Afgelopen maandag, bij zijn laatste presentatie van een jaarverslag van de Amsterdamse politie, pleegde Nordholt zijn definitieve coming out. Tot verbazing van vriend en vijand is de rapportage over het reilen en zeilen van de hoofdstedelijke politie in het jaar 1996 verlucht met een aparte sectie met literaire bijdragen. ‘Cultuur wordt in Amsterdam met een hoofdletter geschreven’, zo lezen we op het omslag. ‘Daarom gaven wij een aantal Amsterdamse schrijvers een vrije opdracht voor een bijdrage in dit jaarverslag.’ Die uitverkoren literatoren zijn Connie Palmen, Jan Donkers, H.J.A. Hofland, Malika Al Houbach, Herman Koch, Geert Mak en Henk Spaan. Hun bijdragen geven een redelijk getrouwe afspiegeling van het non-hemelbestormende karakter dat de hoofdstedelijke artistieke avant-garde de laatste jaren heeft aangenomen. De tijden van het Bericht aan de rattenkoning en andere gezagsvijandige cultuuruitingen zijn nu voorgoed voorbij, zo mag worden geconcludeerd. De collectieve inhaalrace van de intelligentsia wat betreft het toejuichen van Recht en Orde - het hooglied van Herman Vuijsje en andere profeten van Nieuw Flinks - blijkt op brede schaal ingang te hebben gevonden. De bijdragen van de literatoren duikelen over elkaar heen in burgerzin en verontrusting over de culturele modernisering van het politiewezen in de jaren negentig. ‘Ik ben van de generatie die de politie ooit zag als willige knechten van het “systeem” dat wij zo verachtten’, biecht Jan Donkers op in het jaarverslag. ‘Wat vonden we het agentje-pesten leuk, alsof we ons leven lang twaalf jaar oud waren, elk weekend op het Spui, later bij de rellen op het Rokin, en na de trouwpartij van Beatrix. Wat waren ze onhandig en provinciaals, die agenten en marechaussees, en wat keken ze met machteloze begeerte naar onze meisjes met hun krankzinnig korte rokken en wat voelden wij ons superieur.’ In dat alles blijkt nu goed de klad gekomen. Donkers beklaagt zich nu als de eerste de beste ingezonden-brievenschrijver van De Telegraaf over de losbollige jongens en meisjes die tegenwoordig met losse pols de orde handhaven en de andere kant op kijken zodra een fietser over het trottoir komt aanscheuren. De VPRO-man sombert: ‘Er is de afgelopen decennia een klimaat gegroeid waarin op meerdere terreinen het implementeren van de regels zo flexibel is geworden dat de burger dikwijls niet meer weet waar hij aan toe is.’ Ook de oude meester Hofland, auteur van Jullie orde is de onze niet, uit simultane zorgen over de crisis van het gezag. Veldwachter Flipse en Bromsnor zijn uitgestorven. ‘De agent van nu die ik op straat tegenkom, man of vrouw, heeft blozende rode wangen en ziet eruit of hij/zij nooit ouder zal worden.’ Ronduit verontrustend wordt de bundel als Connie Palmen bekent dat zij in een geval van hevig geëscaleerde eigenrichting ooit klaarstond een inbreker in haar huis aan het keukenmes te rijgen. Het is in ieder geval maar goed dat de verbeelding indertijd niet aan de macht is gekomen, blijkt maar weer eens.