Toen Shirin Ebadi de Nobelprijs voor de Vrede in ontvangst nam, verwees ze naar Cyrus de Grote: ‘Ik ben een Iraanse, een nazaat van Cyrus de Grote. Deze keizer verklaarde op het hoogtepunt van zijn macht, zo’n 2500 jaar geleden, dat hij niet over de mensen zou regeren als zij dat niet zelf wilden. Hij beloofde niemand te dwingen zijn geloof en religie te veranderen en garandeerde vrijheid voor iedereen.’ De ‘Cyrus Cilinder’, de wet waarmee hij religieuze tolerantie en vrijheid beschermde, wordt gezien als een vroege voorloper van de mensenrechten.
Perzen bewonderen hun helden. Naast imam Khomeini en sjiitische martelaren als Ali en Hoessein is Cyrus de Grote een voortdurende bron van inspiratie. Meer dan de islamitische helden is hij voor velen de ‘Vader des Vaderlands’. ‘In feite staan wij dichter bij de Europese manier van denken dan bij de Aziatische’, zegt Reza Shisheh, een kunstenaar uit Noord-Teheran, thuishaven van Irans progressieve en hoogopgeleide elite. ‘Net als het Westen hebben wij al vroeg in de geschiedenis leren denken in dualiteiten en ambivalenties. Tussen vuur en water. Goed en kwaad. En dat terwijl in de Aziatische wereld om ons heen het eenheidsprincipe en het begrip orde veel meer centraal staan.’
Vali Nasr, een invloedrijke Iraans-Amerikaanse politicoloog, gaat nog verder. Hij stelt dat Iran een democratisch ethos heeft dat het land onderscheidt van veel andere landen in het Midden-Oosten. ‘Hoewel de Iraanse politiek niet noodzakelijk de democratische waarden weerspiegelt, is de Iraanse samenleving al een eind op weg doordat het democratische ethos er al in is opgenomen. Men probeert door civil society-activisme en verkiezingen de sociale en politieke doelen te verwezenlijken. Deze democratische houding van de samenleving kan democratie beter waarborgen dan veranderingen van bovenaf.’
Dit democratisch ethos was ook bij de revolutie van 1979 op de achtergrond aanwezig. De revolutie was het product van een coalitie van marxistische, democratische en islamitische facties en werd pas achteraf, na een korte machtsstrijd, geclaimd door de islamitische factie. Die zou onder invloed van Khomeini’s charisma het land drastisch veranderen. ‘We hebben geen revolutie gehad om hier de democratie te vestigen’, zei Ahmadinejad tijdens zijn campagne in 2005.
Principieel democratisch is dit regime inderdaad niet te noemen. De Iraanse grondwet proclameert de soevereiniteit van Allah, maar de politiek – en dus ook Ahmadinejad op campagne – staat wel onder invloed van een democratisch proces. Het regime meldt in de media die het zelf orkestreert regelmatig dat er in ieder jaar sinds de revolutie wel iets te stemmen viel.
Op 14 maart is de Majles aan de beurt, het Iraanse parlement. De islamitische republiek kent een complex politiek systeem met democratische en theocratische elementen. Aan de top staat de Opperste Leider, ayatollah Khamenei, die altijd het laatste woord heeft, maar zich in de praktijk zo veel mogelijk op de achtergrond houdt. Hij wordt gekozen door een 86 leden tellende, democratisch gekozen Raad van Experts.
De Opperste Leider benoemt zes van de twaalf leden van de Raad van Hoeders, die als een Eerste Kamer de voorstellen uit het parlement moet toetsen op overeenstemming met de islamitische jurisprudentie en de principes van de revolutie. De zes andere leden worden gekozen door het parlement. De Raad van Hoeders fungeert in verkiezingstijd als waakhond; zij bepaalt welke kandidaten geschikt zijn voor deelname aan de parlements- en presidentsverkiezingen.
Het parlement zelf, bestaande uit 290 leden, wordt rechtstreeks door de bevolking gekozen uit door de Raad van Hoeders goedgekeurde kieslijsten. Deze worden per kiesdistrict opgesteld en bestaan dus uit regionale vertegenwoordigers met een nationaal georganiseerde politieke signatuur. Vijf zetels zijn telkens al bij voorbaat vergeven, aan de drie door de wet erkende religieuze minderheden in het land (zoroastriërs, joden en christenen).
Hoewel er meer, bij iedere verkiezing veranderende, partijen en coalities meedoen, wordt het parlement meestal verdeeld in twee rivaliserende machtsblokken: de conservatieven en de reformisten. Mede dankzij een boycot van de reformistische kandidaten bij de verkiezingen in 2004 ging ruim de helft (54 procent) van de 290 zetels naar de conservatieven. Zij vormen de basis onder de macht van president Ahmadinejad.
De opkomst bij de verkiezingen is, volgens officiële cijfers, heel behoorlijk: 51 procent in 2004. Het vertrouwen van de burger in de politieke leiding én de betekenis van vrije en eerlijke verkiezingen is echter al jaren tanende en de kwetsbare verhouding tussen theocratische en democratische elementen wordt in toenemende mate op scherp gezet door de huidige economische problemen.
In 1997 kwam Mohammad Khatami aan de macht, gekozen door een electoraat van jongeren, vrouwen en een opkomende middenklasse dat hervormingen wilde doorvoeren. Khatami slaagde er tijdens twee regeerperiodes niet in zijn hervormingen blijvend vast te leggen. Voor veel hervormingsgezinde Iraniërs was dat een desillusie.
Bij de volgende presidentsverkiezingen in 2005 waren het daarom niet de hervormers die wonnen, maar de conservatieven onder aanvoering van Mahmoud Ahmadinejad. Hij werd verkozen vanwege zijn economische agenda en zijn volkse elan. Ahmadinejad beloofde bij zijn aantreden een nieuw tijdperk in de Iraanse politiek. Hij zou corruptie bestrijden, de waarden van de revolutie herstellen en het oliegeld eerlijk verdelen.
Tweeënhalf jaar later blijkt deze hoop vervlogen. De economische onvrede is grotendeels te wijten aan Ahmadinejads eigen beleid. Om zijn verkiezingsbeloften na te komen verhoogde hij het minimuminkomen, de pensioenen en de leningen voor de lagere inkomens en kleine bedrijven. Bovendien deed hij, terwijl hij door het land reisde, overal toezeggingen voor populaire bouwprojecten. Inflatie is het gevolg.
De officiële cijfers stellen de inflatie op 19,6 procent, terwijl onafhankelijk onderzoek eerder in de richting van 25 à 30 procent wijst – Ahmadinejad moest dat onlangs zelf toegeven toen hij de Iraanse bank opdracht gaf coupures van honderdduizend toumans (ongeveer zeventig euro) te drukken – tweemaal zo veel als het duurste biljet nu.
De eigenlijke problemen van de Iraanse economie zijn meer structureel van aard. Zo ontbreekt het aan transparantie. Belastingen worden vaak niet geïnd. Het is volstrekt onduidelijk wie wat waarmee verdient. IT-ondernemer Reza Kahlaee uit Mashad profiteert met zijn eigen onderneming van het gebrek aan organisatie en controles: ‘In Iran kun je eindeloos doorgaan met het opvoeren van uitgaven. Als je die structureel hoger op de balans zet, betaal je nagenoeg geen belasting.’
De economie is voor een groot deel informeel van aard, bestuurd door de Bazari’s, onafhankelijke kooplieden van wie de overheid niet kan controleren wat ze verdienen. Daarnaast zijn er de machtige Bonyads, zogenaamde liefdadigheidsverenigingen die naar schatting dertig procent van de economie in handen hebben en geen belasting hoeven te betalen. Het herverdelen van welvaart door belasting is zonder een herstructurering onmogelijk. In het licht van deze noodzakelijke veranderingen wekt het dan ook geen verwondering dat veel reformisten zich rond deze verkiezingen richten op de economie en niet op politieke en culturele hervormingen, hun traditionele stokpaardjes. Zo proberen zij terrein terug te winnen op de fracties die Ahmadinejad ondersteunen en dit thema bij de laatste verkiezingen naar zich toe wisten te trekken.
Het toenemende cynisme onder de bevolking werd in de aanloop naar de verkiezingen van 14 maart verder aangewakkerd door de Raad van Hoeders, die drie- van de zevenduizend kandidaten, voornamelijk reformisten, afwees vanwege een gebrek aan diploma’s dan wel een gebrek aan loyaliteit aan de Islamitische Republiek. Na protesten werden 831 van de afgewezen kandidaten alsnog toegelaten.
Toch is veel politiek talent uit de kringen van hervormers buitenspel komen te staan. De nog altijd gezaghebbende ex-premier Khatami merkte op dat, zelfs al zou iedere hervormingsgezinde kandidaat worden gekozen, ze dan nog niet meer dan een kwart van de zetels in het parlement kunnen innemen. Thuisblijven is voor veel Iraniërs dan ook de enige vorm van tegenspraak. Dat geldt niet slechts voor de stedelijke progressieven, maar in toenemende mate ook voor de teleurgestelde Ahmadinejad-stemmers in de provincie.
Waar het democratisch peil afneemt, krijgt de theocratie vanzelf meer speelruimte. De macht lijkt zich tegenwoordig steeds meer te concentreren rond de Opperste Leider, ayatollah Khamenei. Eind januari stuurde hij bijvoorbeeld een brief aan het parlement waarin hij impliciet Ahmadinejads energiebeleid terechtwees. Juist door partij te kiezen voor het parlement vergrootte hij in deze kring zijn gezag en invloed.
Maar de macht van Khamenei groeit ook doordat een nieuwe generatie van politici is opgestaan die het initiatief overneemt van de oude garde. ‘Die nieuwkomers hebben niet dezelfde machtsbasis als de oude garde’, zegt ex-journalist en politiek analist Mehrdad Serjooie. ‘Ze hebben geen reputatie uit de tijd van de revolutie, geen directe toegang tot oliegelden en geen machtige supporters. De oude generatie kon vrij onafhankelijk optreden en zo balans in de macht brengen, maar de nieuwe generatie is veel afhankelijker van de Opperste Leider.’
De kloof tussen burger en politiek wordt in Iran almaar groter. Het vertrouwen neemt af terwijl de onvrede over de sociaal-economische ontwikkelingen toeneemt, maar het is de vraag of die onvrede de sluimerende democratie weer nieuw leven zal inblazen. De spanning rond Irans nucleaire ambities speelt daarbij een grote rol. Ahmadinejad en Khamenei gebruiken dit programma om interne veiligheidsmaatregelen, die nodig zijn om hun macht te consolideren, te rechtvaardigen. Bovendien leiden ze af van binnenlandse problemen als de inflatie en het afnemend besteedbaar inkomen.
De internationale druk, zoals de campagne van aartsvijand Amerika tegen het Iraanse kernenergieprogramma, biedt de hardliners in het regime inderdaad munitie om hun handelen te legitimeren, zegt Ramin Kaminiam, journalist en historicus in Teheran. ‘Als Amerika zijn toon wijzigt en een nieuwe president als Barack Obama kiest, komt in Iran zelf ook weer ruimte voor de softliners en pragmatici. Tot die tijd kunnen Ahmadinejad en zijn supporters in het parlement zelfs de exorbitante suikerimport rechtvaardigen door te wijzen op de dreiging van buiten.’
De druk op de knop van Iraanse kiezers op 14 maart is dan ook van gering belang vergeleken met de druk die de internationale gemeenschap op het land zal blijven uitoefenen na de gemengde reacties op het laatste iaea-rapport. De derde sanctieronde waartoe de VN Veiligheidsraad deze week besloot, zal meer dan de eerdere sancties ook de burgers direct in de portemonnee raken. Daardoor zal de onvrede groeien, maar het geeft de politieke leiders ook nieuwe mogelijkheden de economische malaise af te schuiven op externe vijanden. Een echte opleving van de democratie is voorlopig niet te verwachten, ook niet in verkiezingstijd.