
De initiatiefwet Voltooid Leven verkeert in een terminale fase. Is het paradepaardje van d66 al een twistappel aan de onderhandelingstafel bij de formatie, met het negatieve advies van de artsenfederatie knmg slinkt de kans op succes helemaal. De bezwaren van de medische beroepsgroep vallen niet weg te wimpelen, zoals het vorige kabinet deed met het rapport van de commissie-Schnabel die een nieuwe wettelijke regeling niet nodig achtte.
De knmg toont nog best begrip voor het werkstuk van Pia Dijkstra. Het is ‘invoelbaar dat mensen zekerheid en geruststelling willen als het gaat om het eigen levenseinde, voor dat moment of de toekomst’. Maar dan volgt een reeks steekhoudende tegenargumenten. De werkelijkheid is immers genuanceerd en grillig. Achter een 75-plusser die niet meer verder wil zit in de ervaring van psychiaters, huisartsen en geriaters bijna altijd ‘complexe en tragische problematiek’. Eenzaamheid en existentiële leegte, het zijn symptomen van dezelfde seculiere samenleving waarin deze wet heeft kunnen ontstaan: het idee van de soevereine Verlichtingsburger die de regie heeft over zijn eigen bestaan.
Het recht op zelfbeschikking kent een mooie geschiedenis maar het netjes willen regelen van de doodswens van fysiek gezonde bejaarden heeft iets heel ongemakkelijks. Stephan Sanders maakt verderop in dit nummer helder waarom hij, overtuigd liberaal, grote moeite heeft met de opgerekte ‘goede dood’. Het is volgens hem een eliteproject dat op hoogmoed begint te lijken, zeker omdat ‘het ons ontbreekt aan een levendig besef van de dood’. Net als artsen constateert hij dat iedereen die wel eens een stervende heeft bijgestaan weet hoeveel onduidelijkheid, ambivalentie en tweeslachtigheid daarbij komt kijken. Het is een ‘traject’ dat nou eenmaal niet optimaal valt ‘te stroomlijnen’.
Aan dat stroomlijnen kleeft een intrinsiek risico: tunneldenken bij de uitvoerder. De levenseindebegeleider in de voorstellen van Dijkstra heeft geen geneeskunde gestudeerd en mag niet verward worden met een hulpverlener in een hospice die ongeneeslijke patiënten naar het graf coacht. De knmg constateert dat ‘iemand wordt begeleid naar een doel dat van tevoren vast staat’. De vraag is in hoeverre iemand die kwetsbaar is werkelijk autonoom denkt en uit vrije wil kiest voor het beëindigen van wat dan als een afgerond bestaan zou moeten gelden. Wordt er wel gekeken naar alternatieve oplossingen, zoals liefdevolle hulp bij eenzaamheid?
De knmg vreest dan ook dat de wet kan leiden tot ongewenste maatschappelijke effecten ‘zoals gevoelens van onveiligheid onder ouderen en stigmatisering van ouderdom’. Onbehagen onder ouderen om afgeschreven te worden door ‘de maatschappij’ is wel het allerlaatste dat de politiek voor haar rekening moet willen nemen. Die uitwerking weegt niet op tegen de kwaliteit van sterven van een gezond individu, dat bovendien behoort tot een naar schatting kleine groep waarvoor de zorgvuldige euthanasiepraktijk voldoende mogelijkheden biedt.
De bestaande euthanasiewet (2001) ligt overigens in het buitenland al hypergevoelig, om even een buitenblik op onze liberale verzorgingsstaat toe te laten. Het wordt onder progressief-liberale intellectuelen daar nauwelijks begrepen waarom Nederlanders altijd alles, ook bij ethische dilemma’s, willen regelen. De initiatiefwet bevestigt waar zij op wijzen: een glijdende schaal. Nu ook niet-zieke mensen? Het valt inderdaad niet te verdedigen.