We zijn niet allemaal gelijk. Sommige mensen zijn een kop groter dan andere. Zelfs wanneer ze, zoals Napoleon Bonaparte, Benito Mussolini, Madonna Ciccione of Kylie Minogue fysiek niet hoger reiken dan één meter zestig of daaromtrent, zijn ze zó indrukwekkend en «uitstekend» dat grotere mensen zich in hun nabijheid klein en onderworpen voelen. Hun drang om de hele wereld te willen veroveren wordt ook vaak verklaard als een compensatie voor die geringe gestalte. Televisiepersoonlijkheden blijken (met uitzondering van Jeroen Pauw) in natura altijd kleiner dan je denkt. Alexander, Karel en Peter de Grote waren langs de meetlat misschien even groot als u en ik, maar zijn de geschiedenis ingegaan als mega-individuen, larger than life, fenomenen, iconen, instituten. Die uitzonderingsmensen kunnen logischerwijze alleen maar bestaan bij de gratie van het feit dat er van de meesten van ons twaalf in een dozijn gaan. Grote mensen zijn enkelingen die parasiteren op het bestaan van een enorme massa kleine mensen.
Een enkeling schopt het tot Grootste Nederlander Aller Tijden. Maar er wordt wel eens vergeten dat Grote Nederlanders alleen maar zon grote naam hebben omdat die door miljoenen kleine, anonieme mensen voortdurend wordt genoemd en gevierd. Zonder die onafgebroken toewijding, die permanente ondersteuning in woord en daad van hun hoge status (want door iemand «de Grote» of «Majesteit» te noemen maak je iemand nog een kopje groter en majesteitelijker dan hij of zij al is) zouden ze niet eens bestaan. Dit is de eigenaardige performatieve cirkel waarin grote en kleine mensen elkaar gevangen houden. De grote denkt dat hij de kleinen onder de duim heeft en recht heeft op hun onderdanigheid. De kleinen bewonderen de grote, schikken zich in deze hiërarchie, en leveren daarmee een onmisbare bijdrage aan hun eigen onderwerping.
Van uitzonderlijke mensen wordt vaak gezegd dat zij aanwezigheid, personality, power of uitstraling bezitten. Maar straalt dit aura van binnen naar buiten of van buiten naar binnen? Is er sprake van uitstraling of instraling? Waar komt de aantrekkingskracht van aantrekkelijke of machtige mensen precies vandaan? Is charisma, want daar hebben we het over, een eigenschap die zetelt in de persoon, een innerlijke drive, een hypnotiserende energie of een persoonlijke intensiteit die naar buiten breekt en anderen overmant? Of is het een onbedoelde samenzwering, een paradoxale projectie van kleine mensen die hun individuele macht van zich vervreemden en buiten zichzelf op een voetstuk plaatsen? Is persoonlijke grootheid een toegeschreven of een verworven eigenschap? «Je moet problemen niet groter maken dan ze zijn», zeggen we soms; dat geldt natuurlijk ook voor onze medemensen. De dagelijkse kleinering van grote mensen door de pulpbladen, het onophoudelijke voyeurisme en geroddel over hoe extreem dan wel gewoon ze zijn, is misschien een soort collectieve wraakoefening van jaloerse kleintjes op degenen die zij zelf groot hebben gemaakt. Vergoddelijking en het omgekeerde ervan, demonisering, zijn dagelijkse routines geworden in de celebrity-cultuur en de mediademocratie.
Het is niet toevallig dat het moderne charisma in zijn meest platte vorm wordt aangeduid met ongrijpbare verlegenheidswoordjes als «het», «it» of «hot». (Raadsel: wie zijn hot en cool tegelijk? Oplossing: onze moderne celebrities.) Je hebt het of je hebt het niet. Ineens ben je hot, en heb je het, maar over een week ben je het weer kwijt. Maar wat is «het» dan? Denk aan «It Girls» als Victoria Hervey of Paris Hilton, die hot of hot property zijn omdat ze een beroemde naam hebben en van de ene hot party naar de andere rennen, zodat ze op een of andere «It List» verschijnen en misschien ook de top honderd van «It People» halen. Voor charisma geldt wat de heilige Augustinus zei over tijd en wat anderen zeiden over liefde en macht: je weet wat het is, totdat iemand je vraagt om het uit te leggen. Andersom geformuleerd: je weet niet wat het is, totdat je het tegenkomt: «You know it when you see it».
Actrice Anjelica Huston zei eens over haar vader, de regisseur John Huston: «He lit up a room when he walked into it.» Bokser Mohammad Ali kon op dezelfde manier «walk into a room and stop it», iets wat hij ondanks zijn alzheimer nog steeds overal schijnt te doen. Hetzelfde werd gezegd over hiphopper Tupac Shakur: «Pac could walk into a room and he had the kind of energy that would bring attention to himself.» Tijdens de crematieplechtigheid van Theo van Gogh zei een spreker: «Als Theo binnenkwam, wás er ook iemand.» Inderdaad: zodra zon persoon ergens verschijnt, trekt deze alle blikken naar zich toe. Je probeert zo dicht mogelijk in de buurt te komen bij degene die deze magische aantrekkingskracht bezit. Je wilt worden opgemerkt, aandacht krijgen, aardig gevonden worden, die persoon aanraken opdat diens uitstraling op jezelf afstraalt. Je hart gaat sneller kloppen, misschien gebeurt er ook iets in je onderbuik, je krijgt een rood hoofd, je gaat stotteren, van binnen zachtjes gillen, misschien val je zelfs flauw. Iedereen wil in de buurt zijn van de aantrekkelijke persoon, met hem of haar praten, zijn vriend of vriendin worden, een stukje van hem mee naar huis nemen (al was het maar een handdruk of een handtekening).
Dezelfde essentialistische idee (of illusie) ligt ten grondslag aan de romantische liefde: de geliefde bezit een intrinsieke aantrekkingskracht die van hem of haar «afstraalt» en een dwingend appèl doet op degene die deze ervaring ondergaat.
Dat geldt ook voor andere levensterreinen, zoals de politiek. Een onbegrijpelijke emotionele band verenigt de volgelingen bijna tegen hun wil in bewondering voor hun geliefde leider. Een verdere parallel is dat het charisma net als de liefde van twee kanten moet komen. Toen Brian Epstein in 1961 in de Liverpoolse Cavern Club voor het eerst de Beatles zag optreden, vond hij: «They were fresh and they were honest, and they had what I thought was a sort of presence and, this is a terribly vague term, star quality.» Maar die indrukwekkende aanwezigheid moet wel worden opgemerkt en gewaardeerd door een publiek dat daar ontvankelijk voor is. Juist in de moderne democratische celebrity-cultuur zijn fans zich sterker bewust van het feit dat hun idool niet zonder hun idolatrie kan bestaan. Toen John Lennon zwartgerookte ramen in zijn Rolls Royce had laten plaatsen om de fans geen inkijk te geven, schreef een van hen: «Youre hiding, turning your back and running away from the people who made you.»
Is het charisma een heksenkring waar je niet uit kunt springen? Adolf Hitler schiep volgens velen een psychologisch krachtenveld om zich heen dat werkte als een magnetisch veld, zó sterk dat het bijna fysiek tastbaar leek. Hitler zelf was zich acuut bewust van het effect van deze charismatische cirkel: «Ik weet dat alles wat U bent, U bent door mij, en alles wat ik ben, ik alleen ben door U.» Charles Manson, de moordenaar die in 1969 huishield in Zuid-Californië en die zijn sekte ervan had weten te overtuigen dat hij de nieuwe Jezus Christus was, bezat een vreemde hypnotische macht. Hijzelf meende daarentegen dat hij niets anders was dan een spiegel die de duisterste fantasieën van de maatschappij zelf reflecteerde: «Ik ben niets anders dan wat in jullie allemaal leeft. Ik ben alleen maar wat jullie van me hebben gemaakt. Ik ben slechts jullie weerspiegeling.»
De charismatische uitstraling wordt onderstreept en voor een aanzienlijk deel tot stand gebracht via woordloze lichaamstaal, fysieke houdingen (bijvoorbeeld een zelfverzekerde, dreigende of militante pose) en allerlei attributen en accessoires (bijvoorbeeld het fenomeen van power dressing, het rijden in een aso-bak of andere vormen van materiële opschepperij). Ook objecten kunnen charisma hebben en zich door hun sacrale of magische uitstraling uitzonderen van de dagelijkse wereld der gewone dingen. Amuletten, totems, talismannen, fetisjen of afgodsbeelden roepen hetzelfde dilemma op als charismatische personen: komt de uitstraling van binnen, vanuit de essentie van het ding, of is er sprake van definitie, toeschrijving, en dus collectieve zinsbegoocheling? Fysieke objecten ontvangen hun sacrale karakter en uitstraling vaak doordat men meent dat zij op een of andere manier in verbinding staan met het goddelijke, zoals relikwieën, persoonlijke handtekeningen, fotos, posters, memorabilia en andere merchandise. De piano waarop John Lennon Imagine componeerde kreeg bij zijn recente veiling en verhuizing naar Londen de volledige celebrity treatment, inclusief zware beveiliging en massale aandacht van de pers.
Het is overigens intrigerend om te constateren dat beroemde mensen de kloof tussen de microwereld van het individu en de macrowereld van de instituties, en eigenlijk ook die tussen de wereld van de mensen en die van de dingen, op een terloopse manier overbruggen. De onlangs overleden Engelse koningin-moeder werd alom aangeduid als een national treasure. Niet alleen de monarchie maar ook koningin Beatrix zelf is zonder meer een instituut. Hetzelfde geldt voor beroemdheden als Erica Terpstra, André van Duin en Barend & Van Dorp. Schrijfster Anja Meulenbelt noemde zichzelf eens half-ironisch «het instituut Meulenbelt». We spreken over Diana als eigentijds icoon, over het fenomeen-Cruijff of het fenomeen-Fortuyn. Een voetbalicoon als Figo werd tijdens het recente EK bejubeld als het «monument van de gouden generatie».
Wat is, nogmaals, de oorsprong van de charismatische uitstraling en macht? Straalt zij vanuit een soevereine oorsprong, zoals de zon, of ontvangt zij haar lichtstralen indirect, zoals de maan, en is zij dus eerder een product van collectieve machtstoewijzing door alle volgelingen? Is bijvoorbeeld de Zonnekoning machtig vanwege een door hogere machten in hem gevestigde missie, of ontvangt hij zoals iedere vorst zijn macht van de burgers die samen zijn overeengekomen een hogere macht boven zich te stellen, zoals Hobbes en andere liberale contractdenkers veronderstellen? Het dilemma van het charisma is in die zin slechts een variant van het dilemma van de macht. Net als de macht lijkt het charisma alleen te verschijnen in de interactie met degenen die het juist niet bezitten.
Denk eens aan de collectieve fictie van het sinterklaasfeest, wanneer iedereen «doet alsof» om de goedheiligman te laten bestaan als de enige echte gulle gever van wat de mensen zichzelf en elkaar geven. Het traumatische besef dat Sinterklaas «eigenlijk» niet bestaat is een inzicht dat juist zo langzaam groeit omdat alle woorden en daden van iedereen om je heen samenzweren om die sociale fictie te bestendigen. Dat geldt ook voor de politieke macht. Zoals Karl Marx eens heeft opgemerkt is «de ene mens ( ) slechts koning omdat de andere mensen zich tot hem als onderdanen gedragen. Omgekeerd menen zij onderdaan te zijn omdat hij koning is.» De socioloog Bourdieu beschrijft deze circulaire logica als «politiek fetisjisme». De politieke woordvoerder neemt de plaats in van de groep en beschouwt zichzelf als de eigenlijke schepper van de groepswerkelijkheid. De groepsleden hebben op hun beurt niet in de gaten dat diens macht op elk moment afhankelijk is van hun geloof en erkenning. Deze «charismatische illusie» verandert de collectieve macht van de groep in een ongrijpbare charme, een mysterieuze objectieve eigenschap van het gehypostaseerde personage zelf.
Zo staat een essentialistische visie op macht en charisma tegenover een constructivistische visie. Terwijl de psychologie vanouds neigt naar de essentialistische opvatting sympathiseert de sociologie in het algemeen met een meer constructivistische benadering. De sociologie heeft het met grote figuren ook altijd wat moeilijk gehad. Het is de wetenschap die Grote Mannen altijd een kopje kleiner heeft willen maken. Individuen worden immers gevormd door historische ontwikkelingen en institutionele structuren die hen stempelen tot uitvoerders van een bovenpersoonlijk script. Omdat de sociologie zich aanvankelijk met alle macht afzette tegen het psychologisch individualisme ontwikkelde zij een collectivistische bias die weinig ruimte liet voor de creativiteit en de scheppende kracht van individuen. Vooral niet voor die van originele individuen, uitzonderingsfiguren, uitvinders, genieën, die hun geniale uitvindingen immers steeds moeten bevechten op gevestigde structuren en conventies, tegen de stroom van de geschiedenis in.
Het is belangrijk om de psychologische en de sociologische benadering van charisma beter in balans te brengen. Daarbij ga ik er in eerste instantie van uit dat de sociologische kritiek op het essentialisme grotendeels terecht is. Het charisma is in hoge mate illusoir: een zichzelf vervullende voorspelling, het resultaat van uit de hand gelopen definities. Het vloeit immers voort uit het dagelijkse essentialisme van mensen die hun eigen macht toekennen aan anderen, hen daardoor «machtigen», en zich vervolgens aan die macht als een ding onder geschikt maken. In feite is charisma zelfs het gevolg van een dubbele reïficatie, want ook de bezitter ervan wordt er meestal door «bezeten». De charismaticus ervaart zijn eigen kracht doorgaans als uitwendig, als een buitenaardse gave: hij ziet zich als de Zoon van God, de gezondene van Allah, de reïncarnatie van de Boeddha, of als een dienstbaar instrument van de Voorzienigheid, de Geschiedenis of het Volk.
Maar de charismatische illusie is wel degelijk een goed gefundeerde illusie. Charisma is veel meer dan een confidence trick, een fata morgana of een carnaval van gedeelde illusies. Als dat niet het geval was, dan zou het onmiddellijk zijn effectiviteit verliezen zodra de performatieve kringloop zou worden verbroken en de illusie zou worden doorgeprikt. De charismatische illusie is juist zo goed gefundeerd vanwege een cruciale psychologische realiteit die door constructivistische socio logen vaak over het hoofd wordt gezien. Laten we deze ontbrekende factor in navolging van (de socioloog!) Collins «emotionele energie» noemen. Die energiebron straalt wel degelijk van binnen naar buiten en is in zijn werking niet alleen afhankelijk van de erkenning door anderen. Charisma wordt immers vaak afgedwongen: in elke machtsverhouding vormt de dwingende persoonlijkheid een zelfstandige oorzakelijke kracht. Model voor deze psychologische krachtbron staat de klassieke opvatting van Nietzsche over de held of het genie: «Grote mannen vormen net als grote tijdperken explosief materiaal waarin zich een geweldige energie heeft verzameld.» Die uitzonderlijke figuren maken hun eigen wetten, buiten alle traditie en conventie om, daartoe aangezet door de authentieke impuls van hun persoonlijke wil.
Wilskracht wordt vaak gevormd door persoonlijke ambitie, gedrevenheid, een sterk geloof in zichzelf dat wordt verbonden met een gevoel van roeping of bestemming («ik heb altijd geweten dat ik ooit beroemd zou worden»). Schrijver Harry Mulisch wist al op vijftienjarige leeftijd dat hij beroemd zou worden, «alleen nog niet waarin». Hier is dus sprake van een ongerichte energie die zich kan uitstorten in allerlei verschillende activiteiten of disciplines. Tennisser Andre Agassi wist altijd al dat hij een kampioen zou worden: «You could call it naivety, cluelessness or arrogance, but I always believed that I was going to be at the top as far back as I remember.» Madonna had sterallures lang voordat zij een ster was; dit kan eigenlijk ook van Fortuyn worden gezegd. Het intrigerende hiervan is dat het subject van die roeping deze zelf aanvoelt als objectief en onontkoombaar, als een innerlijke wetenschap, zekerheid of waarheid die door een buitenpersoonlijke macht is geïmplanteerd. De drive, de drijfveer of de geestdrift lijken van buiten te komen, zodat de eigen ambitie geen vrije keuze is maar wordt gedicteerd door een onpersoonlijke «zaak». Mohammad Ali zei bijvoorbeeld: «Ive always felt I was born to do something special for my people ( ). God made us all, but some of us are made special.» Ook zangeres Shakira verwoordt deze dubbelzinnigheid van lot en wil: «I always knew I was going to be a public figure. There was no doubt, call it a premonition or fatalism.»
Charisma is dus ook een «triomf van de wil», om de titel te lenen van Leni Riefenstahls beroemde film over de nazi-partijdag in Neurenberg van 1934. Een verhoogde vorm van zelfvertrouwen (of juist een structureel gebrek eraan) verleent iemand drive, power, intensiteit, moed, vastberadenheid, doorzettingsvermogen en een vorm van concentratie die ertoe leidt dat hij alles op één kaart zet. De voorbeelden van Mulisch, Agassi en Madonna suggereren dat die energie aanvankelijk kan werken zonder duidelijke richting of kanalisering. Je wordt niet beroemd omdat je «het» hebt (bijvoorbeeld talent) maar omdat je «het» wilt, zoals wel over Madonnas rücksichtslose optreden tegenover anderen is gezegd. Daarbij is het vermogen om hard te werken en te focussen op het einddoel vaak gekoppeld aan een besef van innerlijke leegte of vervreemding. De dood van haar moeder veroorzaakte bij Madonna tegelijkertijd een gevoel van leegte en een enorme gedrevenheid: zij voelde de noodzaak en de opdracht om sterk te zijn, de beste te worden. Waarin? Ook bij haar was het aanvankelijk niet duidelijk dat zij zangeres zou worden. Ook zij zegt: «Its more than ego. Its an over whelming interior light that I let shine without control. I am guarded by my instinct it is both my faith and conscience.»
De socioloog Max Weber heeft gewezen op het feit dat het charismatisch gezag blootstaat aan «routinisering» zodra de charismatische persoonlijkheid wegvalt en zijn gezag moet worden overgedragen of geïnstitutionaliseerd. Maar in de huidige mediacultuur is sprake van een geheel andere vorm van «veralledaagsing» van het charisma. In plaats van bovennatuurlijke kwaliteiten en eigenschappen te tonen, hebben charismatische individuen in de mediacultuur een minder verheven, meer genivelleerde status: die van Bekende Nederlander. Charisma is televisiecharisma geworden, een letterlijke uitstraling via de buis. Die uitstraling veroorzaakt de typische intimiteit-op-afstand die kenmerkend is voor de «parasociale» relatie tussen individuen die elkaar niet echt kennen maar alleen virtueel via de media: onze «media vrienden» (of -vijanden) zijn enerzijds zeer dichtbij en zeer gewoon, zij lijken één van ons te zijn. Maar tegelijkertijd blijven zij op grote afstand, simpelweg omdat zij zich ophouden aan de andere kant van het televisiescherm. Die relatie vertoont een scherpe asymmetrie: beroemdheden worden door veel meer mensen gekend dan zij zelf kennen.
De televisie vergroot alles uit. Zij creëert haar eigen type grote mannen en vrouwen, door ze in close-up uit te stralen over een enorm gebied, in een eindeloze herhaling van steeds dezelfde spectaculaire beelden. Maar de tv verkleint ze tegelijkertijd ook, omdat hun klassieke aura vervaagt en tot meer dagelijkse proporties wordt teruggebracht. Dat kan goed worden waargenomen in wat Elchardus de «drama democratie» heeft genoemd. De centrale plaats die de massamedia hebben verworven in de democratie houdt in dat de logica van het vermaak doordringt in het hart van de politiek. De politieke agenda wordt voornamelijk bepaald door mediagegenereerde incidenten. In plaats van naar politieke ideeën of programmas gaat de aandacht steeds meer uit naar televisiegenieke politieke leiders, waarbij de grenzen tussen zelfpresentatie, persoonlijke stijl en politieke boodschap vervagen. Hoe men deze ontwikkelingen ook beoordeelt, het is duidelijk dat ook hier een verlies van aura optreedt. Politici kunnen niet langer geloofwaardig poseren als de Grote Leider, maar moeten gewoner overkomen en qua achtergrond en levensstijl dichter bij hun kiezers staan. De technieken van de elektronische media (zoals de close-up en het intieme twee gesprek) zorgen voor een «familiarisering» van de politieke persoonlijkheid, die het actualiteitenprogramma het karakter geeft van een ontmoeting met een intieme kennis.
Politici uit de oude doos waren vaak fysiek grote, sterke mannen die letterlijk met kop en schouders boven iedereen uitstaken (zoals Washington en Lincoln). Zij cultiveerden een grootheid oude stijl die echter alleen van een afstand indrukwekkend was (zo was Washingtons gelaat door pokken geschonden). De eerste «grote» Amerikaanse president onder de één meter tachtig was Woodrow Wilson, aan het begin van het tijdperk van de film. Roosevelt was gehandicapt en zat in een rolstoel, maar was een krachtige radiospreker. Zijn publieke imago werd zorgvuldig geconstrueerd via fotografie en films. Hoe zou hij het hebben gedaan op tv? Het is bekend dat Nixon tijdens zijn tv-debatten met Kennedy op kijkers een rusteloze en onbetrouwbare indruk maakte, terwijl radioluisteraars juist vonden dat hij inhoudelijk gewonnen had. Kennedys spreekstijl was precies goed voor de tv: zonder opsmuk, geen weidse gebaren, een beetje verlegen maar overlopend van «eerlijke» charme. Ouderwetse toneelacteurs of zangers komen op tv vaak overdreven en lachwekkend over, terwijl veel tv-acteurs en moderne vocalisten vaak onvoldoende presentie en stemgeluid hebben om een zaal zonder microfoon aan te kunnen. Ook politici waren voor de komst van het televisietijdperk gewend om weidse gebaren te maken en een donderend stemgeluid op te zetten (denk aan Hitlers oefeningen voor de spiegel) om door iedereen te worden gezien en gehoord. Ook hadden zij de tijd en de privacy om zich op deze optredens (bijvoorbeeld schriftelijk) voor te bereiden, terwijl op tv alles niet alleen subtiel en intiem, maar vooral ook spontaan moet zijn.
Die «ongewone gewoonheid» van de moderne democratische celebrity is van belang omdat zij nieuwe vormen van politieke identificatie mogelijk maakt. De medialogica zorgt enerzijds voor een verlies aan aura en suggereert nabijheid en quasi-intimiteit. Daardoor kan de politieke persoonlijkheid beter worden «gelezen» en geïnter preteerd. Maar tegelijkertijd blijft er een diepe asymmetrie bestaan tussen de mediapolitici en hun achterban. De parasociale relatie veronderstelt immers een niet gemakkelijk te overbruggen sociolo gische kloof tussen Bekende en Onbekende Nederlanders: tussen grote namen en bekende gezichten en de massa van naamloze en gezichts loze «gewone» mensen. Als «programmatische personen» met een herkenbare stijl kunnen politieke mediasterren uitgroeien tot brandpunten van maatschappelijke discussie en politieke mobilisatie. De onverwachte opkomst van Fortuyn levert hiervan het meest dramatische recente voorbeeld. Maar hetzelfde voorbeeld laat zien dat de relatie tussen politieke ster en fan allerlei risicos met zich meebrengt. Het gebiologeerde individu vergeet gemakkelijk dat de relatie een virtueel en asymmetrisch karakter heeft en voelt zich één met zijn politieke held of heldin. Deze kan zichzelf op zijn beurt wijsmaken dat hij de stem is van het volk en onmiddellijk samenvalt met zijn kiezers publiek. Het fenomeen Fortuyn biedt stof te over om zowel deze posi tieve als deze perverse effecten van de nieuwe sterrenpolitiek nader te overdenken. Maar het moderne, democratische charisma is here to stay, en dat zal door weinigen worden betwijfeld.