De chauffeur, gewend aan alle variaties tussen verpletterend leed en onaangename onverschilligheid, schatte de stemming juist in en wees op een auto die leek te volgen: tot drie keer toe manoeuvreerde hij zich achter ons op de snelweg. Dus ging het over een slag mensen dat crematies en begrafenissen afloopt. Om redenen slechts henzelf bekend (of zelfs dat niet) of vanwege koffie en cake. Associerend zag mijn geestesoog hoe rijen mensen die ooit haar kleine gaven, meestal in de vorm van koffie, hadden ontvangen (bodes, straatvegers, melkboeren) achter de kist zouden lopen, en tegelijk zegt m'n broer gespeeld zorgelijk, van mijn fantasie niet wetend maar op hetzelfde spoor gezet door de achtervolger, dat we dan wel wat meer koffie hadden mogen bestellen.
Zo bereikten we lachend Westgaarde. Beseften dat dat geen pas gaf tegenover condoleanten en dat, had iemand voorspeld dat we onze moeder grijnzend ten vure zouden dragen, we die gedachte verontwaardigd van de hand hadden gewezen. Volgde het wachten in de ‘familiekamer’, die ook heel goed gebruikt zou kunnen worden voor management- of verkooptrainingscursus. We vermoedden hoeveel tranen daar liggen. Maar ook hoeveel haat en nijd vanwege verwijten uit het verleden en vanwege komende verdeling van wat rest buiten herinnering.
Dat verdelen deden we enkele dagen later. Twee zoons, drie kleindochters deden de ronde door haar twee kamers en spraken wensen uit. Ach, AOW met klein pensioen, dat maakt het eenvoudig. Maar dat die meiden zich over oma’s sieradendoosje bogen, meer gespitst op de verlangens van de anderen dan van zichzelf en derhalve tot geen enkele dubbele keus kwamen, het was meer dan toeval en daarom balsem voor de ziel. Een cynische geest zal zeggen dat de Van der Valkjes elkaars belangen ook heel goed in de gaten houden, maar ik wens te geloven dat wat ik van de kleinkinderen zag, voor hen niet ophoudt bij de grenzen van de clan. Oma moet er, vanuit een hemel waarin ze niet geloofde, met welbehagen op hebben neergezien.
Dit blijft me het meeste bij: de dood als welkome gast, als bevrijder. En de totale afwezigheid van angst. Niet voor een Oordeel, dat ze niet voorzag maar dat ze bij een beetje vrijzinnige Schepper zonder schroom tegemoet had kunnen zien; en ook niet voor leegte. Veertien dagen lagen er tussen beslissing en laatste adem. Halverwege zei ze, eventjes ongeduldig: ‘Nu moeten ze toch opschieten.’ ‘Wie?’ Met een grijnslachje: ‘Tja, Onze Lieve Heer kan ik niet zeggen.’
Geef mij zo een dood.