Toen ik een vrouw van in de veertig haar iele lichaam zag voortbewegen met een rollator vroeg ik me onwillekeurig af wat iemand doet als ze weet dat ze niet lang meer te leven heeft. Haar ziekte was af te lezen aan haar onbehaarde hoofd. Tussen haar lippen plaatste de vrouw een sigaret. Het had iets romantisch. Ik vroeg me af of ze haar ziel probeerde te strelen.

Ik had het ook aan mijn buurman kunnen vragen.

Ik liep mijn portiek in terwijl mijn buurvrouw haar brievenbus aan het legen was. De buurvrouw versierde het portiek, zij was de enige die zich ermee bezighield: ze plaatste planten op elke etage en hing ijzeren vlinders en bloemen aan de muren. En haast elke twee weken dweilde ze de vier verdiepingen. Zij had gezegd dat er in het hoofd van de buurman een monster was geschapen. Of eigenlijk had het ding zichzelf geschapen. Eerst merkte mijn buurman dat hij slechter liep, later kon hij haast niets eten en verslechterde zijn stoelgang. Hij zou snel zijn bewustzijn verliezen en in coma raken, vertelde ze, en daarna zou hij het leven verlaten. Ze vertelde nog meer, maar dat is het enige dat ik me herinner.

Toen de buurvrouw zei dat ze nog naar de bakker moest, bood ik aan in haar plaats te gaan. Ik was opeens bang dat haar kleine lichaam zou worden meegenomen door de wind en dat er dan niemand meer was om voor de buurman te zorgen. Ik moest bij een van de Marokkaanse bakkerijen hier in de buurt, vlak bij het station, voor de buurman drie chocoladebollen met slagroom erin en zes zachte puntjes in een doorzichtig, plastic zakje met zo’n wit afsluitknipje halen: ‘Die liggen in een grote, bruine mand, bij het raam, voor een euro.’ Chocoladebollen en witte puntjes waren, afgezien van het vloeibare voedsel dat hij van het ziekenhuis kreeg, het enige dat hij at. Dat was trouwens de laatste keer dat ik mijn buurvrouw sprak of had gezien. Ze heeft in de tussentijd geen planten vervangen, vlinders verplaatst of het portiek schoongemaakt. Haar brievenbus zit vol.

Ik had het aan mijn buurman kunnen vragen. Maar ik was bang. Het enige wat ik voor me zag was een man die dagen in een stoel zat, en dat was niet hoe ik me hem wilde herinneren. Maar juist de buurman zoals ’ie was in zijn gezonde toestand, als het kind uit de Koude Oorlog, waar hij gepassioneerd over vertelde. Als de buurman met wie ik ’s avonds mens-erger-je-niet speelde, de buurman die wekelijks op donderdag door het centrum liep, om als vrijwilliger de agenten te ondersteunen, en als de man die mij telkens weer hielp bij het plakken van mijn fietsband of onze gootsteen repareerde.

Maar hij zou nooit in een coma belanden. Een minuut voordat hij stierf stond hij nog in de keuken en zei hij dat al die dokters gek zijn, hij zou hier nog heel lang blijven. Daarna viel hij op de grond. Maar al die weken was het beeld van hem in een bruine stoel, voor de tv, niet uit mijn hoofd gegaan. Totdat we een uitnodiging kregen voor zijn crematie. Want op de achterkant was een foto van hem te zien. Hij zat op de bank en keek in de ogen van zijn witte hond. De dagen na het overlijden van die buurman leek het alsof hij harder blafte dan eerst. Deze hond was groter dan de vorige, die ook wit was. Zij is al een hele tijd geleden overleden. Haar as werd bewaard in de woonkamer. Op de voorkant van de uitnodiging stond: ‘Voor de buufjes’.

Zijn lijk werd weggebracht, in een kist geverfd in de kleuren van het leger. Agenten in een busje, en twee op een motor en een aantal soldaten reden mee. Vanuit mijn raam keek ik naar de stoet, ik ging niet naar beneden. Ook dat durfde ik niet. ‘Vaarwel’, had ik gezegd, en ik zwaaide eventjes.

Hij zal herinnerd worden als iemand die niet met zichzelf bezig was, iemand die zich inzette voor anderen. Hij laat in de Schilderswijk bijvoorbeeld een groene speeltuin achter. Een vriendin vertelde ooit dat ze graag bomen achter zou willen laten. Want een ieder en alles die zelfs na haar gaan ervan zou eten of onder de boom schaduw zou zoeken, zal haar hasanaat opleveren. Hoeveel punten zal mijn buurman dan wel niet krijgen voor de vele bomen op het plein? Ook vocht hij voor een broodcontainer; de islamitische buurtbewoners gooien hun brood niet weg, maar laten het achter op stoepen en naast boomstammen, wat ongedierte aantrekt.

Velen streven naar het scheppen van geluk voor anderen, volgens mij vaak om hun eigen weemoed te onderdrukken. Maar dat gold niet voor mijn buurman. Hij deed het omdat hij een prachtmens was, en zo zal hij bij anderen voortleven in hun gedachten, op dezelfde plek waar bij hem een monster groeide.

Ik stil mezelf door te zeggen dat het enige mooie aan het krijgen van zo een gruwelijke ziekte, als die vrouw met die rollator en mijn buurman, is dat je weet dat je niet lang meer hebt. Dat je dan tenminste nog heel snel kan doen wat je altijd had gewild. Je ziel kan strelen. Maar is dat echt wat je doet als je weet dat je snel zult gaan? Ik had het hem moeten vragen.