Elke dag staat ze hier. In het wasstraatgeluid van de wasmachine en de binnenzwembadhitte van de droger. Soms, zoals nu, minutenlang met alleen de varkensroze kleur aan de binnenkant van haar oogleden. Een zwarte boxershort met kokosnoten erop. En voorvochtvlekken erin. Adem in. Adem uit. En weer in. Haar lieve, kleine Christiaan, met wie ze het zo goed kon vinden, kán vinden, als hij niet zwijgend op de bank ligt of met eenlettergrepige woorden – klanken, eigenlijk – antwoord geeft op haar vragen.

De beste inkijk in het leven van haar puberzoon nu: als ze samen op de bank zitten en de televisie aanstaat en hij het geluid uitzet en de gesprekken van de mensen in beeld invult. Praatprogramma’s met Jan Mulder – Ik heb een nieuwe hobby, Henk, zegt hij dan, echt heel leuk, de verslagen van de vergaderingen van buurtclubs lezen. Maakt niet uit wat, postduifverenigingen, biljartclubs, de zwemvereniging. Het leuke is, vrijwel al die notulen – Frits, zeg ik notule, met een stomme -n, dus, of notulen – actiefilms met Bruce Willis – Ik heb één vraag voor jou, vriend, heeft een elf met zelfmedelijden elfmedelijden? – en Eigen huis & tuin: Nee, Rob, dat is geen hortensia, dat is een buxushaag. Een heel handige plant als je met je borders kasteelheertje wil spelen of gewoon van kantelen houdt. Maar meestal zegt hij niets.

Kwaad is ze. Dat deze hitte op haar huid het meest sensuele gevoel is dat ze in weken, maanden heeft gehad. Dat Richard en zij al net zo lang – nee, langer nog – al geen seks meer hebben gehad. Dat hij uit zich-fucking-zelf niet eens een doekje over het aanrecht kan halen!

Seks met iemand anders? Als hij het haar had willen vertellen, had-ie het wel gedaan. Op zo’n ochtend dat ze wakker wordt en in de stilte van de slaapkamer het gevoel heeft dat er iets verschrikkelijks gaat gebeuren. Al deze ware en mogelijk ware en dus mogelijk onware dingen! En hun onderlinge verhoudingen, die, als ze het wist, een mogelijkheid zouden bieden ook voor zichzelf weer de juiste verhoudingen uit te schenken, als een geslaagde cocktail.

In het Uffizi-paleis in Florence hing een schilderij van Licinio, een leerling van Titiaan, een klein kamertje naast de galerij van de meester. Een schilderij uit de zestiende eeuw, zo modern dat Modigliani het geschilderd had kunnen hebben. Alleen zo, dacht ze, werden we gezien en dus herinnerd door onze geliefde: in een diepe, ontspannen slaap die van vertrouwen in onze omgeving getuigt. Ze was drieëntwintig, bezig aan haar voorlaatste jaar aan de academie en overweldigd door de intimiteit – niet alleen de techniek, de toets en de vlakverdeling – van het doek. Nu denkt ze: welke vrouw ligt ooit zo ontspannen te slapen? Als ze geen bedienden heeft? En dan nog.

Haar hart! Weer die versnelling van de pas die volgt op een struikeling.

Soms, als ze hier binnenkomt: op de witte plank van fineerhout, op de rode tegeltjes op de vloer, druppels dauw, als door de morgen uitgestrooid. De wasmachine piept.

Licinio was een minor artist. Ook de minor artists waren mannen. Voor vrouwen was er een heel andere categorie: female artists.

Ze maakten een ongeplande middagstop in Padua om het gemeentemuseum te bezoeken. De portretten daar! Ze had al door verschillende musea in Venetië gezworven en eindeloos veel portretten gezien waarvan de meeste van belangrijke mannen van hun tijd waren – doges, kardinalen, militaire commandanten en dergelijke – mannen met hun linkerarm in hun zij geplaatst: de renaissance-pose. Mannen die niet alleen hun kin omhoog hielden maar ook hoog op het doek waren geschilderd en hoog waren opgehangen, mocht het je ontgaan dat ze op je neerkeken en daar tevreden over waren. Hier zag ze portretten van een paar vrouwen die er allemaal uitzagen als gewone mensen. Wat een verademing. Ze reikte onmiddellijk haar nek naar voren om de naam van de kunstenaar te leren: Ginevra Cantofoli. Ah, een vrouw! Dat verklaarde de lichtheid en empathische aanraking die ze in deze portretten ontdekte.

De Italianen, katholieken en kapitalisten, wisten ook in de barok van misogynie. Ze wisten hoe ze vrouwen klein moesten houden. Toen Cantofoli in de dertig was, ging ze naar een kunstacademie van het wonderkind Elisabetta Sirani. Het was deze maestra – hoe vaak hoorde je dat woord? Las je het? – die Cantofoli aanspoorde om grote doeken te gaan schilderen: portretten, allegorieën, altaarstukken. Sirani was een tiener, twintig jaar jonger dan Cantofoli, en naast het aannemen van tal van opdrachten, runde ze ook een kunstacademie, voornamelijk voor vrouwen. Tot die tijd was de enige plek waar vrouwen konden leren schilderen het klooster geweest, tenzij ze een dochter van een schilder waren. De belangrijkste reden dat kunst ongepast voor vrouwen werd gevonden, was dat het curriculum de studie van de naakte mannelijke vorm omvatte. Alsof al die mannen niet datzelfde naakte lijf bestudeerden en gebruikten om vrouwennaakten te schilderen! Sirani’s school was de eerste kunstacademie in Europa die zich op vrouwelijke aspirant-kunstenaars richtte. Elisabetta had haar bekwaamheid ontwikkeld onder de hand van haar vader, een kunstenaar, Giovanni Andrea Sirani, maar tegen de tijd dat ze een tiener was, had ze hem al overschaduwd.

Richard in een museum. De kleuren van de gewaden van de heiligen op de houten panelen, roze, ultramarijn, lichtgroen; de gouden aureolen, de mensen in de gangen, de Vespa’s en de Italiaanse auto’s, de busjes en de autobussen; de verkopers van kranten en de geur van leer in de straten; kerkaltaren, borden vol spaghetti, de rivieren en hun bruggen en de glad gesleten stenen op de straten. Italië; de vroege jaren zeventig, en overal de muziek van Keith Jarrett door de speakers.

Richard stotterde toen nog, soms; de ogen samengeknepen alsof hij ellende verwachtte, en dat was misschien ook zo: het was een weerslag van de inspanning het woord – alsnog – in een keer te vangen, niet te struikelen én te vallen. Nu knijpt hij zijn ogen alleen nog samen als hij liegt, of vlak daarvoor; de spanning de leugen overtuigend te brengen, in één keer. Om ellende te voorkomen, dus.

Wanneer geeft ze zich over aan de zwaartekracht, wanneer laat ze zichzelf met de was in haar handen op de grond zakken en blijft ze zo zitten?

De tic geeft weg wanneer hij de grootste leugens verkondigt. Bovendien: hoe vaak hakkelen we de waarheid niet, buitelen we door onze gedachten, gaan we onderuit in woorden, missen we de kern van wat we precies willen zeggen? Er is iets mis met taal, met het weefsel ervan, een grofmazigheid, een gebrekkig net. Het ontbreekt taal aan fijngevoeligheid – woorden zijn niet trefzeker genoeg. Je kunt met geen enkel woord, zoals een scherpschutter met zijn geweer en kogel, tegelijkertijd genoeg afstand nemen om het geheel te overzien en perfect inzoomen; het

kruis precies plaatsen waar het hoort. Raak schieten. Je ontkomt er niet aan dat taal opbreekt en verdeelt wat niet opgebroken of verdeeld kan worden. Je ontkomt er niet aan dat taal netjes maakt wat niet netjes is. Niet alles wat werkelijk is, kan door taal gevat; niet alles wat kan gedacht, noch alles wat wordt gevoeld. Veel van wat wij zijn, zwemt door de taal heen.

Ze weet dit instinctief, dat woorden haar niet vangen, net zomin als het geruis van gebladerte de boom beschrijft, maar ze krijgt het niet duidelijker gezegd dan met die woorden. Woorden, er komt nog een dag dat ze ze afzweert. Een kartuizer non. Ze zou willen dat iemand de oren tegen haar aan drukte om het allemaal te horen in haar borst. Uiteraard zijn de handdoeken, de badmat én een verdwaalde sok tijdens het wassen in het hoeslaken gekropen.

Nat is de was veel zwaarder, werkelijker. Wanneer geeft ze zich over aan dat gewicht, aan de zwaartekracht, wanneer laat ze zichzelf met de was in haar handen op de grond zakken en blijft ze zo zitten? Ook in het museum in Italië: gemummificeerde honden en vrouwen – huisdieren. Nee, je bent te zwak of te wijs om dat te doen, zegt ze tegen zichzelf – de poppenkast van Richards affaire, zes jaar geleden. Hoe hij haar eerst domweg als de onnozele had gecast en haar en de kinderen daarna bombardeerde tot de kraaien die zijn lever uitpikten. Zou hij weer iemand anders hebben? Het is, ziet ze, nog niet eens halftien. Heeft ze spijt? Elke trommel, zoals deze, die ze met het wasgoed van haar kinderen heeft gevuld.

Telkens opschuiven, telkens opzij, telkens verder weg van je kunst.

Ze las het, van Hopper en zijn vrouw. Dat ze model stond voor alle vrouwen in zijn werk, en hoe haar werk na een donatie aan het Witney in 1967 direct werd vernietigd. Wat had ze zelf? Haar schilderijen en die van anderen, een hand vol of een lade vol gedichten. En haar kinderen, dus. In tegenstelling tot Josephine, Hoppers vrouw, die kinderloos bleef. Richard was haar man én kind.

Ze heeft Ukele’s woorden net zo vaak herhaald tot ze ze kon opzeggen zonder na te denken met het ritme van levende zinnen. Nu zegt ze ze elke dag tegen zichzelf, in de loop van elke ochtend: I am an artist. I am a woman. I am a wife. I am a mother. (Random order.) I do a hell of a lot of washing, cleaning, cooking, renewing, supporting, preserving, etc. Also (up to now separately) I ‘do’ Art. Now I will simply do these everyday things, and flush them up to consciousness, exhibit them, as Art.

Geluk, zegt Eline, haar beste vriendin, bestaat niet voor volwassenen. Geluk is iets voor kinderen, bestaande uit gelijke delen onwetendheid en concentratie. Het geluksgevoel is een nauwe tunnel met een enkel licht aan het einde; geluk is willen kleuren en mógen kleuren, is willen rolschaatsen en mógen rolschaatsen, het is iets willen en het krijgen en er helemaal in opgaan. Een vervulling van het bestaan. Maar volwassenen weten te veel van de wereld om zich volledig te kunnen afsluiten. Voor volwassenen baart elk vervuld verlangen een nieuw verlangen: een eindeloze reeks matroesjkapoppen. Voor hen, zegt Eline, is het fluiten van een merel geluk, even weer horen wat de merel al zo vaak zong, een moment, een onderbreking van het eigen bestaan, maar dat gaat niet urenlang. Volwassenen, zegt ze, vrouwen, kunnen dat niet.

De uitzondering, denkt ze nu: verliefd zijn, en dat die verliefdheid beantwoord wordt? Maar goed, gaat dat met kinderen die hun spijkerbroeken een keer dragen en dan in de was gooien? De zakken vol met muntjes, wikkels, een stukje flosdraad en – wat is dit? – een vlindermes. Is het tijd, mogelijk van haar huis een museum te maken? Of iets anders dat haar leven optilt? Ze herinnert zich van alles, ook dingen die ze niet zelf heeft meegemaakt, maar ze kan met die herinneringen niets doen zolang ze ochtenden, dagen heeft als deze.

Richard had gelijk, zoveel wil ze wel toegeven, toen hij zei dat de douche een deur nodig had: veilig onder de kop komen staan is een vorm van waterballet. Op haar heup is nog een kleine mosterdgele plek te zien van wat een gigantische blauwe plek was: twee weken geleden is ze teringhard onderuit gegaan. Typisch, de hele tijd voorzichtig geweest, toen ze op blote voeten de badkamer inging en weer uit, om beneden de trekker te halen, de douche in en uit, en net voor de eindstreep, net toen ze de trekker wilde pakken… Ze moet de aannemer bellen en kijken of er toch niet alsnog iets kan gebeuren. Dan kan hij meteen een offerte maken voor de wc, beneden. Iets zeggen over die mogelijke verbinding tussen het huis en de garage. En moeten de winterbanden niet van de auto? Ze zal Nico bellen. Hij moet dat goed regelen dan, want de vorige keer was ze haar auto drie dagen kwijt en het is geen luxe, zo’n auto, zeker niet in het weekend, als Richard met Christiaan naar Stichtse of Schaerweijde moet en Aniek naar paardrijles. Hoe laat is het? Isabella komt zo. Ze zet de kraan aan, stapt uit de straal van de douchekop. Ze zou eigenlijk onder die koude straal moeten gaan staan, nu en aan het einde weer, haar spieren op hun flikker geven, het bruine vet activeren, waarom staat ze niet meer op met zonnegroeten?

Er zijn zoveel manieren om de dag goed te beginnen – een koude douche, een kop heet water, een halfuurtje yoga – en ze laat het allemaal na, ze moet de gootsteen schoonmaken en de kliko aan de straat zetten, terwijl zo’n stomme, grote auto voorbijrijdt en de bestuurder haar dom aankijkt, de was doen, drogen, strijken, ze heeft niet eens tijd om na te denken over – ook nu niet, want ze moet onthouden dat ze niet vergeten moet een nieuwe koffiepot te kopen. Ze stapt onder de warme straal en de rest gaat op de automatische piloot. Ze kijkt door het badkamerraam naar het huis van de buren; John komt net naar buiten en stapt in zijn auto. Misschien heeft hij wél de keuken opgeruimd en de groene bak aan de straat gezet, misschien ligt Sandra nog te lezen in bed. Misschien hebben ze vanochtend nog

seks gehad, misschien waren zijn mooie handen, zijn zachte, lange vingers net nog in haar, misschien heeft hij haar zachtjes gebeten aan de binnenkant van haar been, haar daarna daarnaast gelikt. Het zou fijn zijn als Richard dat ook weer eens zou doen. Nog eens vijf of tien jaar dit houdt ze niet vol. Je kunt het uitzetten, natuurlijk, maar soms schiet je limbisch systeem dan ineens weer aan, bijvoorbeeld als ze John naar zijn auto ziet lopen. Richard zegt dat John een saaie lul is, risico-avers, wat hij ook zegt over Peter en zijn broer, maar wat is er mis met het mijden van risico’s in plaats van ze op te zoeken? Wanneer hadden ze hier gegeten? Maanden geleden, misschien wel een halfjaar. Het zijn aardige mensen, zei Richard naderhand, goede buren. Maar saaie tafelgenoten. Wie kan het zó lang over zijn kinderen hebben? Nee, dan golf, of vastgoed. Of boten. Auto’s. Wijn. En hij kijkt naar jou, zei hij, met zo’n stompzinnige glimlach, bij alles wat je zegt.

Ze staat op, staat voor de kledingkast en daar is het weer, het gevoel dat haar hart struikelt over een opstaande stoeptegel

Ze had over John gedroomd, vannacht. Toen ze zo snel ademhalend wakker werd, het gevoel een trap te zijn opgerend en bovenaan te struikelen, paniek, armen vooruit.

De shampoo prikkelt op haar hoofdhuid. Ze wacht altijd net zo lang totdat het begint te kriebelen. Het warme water ruist langs haar oren. Richard kijkt nooit meer zo naar haar als John, ze gaat hem en Sandra weer eens uitnodigen voor het eten. Je moet de man van je buurvrouw niet begeren, maar je buurman mag jou toch zeker wél begeren? Zeker als er niets gebeurt.

De conditioner is dikker dan de shampoo en ligt als een wit kwakje op haar hand – ze weet zeker dat de harde plek op Christiaans shirt opgedroogd sperma was; hebben hij en Sterre wel veilige seks? – ze wilde een dochter, als eerste kind, had met Richard zelfs over adoptie gesproken maar hij vond dat onzin. Dat zijn geen dingen die je kunt kiezen, had hij gezegd, maar hij was maar al te blij dat de eerstgeborene een zoon was: niemand zou vrijwillig als vrouw geboren willen worden, simpel boerenverstand, al die verkrachtingen en achterstelling – ook, sorry, de lesbies niet. Soms, als je onder de douche stond of je afdroogde, zag je het allemaal heel helder. De mensen, zoals ze zijn. De wereld, zoals-ie is, al waren die twee uitspraken wellicht hetzelfde, gezien het rentmeesterschap van homo sapiens over de aarde. De borstel door haar haar, bodylotion in de palm, haar handen snel over haar benen. Rustiger, gezichtscrème op. En hier, merkte ze toen ze met Eline in Morgins was, doet Eline dan ook meteen haar mascara op en trekt daarna heel voorzichtig met haar handen trekkend aan haar kraagje of hals haar bovenkleding aan. Zij niet. Eerst een shirt, dan de gezichtscrème en mascara. Een beetje lipgloss. De warmte van de haardroger op haar hoofdhuid, je kunt niet anders dan denken dat al deze apparaten het zowel eenvoudiger als ingewikkelder hebben gemaakt voor vrouwen, nietwaar?

Ze lag vannacht klaarwakker in bed, de klok gaf 1:12 aan, een hart dat zijn ritme kwijt was, zonder dat ze wist waarom. Evolutionair gezien begreep ze het niet, nog steeds niet – waarom je, als je zo moe bent, slecht blíjft slapen. Je zou denken dat het brein ’s nachts herstelt, dus dat het nu het een notitie maakt: vanavond slaapstand. Richard slaapt als een baby – daarbinnen. Buiten klinkt hij als een bladblazer. Hij is te dik, zei de huisarts, daarom snurkt hij zo. Zij doet alles tegen het verval, hij omarmt het, en toch zie je bij hem de rimpels minder, dezelfde rimpels, zeker, maar je ziet ze minder.

Aniek maakte als klein kind een schema van haar week, pen op papier: maandag tot en met zondag bovenaan het papier en dan onder elke dag haar voorgenomen activiteiten met de kwalificatie leuk of stom. Ze herinnert zich de woordsetjes lezen lezen lezen leuk leuk leuk. Dáárom wilde ze een dochter.

De telefoon gaat, ze neemt op, het harde plastic en de zachtere toetsen tegen haar gezicht. Ze ritst haar fleece dicht.

Met Marina van Dedem, zegt ze, haar meisjesnaam. Vrouwennaam. Eigen naam.

De apotheek. Ze luistert naar een vrouwenstem die zegt dat haar medicijnen binnen zijn. Marina Ann Catharine van Dedem – we noemen haar Marnie. Ze ziet haar geboortekaartje voor zich.

Dank, zegt ze, ik kom ze snel ophalen.

De matras warm en zacht onder haar billen, het kleed op vloer warm en zacht onder haar voeten, het verlangen in haar mond als zout. De pijn in haar rug. Dáár ja, waar haar nagel nu de huid ingaat. Concentrische cirkels van pijn. Ouderschap is gebroken zijn. Is opengescheurd worden. Is niet kunnen rusten en nooit geheel ontspannen zijn.

De hamsters! Of die keer dat Aniek met een fles groene zeep de trampoline te lijf ging zonder iets te zeggen en op de springmat, glad als walvishuid, direct onderuit zwiepte en met haar hoofd op de rand viel.

Ze werd wakker op het plakkerige gras en strompelde naar binnen. Mama, zei ze, mama…

Ze las bij een Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog over de explore-exploit tradeoff. Een wezen moet ontdekken, leren en experimenteren; én het moet de opgedane kennis te gelde maken. Het een gaat niet samen met het ander, het zijn twee verschillende staten van zijn. Mensen (en de meeste andere dieren) hebben dat opgelost door kinderen te hebben (die exploren) en volwassenen (die exploiten). Alleen buit de ene volwassene de andere uit om nog wat dingen te bekijken, de wereld te verkennen, zo is het dan weer wel, met al die risico-zoekende agenten overal. Ze weet niet eens precies hoe haar lijf werkt, welke cellen wat doen. Ze weet niets van haar genen. Noch van gif. Of virussen. Of god. Ze weet niets van haar organen, hoe ze werken, en door de kinderen, al haar werk, heeft ze ook geen tijd zich daarin te verdiepen.

Vrouwen moeten het anders doen, maar dat begint met mannen die het anders doen. Moeders – en vaders! De vaders! Maar waarom zouden ze – zouden hun zoons een manifest moeten overhandigen: Wat er allemaal anders moet.

Ze staat op, staat voor de kledingkast en daar is het weer, het gevoel dat haar hart struikelt over een opstaande stoeptegel, ze de armen vooruit gooit, net op tijd.