duitse website van de organisatie van lekenrechters laat weten dat er wel honderdduizend burgers aan de rechtspraak deelnemen, maar dit wordt gerelativeerd door een mij bekende lekenrechter in het Landgericht van Berlijn, een filosoof, die zegt dat velen op de reservelijst staan. Volgens hem zijn er 36.956 ehrenamtliche Richter of Schöffen; ze doen vooral mee aan het strafproces. Ter vergelijking: er zijn in Duitsland circa 25.000 beroepsrechters. Het actuele aantal mensen dat de gerechten in Duitsland van binnenuit kent, is vele malen groter, omdat lekenrechters dit werk een aantal jaren doen en dan plaatsmaken voor anderen.

Net als elders is lekendeelname in Duitsland een burgerplicht, maar er zijn diverse excepties en vrijwillige deelname is ook mogelijk. De website van de gemeente Berlijn meldt niet zonder trots: ‘Durch die Schöffinnen und Schöffen wird der Grundsatz der Teilhabe des Volkes an der Rechtsprechung verwirklicht.’

Machura deed in de jaren negentig onderzoek naar gemengde tribunalen in Bochum en Frankfurt. Tijdens de lunch in Bochum zag hij alle beroeps- en lekenrechters samen aan een lange tafel in de kantine van de rechtbank zitten. De lekenrechters werden er van harte geaccepteerd en ondersteund. In Frankfurt was de sfeer afstandelijker, maar in de beide gevallen waren de lekenrechters overwegend positief over hun werkervaring. Het animo om bij te tekenen voor een tweede termijn van vijf jaar is constant zeer hoog. Selectie vindt plaats via gemeentelijke lijsten en is wel aan kritiek onderhevig, omdat de middenklasse het best vertegenwoordigd is.

Kritische noten zijn er ook, als het gaat om de daadwerkelijke participatie. De stem van de beroepsrechter weegt feitelijk vaak zwaarder, zeker bij de bepaling van de straf, aldus Malsch en anderen. Leken lijken hun inbreng zelf wat hoger te waarderen dan de beroepsrechters doen. Maar ook de beroepsrechters zijn tevreden met deze vorm van lekenrechtspraak. Zij vinden dat leken een nuttige, frisse blik op zaken hebben en helpen om te voorkomen dat de vaste rechters te veel worden geleid door routine. Het inzicht in de complexiteit van het recht en het meemaken van een verdachte op de zitting maakt leken milder dan het grote publiek (Machura, 2011).

Volgens Malsch is er nog veel te winnen in de samenwerking tussen leken en professionals. Een open houding van de professionele voorzitter kan bijvoorbeeld veel uitmaken in wat een lekenrechter durft in te brengen.

In geen ander democratisch land is deskundigheid zozeer de maat voor goede rechtspraak als in Nederland. Nadat het jurystelsel in 1811 door Napoleon was ingevoerd, verdween het in 1813 na zijn nederlaag, om nooit meer terug te keren. Waarom werd de jury in dat jaar afgeschaft? Na uitvoerige overwegingen kwam promovendus Geert Bossers in de jaren tachtig tot de slotsom dat de voortijdige afschaffing niet zozeer was ingegeven door de impopulariteit van het instituut of omdat de jury door de gehate Napoleon werd ingevoerd – zoals veelal werd aangenomen – maar eerder door een ‘natuurlijk’ gevoel van afkeer dat bij rechters en andere bij het rechtsbedrijf betrokken ambtenaren heeft bestaan.

Volgens Bossers is er na de afschaffing nog regelmatig, ‘en dan heel ernstig en helemaal niet pro forma’, over de jury en na 1870 ook over het Schöffen-stelsel gesproken, onder anderen door de vooraanstaande jurist A. de Pinto. Het streven naar niet-invoering van juryrechtspraak was echter heel sterk. Nog in 1983 adviseerde de staatscommissie voor herziening van de grondwet met succes om juryrechtspraak te blijven uitsluiten. Wel werd in de grondwet voor de zekerheid de deur geopend voor gemengde tribunalen in strafzaken.

Het ‘natuurlijke’ gevoel van afkeer is niet verdwenen. Toen de lpf een jaar of tien geleden invoering van gemengde tribunalen bepleitte, en het parlement mee kreeg in een motie om dit te onderzoeken, volstond in 2006 het rapport van de Tilburgse hoogleraar strafrecht Theo de Roos, gebaseerd op bestaande onderzoeken en al aanwezige kennis, om het debat te sluiten voor het goed op gang kwam. Opvallend in dit rapport is dat er met een licht verduisterde bril naar het buitenland lijkt te zijn gekeken, zoals in de constatering: ‘Uit de geschiedenis blijkt dan ook dat lekenparticipatie in Duitsland steeds meer in verval is geraakt.’ Dit is moeilijk te rijmen met de levendige indruk die de publicaties van Machura, Malsch, de Duitse websites en gesprekken met mijn Duitse zegsman bij mij achterlieten.

Van professionele rechters zal meer worden gevergd aan eloquentie en uitstraling, wat zal bijdragen aan hun gezag

Het rapport van De Roos zorgde er wel voor dat principiële bezwaren tegen lekenrechtspraak van de officiële agenda zijn verdwenen. Nu wegen andere argumenten zwaar. ‘Het invoeren van lekenrechtspraak zou een grote breuk betekenen met de Nederlandse rechtstraditie en nopen tot een ingrijpende wijziging van het strafprocesrecht met aanzienlijke financiële en organisatorische gevolgen. Daarvoor bestaat geen noodzaak’, aldus het persbericht dat minister Hirsch Ballin destijds liet uitgaan. Onlangs deed het wetenschappelijk bureau van de vvd een nieuwe poging om lekendeelname bespreekbaar te maken. De minister van Veiligheid en Justitie reageerde direct en in lijn met zijn voorganger: geen principiële bezwaren, maar ook geen noodzaak.

Beide reacties steunen op de gedachte dat het vertrouwen van burgers in de rechter goed scoort in internationale vergelijkingen, dat er geen bewijs is dat leken kunnen zorgen voor een groter vertrouwen, en dat er andere manieren zijn om het vertrouwen te verstevigen. Ook speelt een rol dat het publiek er niet voor voelt. Maar wat weten Nederlanders van lekenrechtspraak? De vraag blijft waarom het bijna overal elders heersende idee dat lekendeelname de legitimiteit van beslissingen vergroot niet meer gewicht in de schaal van de Nederlandse politiek legt. Ook al gaat het om een veronderstelling, het is wel een door vrijwel elk westers land gedeelde veronderstelling.

Een dag op de publieke tribune bij een gemiddelde strafzaak in Nederland. In het uitzicht zitten zes juristen, allen in toga: drie rechters, een griffier, een officier en een advocaat. De enige leken zijn de verdachte en het slachtoffer. En het spaarzame publiek.

Strafrechtspraak is geen conflictoplossing, maar een botte bijl voor gevallen waarin mensen zelf geen oplossing vinden en lynchjustitie moet worden voorkomen. Dat vergt behalve een formele procedure en algemene regels ook een vorm van theater, omdat wij allemaal vatbaar zijn voor symboliek. In Nederland is dat theater tot het minimum gereduceerd. Getuigen worden meestal alleen door politie of de rechter-commissaris en niet in de rechtszaal gehoord; een groot deel van het proces bestaat uit voorlezingen uit het dossier; het wemelt van de vaktermen. Er zijn geen lekenrechters die het ook moeten snappen, dus een noodzaak om ‘uit de juridische begrippenhemel neer te dalen in de werkelijkheid van alledag’ (G.E. Mulder, 1981) is er niet. De verdachte kan altijd nog aan zijn advocaat vragen hoe het zit.

In de loop van de vorige eeuw is er in Nederland een zeer efficiënte behandeling ter zitting geschapen, mede als gevolg van dit juridisch onderonsje: zelfs een moord met ontkennende verdachte kan in een middag worden afgehandeld, als er geen verzoek is om getuigen in de rechtszaal te horen. Dit soort zaken duurt in het buitenland veel langer, bijna alle getuigen krijgen er een oproep voor de zitting. Dat is kostbaarder, maar voor leken, verdachte, slachtoffer en publiek beter te volgen. En zou het langzame verstrijken van de tijd niet ook iets toevoegen aan het rechtsgevoel?

Volgens Malsch (2003) kent het Nederlandse strafsysteem een zeer sterke professionele cultuur en, daarmee samenhangend, een relatief grote afstand tussen burger en rechtspraak. De Roos concludeerde in 2006: ‘Het professionele karakter van de Nederlandse strafrechtspraak werkt geslotenheid, ontoegankelijkheid en onbegrip bij de burger in de hand.’ Het is in dit verband geen toeval dat Nederlandse rechters het sinds vorig jaar moeten motiveren als ze televisiecamera’s uit de rechtszaal willen weren. De richtlijn is 180 graden gedraaid. Als het publiek niet naar de publieke tribune komt, dan komt de rechtbank wel bij de mensen thuis, zal de redenering zijn geweest.

Diezelfde redenering zat achter de beslissing in 2010 om het Wilders-proces rechtstreeks op televisie te laten uitzenden. Het deed het gezag van de rechtbank geen goed. Juridische deskundigen en het publiek zagen een totaal verschillend proces, de pvv-politicus wist er streetwise en duivels gebruik van te maken; de rechters waren niet streetwise genoeg om daarmee om te gaan. Niet voor het eerst, de afgelopen tien jaar, maar heftiger werd voelbaar dat vertrouwen in de rechtspraak kwetsbaar kan zijn.

Als in het Wilders-proces naast de rechters gewone burgers zonder toga hadden gezeten, zou dit een verschil hebben gemaakt? Dat lijkt mij eigenlijk evident. Alleen al door hun aanwezigheid en hun stem in de raadkamer op voet van gelijkheid hadden ze gezorgd voor een grotere democratische legitimatie. Wilders had zijn retoriek dat de rechterlijke macht uit elitaire, bevooroordeelde d66’ers bestond op z’n minst moeten aanpassen. Voordeel was ook geweest dat aan camera’s ter vergroting van de legitimatie vermoedelijk minder belang was gehecht – in Duitsland en Denemarken lijkt men (veel) terughoudender om camera’s toe te laten tot de strafzitting. Verder had de deelname van leken aan het proces alle juridische professionals genoopt tot begrijpelijke taal. En zelfs als de invloed van lekenrechters op de interne discussie niet direct groot is, wat per individu en per voorzittende rechter zal verschillen, is participatie nog niet zinloos. Democratie in het politieke domein draagt iets uit wat op zichzelf waarde heeft. Waarom zou dat in het legale domein anders zijn?

In Denemarken zijn gemengde tribunalen pas medio vorige eeuw ingevoerd. Wat zou erop tegen zijn om dat in Nederland alsnog te doen? Wachten op een dringende noodzaak, zoals de politiek het voorstaat, kan betekenen dat je nergens op bent voorbereid. Een jurystelsel vergt een grote wijziging, maar gemengde tribunalen in strafzaken zijn goed inpasbaar, zoals ook De Roos concludeerde. Nederland zou een eigen variant kunnen verzinnen, een combinatie van schriftelijke procesvoering en meer getuigen op de zitting. Het is minder efficiënt en heeft financiële gevolgen, maar het aantal beroepsrechters kan erdoor verminderen. Van hen zal meer worden gevergd aan eloquentie en uitstraling, wat zal bijdragen aan hun gezag.

Het is onmogelijk om de kloof tussen rechter en publiek op te heffen, daar is het recht een te eigen gebied voor, maar lekenrechters kunnen wel de ambassadeurs zijn van de rechtspraak. Ook kunnen ze beroepsrechters prikkelen tot motiveringen die door het publiek op een dieper niveau worden begrepen. En ten slotte: niet valt uit te sluiten dat professionele rechters, met al hun ervaring en routine, juist door die routine soms fouten maken.

In Porte aperte van de Siciliaanse schrijver Leonardo Sciascia vinden een rechter en een boers uitziende lekenrechter elkaar in hun liefde voor de literatuur en hun afkeer van de doodstraf, die door de fascisten opnieuw werd ingevoerd. Door hun beider inbreng weten ze in het proces tegen een moordenaar het ergste te voorkomen. Na afloop worden ze vrienden. Zo’n scenario is ook in Nederland mogelijk, als er wat meer beweging komt in de gesloten wereld van rechtbanken en hoven.


Annerie Smolders was rechter en is juridisch adviseur en publicist. Dit is een bewerking van een voordracht voor de Société Européenne de Culture (SEC), afdeling Nederland.

Beeld: Still uit de film 12 Angry Men, van Sidney Lumet, met in de hoofdrol Henry Fonda. Deze briljante film kan worden gezien als een ode aan de juryrechtspraak (United Artists).