Menselijke robot ontwikkeld aan de Universiteit van Oxford, 2019 © Camera Press / ANP

Kiefts roman begint met het woord ‘ik’. De eerste zin luidt: ‘Ik zou kunnen beginnen bij zijn geboorte.’ Die ‘ik’ vertelt dus in dit boek het leven na van een ander, dat mogen we verwachten. Hij volgt het, hij is overal bij, soms alleen van horen zeggen, of met behulp van gegevens die hij elders oppikt. We krijgen een beeld van de beschrevene via die ‘ik’. Maar wie is die vertel-ik? Een oude vriend, een minnares, vader, grootvader? Een paar bladzijden verderop blijkt het een alwetend computersysteem te zijn, Gena, dat via een zeer geavanceerd zelfsturend algoritme als ‘begeleider’ van de beschrevene, ene Cas, dienstdoet. Gena mag niet in zijn leven ingrijpen, zo is zijn algoritme niet ingesteld, maar hij (zij?) kan wel in de juiste richting sturen, voorzichtige suggesties doen, prioriteiten op een rij zetten. Cas moet beslissen. Gena is adviseur en tegelijk levensbegeleider, zij het stiekem met een eigen programma. Hij zit in het oor van Cas, Cas spreekt met hem, en hij (Cas) bezit ooglenzen waardoor hij via Gena informatie over de wereld krijgt. Leuk dit: die ooglenzen zijn er al, zij het nu nog experimenteel, zo las ik ergens, en die witte oortjes zie je overal om je heen. En hardop in zichzelf pratende mensen op straat, daar kijkt niemand meer van op.

Kieft speelt in deze dystopische fantasie krachtig in op een maatschappij die totaal gecontroleerd is door wat nu al bij ons zichtbaar en tastbaar is. Mooi van zijn vertelsysteem is dat die ‘vertel-ik’ uit de eerste zin langzamerhand uit het verhaal wordt weggewerkt. Helemaal als we Cas verder op zijn levenspad volgen, dan lijken we de wereld geheel vanuit Cas te zien, te horen en mee te beleven. Zoon van een hoogopgeleid echtpaar, soms een beetje eigenwijs, beetje verlegen, meeloper met het ‘transhumanisme’ (mooie term!), de heersende ideologie waarin iedereen gelooft. Gelijkheid alom, gezondheid, geen racisme, goed leven, vrolijkheid, zelfvoorziening.

We zien Cas nooit via zijn eigen in­nerlijke blik – altijd via Gena

Steeds meer lijken we in deze roman in het hoofd van die ietwat opgewonden Cas te zitten. Zie zinnen als: ‘Hij werd wakker van de tinteling in zijn vingers. Hij lag op zijn buik, zijn linkerarm verdrukt onder het gewicht van zijn bovenlichaam.’ Geen bemoeizuchtige Gena te bekennen, hij lijkt verdwenen, vaak paginalang, maar net als je denkt dat we nu voortaan Cas meemaken (in dit verband een eigenaardig woord!) duikt die Gena af en toe toch weer op. Bijvoorbeeld met reflecties over wat Cas allemaal uitspookt. Of met een korte uitleg over wat Cas zich maar niet weet te herinneren uit zijn jeugd. En pas dan beseffen we dat we Cas nooit via zijn eigen innerlijke blik zien, maar altijd via de ‘blik’ van Gena. Die Gena is alles!

Ik vind dit ijzersterk en ervoer het als beklemmend. Een computer als alwetende verteller! Of beter, als ‘verslaggever’. De hele roman is opgezet als een verslag dat Gena uitbrengt aan een aantal vertegenwoordigers van het leidinggevend ‘Conglomeraat’. We krijgen de vergaderingen over dit verslag in de roman meegeleverd. Uiterst fraaie scènes zijn het waarin Gillian, Louise, Jiali, Victor en vele anderen discussiëren over Gena’s gedrag en verslag. Had Gena niet moeten ingrijpen toen Cas naar de verzetsgroep De Onvolmaakten dreigde over te lopen? Is Gena nog wel helemaal te vertrouwen? Het is duidelijk dat Gena te doen krijgt met zijn ‘cliënt’ (mijn term), hij leeft zich in hem in, hij probeert Cas’ steeds toenemende subversieve gedrag tegenover zijn programmerende meerderen goed te praten. Terwijl Cas toch ernstige verzetsdaden pleegt waar Gena het niet mee eens is en waarvan hij hem probeert af te houden. Of moet je zeggen: waar hij het volgens zijn algoritme niet mee eens is? Kieft zet hier een fraai spel in scène rondom vertellen, alwetendheid en subversiviteit.

De verzetsbeweging De Onvolmaakten, waar Cas zich toe aangetrokken voelt, krijgt een sterk satirische invulling. Ze bestaat uit figuren die zich nergens meer iets van aantrekken; alternatievelingen zouden we ze vroeger noemen. Ze doen aan bloederige riten, roven, stelen, leven van de hand in de tand, gebruiken drugs en houden er praatjes op na die je tegenwoordig ook wel ziet opduiken bij jeugdige aanhangers van Forum voor Democratie. Fascistenpraatjes zette ik ergens in de kantlijn. Vooral ene Samuel kan er wat van. ‘Wanneer zijn we opgehouden’, preekt hij ergens, ‘trots te zijn? Heersers? Wie heeft ons overgehaald, gedwongen om schapen te worden? Onze instincten te onderdrukken, in een dwangbuis te leven, onszelf genot te ontzeggen? Doe dit, zeggen ze, anders word je ziek en sterf je snel. Doe dat, zeggen ze, anders verstoor je het evenwicht van de aarde.’ Maar ook over deze beweging raakt Cas teleurgesteld, hij gooit er onder de naam Cassius uiteindelijk nog een schepje bovenop: ‘En we zijn vrij. Dat zeggen ze. Ja, echt! Nog nooit zijn mensen zo vrij geweest als wij nu. We mogen doen wat we willen. Echt! We mogen sporten als Gena het zegt. We mogen eten wat Gena zegt. We mogen neuken als Gena het zegt. We zijn vrij.’ De vergaderaars van het Conglomeraat zijn er niet gelukkig mee, al beseffen ze dat het maar om een kleine groep gestoorden gaat. Wordt het niet tijd Gena’s algoritme anders in te stellen? Kieft schreef een prima boek. Beklemmend en af en toe ook hilarisch. Soms maak ik me zorgen over de verschrikkelijke coronaromans die binnenkort over ons worden uitgestort. Al die goede bedoelingen, al die inlevende medemenselijkheid, ik lig er nu al wakker van. Kiefts roman stelde me gerust.