Begin jaren tachtig van de vorige eeuw kwam er een einde aan de overheersing van een van de grote richtingen in de geesteswetenschappen, het structuralisme. De vergaande ambitie om de traditionele filosofie te onttronen door de basis te leggen voor een nieuwe wetenschap die alle sociale verschijnselen zou kunnen verklaren, kon niet anders dan op een échec uitlopen. Daarbij verdwenen toen de belangrijkste structuralisten onder bizarre omstandigheden van het toneel. Literatuurwetenschapper Roland Barthes werd door een vrachtwagen aangereden en weigerde beter te worden. Hij stierf in 1981. Na jaren van chronische manisch-depressiviteit wurgde de marxistische mysticus Althusser zijn vrouw, waarna hij voorgoed uit de roulatie werd genomen. De strenge vader van de Franse psychoanalyse, Jacques Lacan, die zijn leven had gewijd aan de bestudering van het geschreven en gesproken woord, kreeg een beroerte en werd afatisch. Ook hij stierf in 1981. Michel Foucault, die bezig was met een geschiedenis van de seksualiteit en in de backrooms van San Francisco daarvoor aanvullend onderzoek verrichtte, werd een van de eerste slachtoffers van aids. Alleen de etnoloog en antropoloog Claude Lévi-Strauss bleef in leven. Hij is inmiddels 95, en onlangs verscheen er een nieuwe biografie van hem door Denis Bertholet, die eerder veelgeprezen biografieën schreef van Paul Valéry en Jean-Paul Sartre.
Claude Lévi-Strauss wordt in 1908 geboren in een artistieke, gecultiveerde joodse familie, die de assimilatie op typisch Franse wijze tot uitdrukking brengt: grootvader is een rabbijn die zijn dochters naar de nonnenschool stuurt. Lévi-Strauss studeert rechten en filosofie aan de Sorbonne en raakt betrokken bij de socialistische beweging. En dan ontdekt hij wat zijn passie zal worden: de etnologie, die in Frankrijk met enthousiasme is binnengehaald. In 1925 sticht Lucien Lévi-Bruhl het Institut dEthno logie, en in het modernistische Palais de Chaillot, recht tegenover de Eiffeltoren, vindt het nieuwe Musée de lHomme een passende behuizing.
Voor de jonge Lévi-Strauss, die van romaneske avonturen droomt, komt deze belangstelling als geroepen. Hij vreest namelijk dat een post als leraar wijsbegeerte in de Franse provincie hem zal begraven in de kleinburgerlijkheid van een bestaan waarin geen plaats is voor het onbekende. Daarbij slaat de etnologie voor hem een brug tussen de drie disciplines die hem het meest aantrekken: het marxisme, de psychoanalyse en de geologie. In 1934 vertrekt hij met zijn vrouw naar Brazilië om sociologie te doceren aan de universiteit van São Paulo. Daar besluit hij veldonderzoek te doen en onderneemt hij niet ongevaarlijke tochten naar de Bororo- indianen van de Mato Grosso.
In het voetspoor van de ontdekkingsreizigers uit de zestiende eeuw maakt hij kennis met de Nieuwe Wereld en zijn «edele wilde». Hij heeft hier later over geschreven in wat zijn meest literaire en misschien mooiste boek is geworden, Tristes tropiques. Andere expedities door Zuid-Amerika volgen, totdat Lévi-Strauss in 1941 na zijn terugkeer in Parijs slachtoffer wordt van de anti-joodse maatregelen van het collaborerende Vichy-regime. Hij wordt ontslagen en emigreert naar de Verenigde Staten.
In New York wordt hij opgenomen in de «colonie surréaliste» van André Breton, Marcel Duchamp en Max Ernst, en ontmoet hij in 1942 de eveneens voor de nazis gevluchte Roman Jakobson, die hem kennis laat maken met het structuralisme in de linguïstiek. Hun ontmoeting zal beslissend zijn voor de ontwikkeling van de culturele antropologie, die zich dankzij het structuralistisch-taalkundige model losmaakt van de suspecte naturalistische en biologische ondergrond waarop ze tot dan toe was gebaseerd. Wanneer Lévi-Strauss in 1948 naar Frankrijk terugkeert, maakt hij snel naam met Les structures élémentaires de la parenté (1949), gevolgd door Anthropologie structurale (1958). In 1959 wordt hij benoemd bij het prestigieuze Collège de France. Daarna volgen La pensée sauvage (1962) en de vier delen van Mythologiques (1964-1971), invloedrijke werken op het gebied van de culturele antropologie.
In navolging van de linguïsten, die naar universele eigenschappen van talen op zoek zijn, neemt Lévi-Strauss als uitgangspunt van zijn etnologische studie maatschappelijke verschijnselen die overal ter wereld voorkomen en een uitdrukking vinden in de vele mythes die culturen rijk zijn. Vooral het incestverbod biedt hem de mogelijkheid parallellen te trekken tussen samenlevingen die op het eerste gezicht weinig met elkaar gemeen hebben. De mythes fungeren hierbij als uitgangspunt, omdat zij iets vertellen over de architectuur van de menselijke geest, waarbij onbewuste structuren geactualiseerd worden in de verhalen die mensen elkaar vertellen. Het structuralisme stelt Lévi-Strauss in staat een nieuwe methode te ontwerpen om deze mythes te bestuderen. Daarbij gaat het niet zozeer om patronen of themas, maar om de schemas die ontstaan aan de hand van verschillen en onderlinge relaties.
Deze methode had filosofische implicaties: Lévi-Strauss wilde aantonen dat dezelfde geest en dezelfde logica de basis vormen voor het «primitieve», mythische denken, dat hij «het wilde denken» noemde, en voor het meest geavanceerde wetenschappelijk onderzoek. Het enige verschil tussen primitieve en moderne samenlevingen is voor hem het schrift, dat het de mens mogelijk maakt vergaarde kennis te verzamelen en duurzaam op te slaan, waardoor een cumulatief proces plaatsvindt. Met de geboorte van het schrift deden concepten als vooruitgang en rede hun intrede, terwijl de oude schriftloze culturen een indruk van statische, eindeloze herhaling maken. Gevolg hiervan is voor Lévi-Strauss dat bij primitieve culturen de positieve kennis achterbleef bij de mogelijk heden die de verbeelding schept, terwijl de moderne westerse samenlevingen wetenschappelijke ontwikkelingen hebben voortgebracht die de grenzen van het denkbeeldige juist overschrijden.
Vanuit het besef dat de menselijke geest voor wat zijn diepste structuren betreft onveranderlijk en universeel is, voegde Lévi-Strauss een ethische dimensie van openheid en begrip tegenover andere samenlevingen toe aan zijn etnologische beschouwingen: een «nieuw humanisme» dat het westerse etnocentrisme verwerpt en de mens met zijn vergankelijke culturen een plaats wil geven in het grote geheel van de natuur.
Er was al aardig wat bekend over Claude Lévi-Strauss uit interviews in de media, het uit een reeks gesprekken bestaande De près et de loin van Didier Eribon (1988) en de intellectuele biografie Claude Lévi-Strauss van Marcel Hénaff (1991), die vooral ingaat op het werk van de etnoloog binnen het structuralisme. De grote verdienste van Denis Bertholet is dat hij in zijn boek het leven van Lévi-Strauss dankzij een zeer goed gedocumenteerd overzicht van diens werk en carrière in zijn geheel reconstrueert. Daarbij blijft de mens Lévi-Strauss echter op afstand. Voor hem geldt een beetje wat hij in één van zijn laatste werken, Histoire de lynx (1992), over de oorsprong van het menselijk denken, schreef: wij kunnen die onbekende wereld in de verte zien liggen, wetend dat wij nooit in staat zullen zijn er binnen te dringen.