Niets roept zo veel levenslust op als de nabijheid van de dood. Het is een paradox die in de meest uiteenlopende verhalen en contexten opduikt, of het nu romans zijn over zieken die vlak voor hun einde plotseling een betekenisvolle daad willen verrichten (in Grunbergs De asielzoeker haalt een stervende vrouw plotseling een asielzoeker in huis), actiefilms waarbij de held na een onwaarschijnlijke ontsnapping aan de dood terugkomt met hernieuwde energie (bovengemiddeld veel Bruce Willis-films), of serieuze drama’s waarin terminale patiënten juist op het dieptepunt van hun kwaal opleven (denk aan een moderne klassieker als Intouchables).
Ik ben ik ben ik ben is een boek dat draait om die spanning. Preciezer: om de kracht die bijna-dood-ervaringen oproepen. De titel is ontleend aan Sylvia Plath’s The Bell Jar: ‘Ik haalde diep adem en luisterde naar het oude snoeven van mijn hart; ik ben, ik ben, ik ben’ – en precies dat gevoel, het plotselinge besef werkelijk te leven, het bloed dat je in penibele situaties door de aderen voelt stromen, duikt door dit hele werk op. Wat is Ik ben ik ben ik ben precies voor boek? Een verzameling waargebeurde verhalen? Een opgeknipte autobiografie? Een levensverhaal dat ze opschreef omdat haar dochter ziek werd, zoals het slotverhaal duidelijk maakt? Het lijkt in elk geval op niets wat ik ken – en dat is complimenteus bedoeld.
De Ierse romanschrijfster Maggie O’Farrell (1972) schrijft in deze ‘memoir’, haar eerste non-fictieboek, met aanstekelijke vaart en smaak over zeventien momenten waarop de dood haar leven raakte of schampte. Soms door eigen toedoen, soms door lichamelijke overmacht, soms door inmenging van anderen. In Longen (1988) gaat het om die keer dat ze als stoere puber bijna verdronk toen ze na een duik alle oriëntatie onder water verloor: ‘In de diepte, ver onder de anderen, maai ik wild met mijn armen en benen.’ In Bloedsomloop (1991) zoomt ze in op die keer dat ze tegen beter weten in meedeed aan een circusact waarbij een geblindeerde man messen rakelings langs haar lichaam wierp; Buik (2003) draait om een noodzakelijke keizersnede die artsen aanvankelijk niet wilden uitvoeren, O’Farrell bespreekt in het prachtige openingsverhaal dat ze een toekomstig moordenaar tegenkwam en ternauwernood ontvluchtte voor hij een ander meisje ombracht (1990); haar Ingewanden (1994) en Schedel (1998) worden getroffen, nogmaals haar Longen (2010), ga zo maar door.
Het is bij een bundel als deze onvermijdelijk dat niet elk deel evenveel indruk maakt, al is het maar omdat O’Farrells verhalen uiteenlopen tussen ternauwernood herinnerde jeugdtaferelen (het moment waarop haar driejarige schedel bijna tussen auto en autodeur kwam) en scènes die ze zo lijfelijk heeft ondervonden dat de pijn haar voelbaar nooit helemaal verlaten heeft (een miskraam in 2005). Daarbij zit er hoe dan ook iets ijdels in zo’n boek over jezelf uitbrengen. In de achterliggende aanname dat het eigen bestaan blijkbaar de moeite waard is om een heel boek over te schrijven. Zulk proza krijgt al snel iets sensationeels, kijk eens wat ik heb meegemaakt, lees hier mijn opgepoetste levensverhaal, het is allemaal waargebeurd.

O’Farrell schrijft heel behendig om die valkuilen heen. Nergens leunt ze nadrukkelijk op de dreiging van de dood of op schokeffecten. Ik ben ik ben ik ben is – ondanks de ondertitel – een aangenaam opsmukloos boek. De toon van elk verhaal heeft iets lichts en bedrieglijk simpels, het voelt allemaal ontzettend, tja, echt. Een aanstekelijk ritme, heldere zinnen, nergens langdradige alinea’s. Alsof O’Farrell helemaal niet heeft nagedacht over dingen als constructies of literaire taal, alsof ze in een café tegenover je plaatsneemt en gewoon begint te vertellen. Haar grootste kracht: specifieke momenten een wezenlijk gewicht geven zonder dat daar al te grote woorden op geplakt worden. Niets wordt nadrukkelijk geanalyseerd of in een brede context geplaatst, er komt geen theoretisch kader aan te pas, geen sentiment is vet aangezet. En tegelijk voel je, dat is het knappe: dit zijn geen lukrake anekdotes, hier staat iets heel wezenlijks op het spel. Misschien wel het wezenlijkste onderwerp denkbaar: de strijd tussen leven en dood, telkens in een andere situatie en met een andere aanleiding, telkens met dezelfde uitkomst. De dood wint niet.
Eerder schreef ik over ‘verhalen’, maar eigenlijk zijn de losse onderdelen van Ik ben ik ben ik ben hoofdstukken, zeventien delen van een a-chronologisch levensverhaal. We zien hoe O’Farrell zich jarenlang, soms nauwelijks bewust, staande houdt onder de meest heftige omstandigheden. Hoe ze zich niet uit het veld laat slaan wanneer haar lichaam tegensputtert, hoe ze weer boven komt drijven nadat ze kopje onder is gegaan. Hoe ze, kortom, overleeft. En daar vervolgens indrukwekkend over vertelt.