Het is een schimmig gedoe, de politieke handel in schuld en slachtofferschap die verbonden is geraakt met de Europese genociden van de twintigste eeuw. Sinds het overgrote deel van ‘s werelds staten een vorm van internationaal recht erkent, en binnen dat recht de 'misdaden tegen de menselijkheid’ gelden als de alles overtreffende wandaad, de ultieme toetssteen van het kwaad, is het politieke kapitaal dat een historische genocide vertegenwoordigt snel in waarde gestegen. Een erkende genocide, of zelfs een poging daartoe (Kosovo), vertegenwoordigt de rechtvaardiging van het bestaan van staten, zichtbaarheid op het wereldtoneel, of gewoon de harde cash van herstelbetalingen. Dat zijn grote belangen en dus is politiek opportunisme nooit ver weg.
In deze discussie zijn getallen ongelooflijk geladen geworden. Een volkerenmoord van een miljoen biedt allerlei politieke perspectieven, een paar honderdduizend is een voetnoot, klaar om vergeten te worden. Meer is beter. Deze cijfermatige wedloop van het kwaad leidt onvermijdelijk tot een perverse rangorde. Is een volkerenmoord met driehonderdduizend slachtoffers een minder grote misdaad dan een met twee miljoen? Ja, waarschijnlijk, maar wat maakt het nog uit? En zijn getallen wel zo vergelijkbaar? Is het industrieel uitmoorden van mensen, wat de nazi’s deden, hetzelfde als een volkerenmoord via een gedeeltelijk georganiseerde hongersnood, wat de sovjets deden in Oekraïne en aan de Wolga? Het resultaat is hetzelfde, ja, en de intenties waarschijnlijk ook, maar dat laatste weet je nooit helemaal zeker.
Het politieke gewicht van de cijfers maakt hun precisie nog belangrijker. Globale schattingen geven enkel reden tot verdere speculatie. Timothy Snyder, een historicus van Yale, heeft in zijn nieuwe, indrukwekkende en onthutsende studie over de Europese genociden van 1930 tot 1952 de cijfers een centrale plek gegeven in zijn argumentatie. Met halsstarrige precisie wordt bij iedere beschreven gebeurtenis het aantal doden vermeld, indien mogelijk tot het laatste cijfer nauwkeurig. Snyder gunt zijn lezers geen respijt. Nergens wordt de wreedheid en de moordzucht in algemene of samenvattende termen uitgedrukt, altijd worden de concrete methoden rustig en walgelijk beschreven, om te voorkomen dat de Europese volkerenmoorden worden gereduceerd en als historische generalisatie een langzame aftocht maken in de stofnesten van ons collectieve geheugen.
Die cijfermatige precisie is wellicht een van de belangrijkste methodes van het boek, het is niet de reden van zijn bestaan. Snyder beoogt een ommekeer te bewerkstelligen in de publieke perceptie van de Tweede Wereldoorlog door haar in een context te plaatsen die zowel geografisch als historisch (1930 - 1953) beduidend anders is dan in de schoolboeken staat. Geografisch concentreert Snyder zich op het gebied dat grofweg wordt begrensd door het oostelijk deel van hedendaags Polen, de Baltische staten, Wit-Rusland, Oekraïne en de westelijke strook van huidig Europees Rusland. Dit noemt hij de Bloedlanden.
Die titel is geen metafoor. Dit is de regio waar volgens Snyders cijfers veertien miljoen mensen zijn omgekomen door gerichte moordacties van nazi’s en sovjets, dus zonder de burgerslachtoffers die omkwamen in de ‘reguliere’ strijd. Dit laatste onderscheid mag helder zijn voor de militair historicus, voor de ethicus is het dat niet. Het toont al direct aan dat Snyder in zijn deftige poging zich te ontdoen van bestaande generalisaties onvermijdelijk nieuwe schept. Maar daarover later meer.
De gehele strijd in het Westen, de verovering van de Benelux en Frankrijk door de nazi’s, de ‘Battle of Britain’, de landing op Normandië, de moord op vierhonderdduizend West-Europese joden, de hongersnood in boven-Moerdijks Nederland - dit zijn voor Snyder voetnoten bij het veel grotere verhaal van de strijd in het Oosten tussen de twee totalitaire Europese dictaturen die in de jaren dertig opkwamen, elkaar beconcurreerden en uiteindelijk probeerden te vernietigen. Beide dictaturen werden gedreven door een groots utopisch ideaal dat de bestaande geschiedenis van de mensheid definitief zou wijzigen en tot een glorieus eindpunt zou voeren. De implementatie van die utopie overstemde iedere ethische norm, en de frustratie over het uitblijven van het gewenste resultaat maakte de toch al amorele utopisten tot de grootste moordenaars van de Europese geschiedenis.
Stalins grote mislukte utopie was de ‘collectivisatie’ van de landbouw. Snyder besteedt een groot deel van de eerste helft van zijn boek aan zijn beschrijving van die collectivisatie en de monsterlijke hongersnood die erop volgde. Eerst mislukten de oogsten door mismanagement, toen werd het grootste deel van de oogst weggevoerd om er zeker van te zijn dat de fabrieksarbeiders konden eten. Toen ook dat deels mislukte, niet eens omdat boeren zoveel achterhielden maar omdat er simpelweg te weinig eten was, strafte Stalin de voornamelijk Oekraïense boeren door al het eetbare, ook de overgebleven veestapel, ook de noodvoorraden, alles, door het leger af te laten voeren. Zelfs honden en katten werden afgevoerd om er zeker van te zijn dat de boeren die niet zouden opeten. In de lente van 1933 stierven er in Oekraïne iedere dag minstens evenveel mensen als in de hele Nederlandse hongerwinter van 1945, en vaak veel meer. Hele dorpen ontvolkten. Ouders die al het vindbare eten aan de kinderen gaven, geboden hun kinderen de ouderlijke lichamen op te eten als de dood gekomen was.
Aan deze deels georganiseerde hongersnood, de Oekraïners noemen haar de ‘holodomor’, lag zeker ook een verborgen agenda van etnische zuivering ten grondslag. De Sovjet-Unie kende een grote groep etnische minderheden en Stalin vreesde hun heimelijke wens tot zelfbestuur. Het westelijk deel van de Sovjet-Unie zat vol minderheden die weinig ophadden met de sovjetstaat. Oekraïners, Polen, Balten, Duitsers, Finnen, Wit-Russen. Stalin was bereid om met buitensporig geweld de minderheden niet alleen tot volgzaamheid te dwingen, maar de etnische samenstelling van hun gebieden definitief te veranderen. De Oekraïners waren de grootste minderheid en de hongersnood was er ten minste deels op gericht om Oekraïne te russificeren. Na het hoogtepunt van de hongersnood werden etnisch Russische boeren aangevoerd om de lege dorpen te bewonen.
Enige jaren daarna, in 1937 en 1938, begon Stalin een tweede massamoord, die strakker georganiseerd was en een duidelijker etnisch karakter had. Tijdens die Grote Terreur zouden nog eens 681.692 mensen sterven.
Snyder maakt krachtig duidelijk dat de verschillende massamoorden die door de sovjetstaat werden uitgevoerd weliswaar in het begin werden gelegitimeerd als een uiting van klassenstrijd, maar al vrij snel een onverholen etnisch karakter kregen. Na de Oekraïners kregen de Polen, zij weer, er het hardst van langs. Zij waren het hoogst opgeleid, hadden de sterkst ontwikkelde culturele achtergrond en het sterkst ontwikkelde besef van nationale identiteit. Tijdens de Grote Terreur werden 85.000 Poolse sovjetburgers geëxecuteerd, een achtste van het totale aantal slachtoffers van de Grote Terreur. Vrijwel allen stierven door de kogel en iedere executie moest bureaucratisch worden vastgelegd en gelegitimeerd. Iedere verdachte moest bekennen (wat dan ook en hoe dan ook) en een ‘rechter’, soms een ‘troika’, moest het vonnis officieel bekrachtigen. In tegenstelling tot de bekende clichés waren de sovjets ongelooflijk veel gründlicher en bureaucratischer dan de Duitsers in de uitvoering van hun massamoorden. Dit is wellicht deels de reden dat de sovjets uiteindelijk veel minder mensen zouden vermoorden dan de Duitsers.
Minder goed maakt Snyder duidelijk waarom de grote meerderheid van de sovjetburgers bereid was om mee te doen aan de massamoorden. Angst om zelf slachtoffer te worden is geen overtuigende verklaring. Iedereen kon zomaar slachtoffer worden van de terreur, hoe volgzaam je ook was. Geen enkel gedrag en geen enkele positie kon je vrijwaren van vervolging, en dus was er ook geen prikkel om extra je best te doen, initiatief te nemen of uit te blinken. Snyder legt wel uit dat verschillende etnische groepen tegen elkaar werden opgezet. Tijdens de Poolse campagnes maakten joden een onevenredig groot deel uit van de NKVD, de geheime dienst die de massamoorden uitvoerde. Zo zou Stalin de wrok van de joden tegen hun oude antisemitische overheersers, de Polen, willen gebruiken om zich van die laatsten te ontdoen. Later werden dan weer de joden gezuiverd uit de NKVD om te voorkomen dat zij te machtig werden.
Een vrij breed geaccepteerde theorie stelt dat de massamoorden konden plaatsvinden omdat de meerderheid van de sovjetbevolking uiteindelijk meer te winnen dan te verliezen had in de nieuwe maatschappij. Zeer grote bevolkingsgroepen konden zich wel degelijk emanciperen, kregen onderwijs, toegang tot het staatsapparaat en ondervonden reële welvaartsgroei. De dwang om te moorden en de angst om vermoord te worden werden blijkbaar geaccepteerd als de prijs die betaald moest worden voor de verbetering van hun leefomstandigheden. Snyder noemt deze theorie niet, hij polemiseert er ook niet mee, maar kiest ervoor de hele vraag te negeren. Dat is zwak.
De vraag naar de motivatie van de uitvoerders van de massamoorden wordt prangender als Snyder komt te spreken over de Duitse massamoorden die op grote schaal beginnen in 1941. Na de uitputtende beschrijving van de sovjetgenociden kun je nauwelijks vermoeden dat het eind van de menselijke wreedheid nog lang niet bereikt is. Zelfs op wie goed ingewijd is in het onderwerp moet Snyders uitputtende beschrijving van de nazistische massamoorden in de Bloedlanden een verpletterende indruk maken. Weinig van wat Snyder beweert is nieuw, maar de geconcentreerde manier waarop hij het opschrijft, de detaillering en tegelijk het brede perspectief, brengt de ervaring van de oorlog confronterend dichtbij.
Belangrijker nog is Snyders poging om de mythologie van de holocaust te doorbreken. Auschwitz, stelt hij, is als symbool voor de holocaust ongeschikt. Meer joden stierven door kogels in één-op-één moordacties van Duitse Einsatzgruppen en reguliere eenheden dan in de gaskamers. Het beeld van de holocaust als een op industriële leest geschoeide massamoord gaat voor meer dan de helft van de slachtoffers niet op. Het waren ‘hands-on’ moorden uitgevoerd door het middenkader van de Wehrmacht en de SS. De brutaliteit en bloeddorst van de Duitse jongens kent geen vergelijk. Kort na de Duitse invasie van de Sovjet-Unie, in juni 1941, werden de eerste Einsatzgruppen in het net veroverde land ingebracht. Eind 1941 hadden zij al een miljoen joden vermoord, vrijwel alleen met kogels. Dit is meer dan er in Auschwitz zijn vermoord gedurende de hele oorlog. Een onbegrijpelijk aantal, vooral ook, al klinkt dat idioot, in praktisch opzicht.
Daarnaast stierven er nog miljoenen niet-joden, die in het verhaal van de holocaust in het algemeen helemaal ontbreken. In een artikel in The New York Review of Books, dat voorafging aan zijn boek, schrijft Snyder dat ‘Auschwitz alleen maar een introductie is tot de holocaust, en de holocaust slechts een prille suggestie geeft van Hitlers uiteindelijke plannen’. Hitlers Generalplan Ost voorzag uiteindelijk in de eliminering van vijftig miljoen bewoners van de Sovjet-Unie. Te vaak wordt vergeten dat de Slaven (Russen, Wit-Russen, Polen, Oekraïners) voor Hitler bijna gelijkwaardige Untermenschen waren als de joden. Zij moesten plaatsmaken voor de Duitsers en moesten dus verdwijnen, hoofdzakelijk door de organisatie van zeer grootschalige hongersnoden. Hoewel de Duitsers onvoldoende tijd hadden om dit plan tot uitvoering te brengen, slaagden zij er toch in om 4,2 miljoen Slaven te vermoorden in georganiseerde hongersnoden, en nog eens zevenhonderdduizend door executies. De meeste van deze slachtoffers waren Russen, Oekraïners, Wit-Russen en opnieuw heel veel Polen.
De radicale wijze waarop Snyder aandacht vraagt voor wat er echt gebeurde, en consequent probeert om het geaccepteerde narratief van de Tweede Wereldoorlog te doen kantelen en aandacht te vragen voor wat er gebeurde in Polen, Oekraïne, Wit-Rusland en Rusland, is de grote waarde van dit monumentale boek. Minder overtuigend vind ik zijn poging om de massamoorden van de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland te presenteren als één overkoepelende systematiek, waarin een gedeelde perverse moraal en een gedeeld utopisch denken zouden leiden tot een zelfde, grotendeels vergelijkbare en continue massamoord op etnische minderheden. Snyder schrijft: ‘Alleen een ongegeneerde acceptatie van de overeenkomsten tussen de nazi- en de sovjetsystemen staat ons toe hun verschillen te begrijpen.’ Ongegeneerd, hoezo? De overeenkomsten tussen de twee systemen zijn duidelijk genoeg en vaak genoeg benadrukt. Welk doel is erbij gediend om nog verder te generaliseren en verschillen te reduceren?
Snyder gebruikt, zoals gezegd, vooral zijn cijfers om zijn positie te bekrachtigen. Van de veertien miljoen doden die de sovjets en nazi’s tussen 1930 en 1945 gezamenlijk op hun geweten hebben in de Bloedlanden, zijn er 10,3 miljoen vermoord door de nazi’s (waarvan grofweg de helft joden) en 3,7 miljoen door de sovjets. Maar in dat laatste cijfer zijn de slachtoffers van de Oekraïense hongersnood volledig meegeteld. Dat laatste is discutabel, want de intentionaliteit van de hongersnood en ook zijn overwegend etnische karakter zijn dubbelzinnig en in ieder geval niet volledig te bewijzen. Ook neemt Snyder het vrij hoge aantal van 3,3 miljoen slachtoffers van de hongersnood, terwijl een gezaghebbende recente Franse studie op 2,5 miljoen uitkomt. Zónder de holodomor blijft er van de overeenkomst die we ‘ongegeneerd moeten accepteren’ minder over: dan staan er nog driehonderdduizend doden bij de sovjets, tegenover 10,3 miljoen bij de nazi’s. En dan doet zich opnieuw de vraag gelden wat getallen precies zeggen. Mogen we dan de conclusie trekken dat het Derde Rijk veel wreder en bloeddorstiger was dan de Sovjet-Unie? Ja, dat mag, maar je hebt er niets aan. Het verklaart bitter weinig en biedt nog minder troost. Er lijkt een verborgen agenda in het boek te zitten om voor alles de nazi’s en sovjets in één systematiek onder te brengen, een agenda die uiteindelijk mislukt. Dat komt doordat Snyder simpelweg een te goede historicus is: zijn aandacht voor de details, en, boven alles, zijn kritische blik, getraind om altijd historische mythologieën te doorbreken, ondermijnen uiteindelijk ook zijn eigen generalisaties.
Het boek is meer dan leerzaam; een pretje is het niet. Ik moest soms huilen tijdens het lezen, en daar houd ik niet van. Een zeer belangrijk boek, maar niet voor gevoelige zielen.
TIMOTHY SNYDER
BLOEDLANDEN: EUROPA TUSSEN HITLER EN STALIN
Uit het Engels vertaald door Patty Adelaar en Ton Heuvelmans. Ambo, 639 blz.,
€ 39,95