Dat grote investeringen ook van de nieuwe VVD-minister Loek Hermans niet verwacht hoeven te worden, weet ook Veldhuis waarschijnlijk wel. De ‘terugtredende overheid’, die de universiteiten nog voor zeventig procent subsidieert, dwingt de instellingen via andere wegen inkomsten te verwerven. Contractonderwijs en -onderzoek, uitwisselingsprogramma’s en advieswerk moeten de resterende dertig procent in het laatje brengen. Uit de winsten van binnen de universiteit geïntegreerde ondernemingen kan de begroting sluitend worden gemaakt en kunnen eventueel investeringen worden betaald.
DE WERKGROEP Markt en Overheid onder voorzitterschap van de huidige staatssecretaris van Justitie, Job Cohen, voerde in 1996 onderzoek uit naar de wijze waarop verzelfstandigde overheidsonderdelen zich op de handelsmarkt zouden moeten gedragen. Om oneerlijke concurrentie te voorkomen, adviseerde de werkgroep overheidsinstellingen commerciële nevenactiviteiten af te stoten. Omdat de uitwisseling van informatie tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs essentieel is voor de ‘kenniseconomie’ werd er voor universiteiten en hogescholen een uitzondering gemaakt. Mits de activiteiten nauw aansloten op de kerntaken van de onderwijs- en onderzoeksinstelling, mochten de bedrijven binnen de poorten van de universiteit blijven bestaan.
Dat heeft Cohen geweten. De ideale opstartmogelijkheden onder de vleugels van moeder universiteit maken het voor steeds meer onderdelen van de universiteit interessant met commerciële activiteiten de boer op te gaan. Het aantal besloten vennootschappen binnen de universiteiten is sinds 1996 sterk toegenomen en groeit nog steeds.
Alle Nederlandse universitaire BV’s samen behaalden in 1997 een omzet van ruim tachtig miljoen gulden. Meer dan de helft van dit bedrag wordt aan de Universiteit van Amsterdam omgezet. Deze universiteit lijkt het meest vindingrijk: van de vijftig universitaire BV’s, verdeeld over veertien Nederlandse universiteiten, heeft de UvA er maar liefst vijftien onder haar hoede.
De meeste BV’s zijn voor honderd procent eigendom van de UvA Holding BV, die op haar beurt weer de universiteit als enige aandeelhouder heeft. Hoewel de dochterondernemingen formeel onafhankelijk zijn, genieten de bedrijven een aantal zeer aantrekkelijke voordelen. Behalve dat de vertrouwenwekkende naam van de universiteit gevoerd mag worden, hoeven de bedrijven geen vennootschapsbelasting te betalen. Een dochterbedrijf van een publiekrechtelijke onderneming geniet dezelfde vrijstelling als die onderneming. Een honderd procent dochteronderneming geniet eveneens die vrijstelling. Wanneer de BV voor de eigen universiteit werkt, hoeft er bovendien geen btw in rekening te worden gebracht. Indien de UvA Holding over 1997 deze belastingen wel had moeten afdragen, was het bedrijfsresultaat gehalveerd geweest.
Kritiek op dit concurrentievoordeel is drs. Piet Scholten, directeur van het bedrijf, een blok aan het been. ‘De UvA Holding is een gewoon bedrijf, waar hard gewerkt wordt’, is het enige dat de voormalige bankier over het onderwerp kwijt wil.
Een ‘gewoon bedrijf’ vinden niet-universitaire concurrenten het echter niet. Door voordelige behuizing van de universiteit en door het gebruik van ondersteunende diensten hebben de bedrijven bovenop het belastingvoordeel wel een heel grote voorsprong op de rest.
VOORAL DE uitzendorganisatie UvA Job Service BV en vastgoedpionier UvA Vastgoed BV zijn lelijke mispoezen voor reguliere uitzendbureaus en vastgoedontwikkelaars, zegt werkgeversorganisatie VNO/ NCW. Nauw aan de universiteit verbonden bedrijven die taken uitvoeren die een specifieke kennis veronderstellen, stuiten bij VNO/NCW op geen enkel bezwaar, maar bedrijven waar dit duidelijk niet het geval is, zijn onderwerp van hevige kritiek. Er is gewoonweg sprake van ‘oneerlijke concurrentie’. Uitbreiding van de activiteiten van de bevoorrechte bedrijven zou VNO/NCW graag willen tegenhouden. Toch geven Job Service en Vastgoed in een vorig jaar ter gelegenheid van het eerste lustrum van de holding uitgegeven brochure duidelijk te kennen te willen uitbreiden op de reguliere markt.
De wildgroei van universitaire BV’s blijkt de werkgeversorganisatie al langer een doorn in het oog. De uitzonderingspositie die de commissie-Cohen de universiteiten en hogescholen heeft gegeven, schoot de ondernemers bij de presentatie van het rapport in 1997 al in het verkeerde keelgat: kennisuitwisseling tussen universiteit en bedrijfsleven moet aangemoedigd worden, maar universiteiten kunnen beter niet de commerciële markt op.
Nu blijkt dat de universitaire holdings steeds meer dochters baren, doet VNO/NCW een beroep op de universiteiten om helemaal met de ‘branchevervagende activiteiten’ te stoppen. Uitzendbureaus en de verhuur en verkoop van onroerend goed behoren duidelijk niet tot de core business van de universiteit, zegt een woordvoerder. ‘Uit het oogpunt van eerlijke concurrentie moet de universiteit hiermee stoppen. Het is vaak te onduidelijk hoe een universitaire BV zijn zaakjes regelt. Dit schaadt andere ondernemingen.’
De werkelijke kerntaken van de universiteit, het verzorgen van onderwijs en onderzoek, lopen gevaar, zegt de werkgeversorganisatie. ‘Als het slecht gaat met het bedrijf, dan is de aandeelhouder aansprakelijk. De universiteit moet in zo'n geval opdraaien voor de problemen.’
IN UNIVERSITEITSKRANT Folia noemde UvA Holding-directeur Scholten het verhaal over belastingontduiking door universitaire BV’s onlangs ‘een dood musje’. Ook directeur A.F.M. Zwetsloot maakt zich er geen zorgen over. ‘UvA Jobservice betaalt dan wel geen vennootschapsbelasting, van een bevoorrechte positie is geen sprake. Met reguliere uitzendbureaus wordt bovendien gewoon samengewerkt, zonder problemen. Als de overheid besluit dat er sprake is van oneerlijke concurrentie of branchevervaging, kunnen we zo zelfstandig verder’, zegt Zwetsloot.
Hoogleraar bestuurskunde R.J. in ‘t Veld is het gedeeltelijk met de werkgeversorganisatie eens. 'Het is belachelijk dat universitaire BV’s die belastingen niet hoeven te betalen’, zegt hij. ‘Maar aan de andere kant: wanneer mensen van VNO/NCW vinden dat de universiteiten bepaalde bedrijven moeten afstoten, vanwege kruissubsidiëring, dan zouden ze dat ook eens tegen hun eigen leden moeten zeggen. Het is volstrekt gebruikelijk als de ene tak van een onderneming de andere in leven houdt.’
Waar de Universiteit van Amsterdam de grenzen van het universitair ondernemen steeds verder verkent, lijken andere universiteiten een voorzichtiger aanpak te kiezen. In Leiden werd in 1995 de Libertatis Ergo Holding opgericht. Door commercieel interessante activiteiten die voortkomen uit eigen onderzoek of anderszins ‘een nauwe band’ met de universiteit hebben, onder te brengen in een privaatrechtelijke rechtsvorm kan het bedrijf gemakkelijker zelfstandig op de markt opereren.
Directeur en mede-oprichter dr. Harmen Jousma zegt dat het hier vooral gaat om ‘specifieke universitaire expertise’ die door andere bedrijven niet mag worden uitgevoerd. Ter illustratie noemt hij het uit de faculteit archeologie voortgekomen bedrijf Archol BV, een van de vier bedrijven in de Leidse holding. Omdat er maar enkele instanties bevoegd zijn om archeologisch bodemonderzoek te verrichten, en omdat nieuwe regelgeving voorschrijft dat projectontwikkelaars en gemeenten voordat zij gaan bouwen verplicht zijn dergelijk onderzoek te laten uitvoeren, bleek een commerciële archeologie-tak voor de universiteit twee jaar geleden een lucratieve business. In haar eerste jaar sloot het bedrijf al meteen een aantrekkelijk contract met NS Railinfrabeheer voor het uitvoeren van opgravingen op het tracé van de Betuwelijn.
De inkomsten van zo'n project komen ten goede aan het bedrijf, maar vloeien uiteindelijk door naar de faculteit. Het mes snijdt aan twee kanten, zegt Jousma. ‘De opgravingen die bij een grootschalig bodemonderzoek gedaan worden, kunnen immers buitengewoon interessant zijn voor de universiteit. De extra inkomsten uit het commerciële werk kunnen bovendien weer voor vrij onderzoek gebruikt worden.’
IN HET VOORBEELD van Jousma is sprake van een bedrijfsactiviteit waar alleen universitaire instellingen in kunnen participeren. Hoewel Archol BV officieel een zelfstandig bedrijf is, wordt gebruik gemaakt van kennis en voorrechten van de universiteit. Dat geldt voor alle BV’s van de Leidse holding. Jousma: ‘De strategie van de BV is de strategie van de universiteit. Commerciële activiteiten die niet meer die nauwe banden met de universiteit hebben, zouden moeten worden afgestoten.’
Dat hier bij de Universiteit van Amsterdam anders over wordt gedacht, is duidelijk. Om discussies en conflictsituaties in de kiem te smoren, treedt de universiteit nauwelijks naar buiten met haar onderneming. Dat althans concludeert een groep bestuurskundestudenten die onlang de UvA Holding doorlichtte. Op basis van gesprekken met bestuurders van het bedrijf concludeerden de studenten dat de Amsterdamse universiteit er alles aan doet om de holding te ‘verstoppen’. Angstvallig wordt geprobeerd zo weinig mogelijk over het bedrijf naar buiten te laten komen, uit angst voor maatregelen tegen bedrijven die niets te maken hebben met wat tot de kerntaken van de universiteit behoort. Bovendien is het volgens de studenten een mythe dat de holding geld verdient voor de universiteit, zoals bestuurders die klagen over de overheidsbezuinigingen graag willen doen geloven. Vooralsnog is er geen cent van de winst van de bedrijven uit de holding teruggevloeid naar het Maagdenhuis. Sterker: de holding heeft de universiteit tot nu toe alleen maar geld gekost.
Als VNO/NCW doorzet in haar streven universiteiten ‘branchevervagende’ activiteiten te laten afstoten, dan kunnen de holdings en hiermee de universiteiten als aandeelhouders in problemen worden gebracht. In het Amsterdamse geval zorgen succesvolle - maar in de ogen van VNO/NCW branchevervagende - bedrijven zoals de UvA Job Service er immers voor dat minder rendabele bedrijven als uitgeverij Amsterdam University Press in de holding kunnen overleven. Wil de universiteit werkelijk profiteren van de voordelen van de vrije markt, dan zal hier rekening mee moeten worden gehouden.
De bv universiteit
BOVENOP de tweehonderd miljoen waartoe het vorige kabinet al had besloten, moeten de Nederlandse universiteiten van Paars(II de komende jaren nog eens één miljoen gulden korten. Afgelopen maandag, toen de Universiteit van Utrecht haar academisch jaar opende, sprak J. Veldhuis, voorzitter van het College van Bestuur, er schande van. ‘Onheilspellend’, vond hij de extra bezuiniging. Tot hier en niet verder. Voor de ontwikkeling van de Nederlandse kenniseconomie zijn in plaats van bezuinigingen juist investeringen nodig, zei hij.
www.groene.nl/1998/36