Op een van de laatste pagina’s van zijn roman is Thomas Blondeau zo vriendelijk om de recensent alvast te voorzien van een beknopte samenvatting van zijn plot: ‘(…) wat kwajongensstreken van een stel twintigers die wel eens een boek hebben gelezen.’ Het is wat kort door de bocht geformuleerd, maar niet inaccuraat.
Thomas Blondeau (1978) komt uit België en woont in Leiden. eX is zijn eerste roman. Het is een opgewekt verhaal over drie vrienden die uit verveling het Esthetisch Affront oprichten en kolderieke streken uithalen. Of eigenlijk richten ze het Esthetisch Affront niet op; beginnend tv-journaliste Halcia, door alle drie aanbeden, wil een grote reportage maken. Bij gebrek aan een geschikt onderwerp besluiten de jongens dan maar een zogenaamde actiegroep op te richten die zich keert tegen… Ja, tegen wat eigenlijk? Het doet er niet toe, zolang Halcia ze maar kan filmen. De jongens gaan tuinkabouters stelen en ze ‘vrijlaten’ in het bos, idealistische graffiti spuiten op overheidsgebouwen en op mondelinge tentamens verschijnen in travestie. Studentikoze ongein waar ze zelf enig postmodern protest in zien.
Blondeau’s debuut is met stijl geschreven, maar de roman heeft zo zijn tekortkomingen. De plot valt soms stil en niet alle verwikkelingen zijn altijd even boeiend of origineel. Zo belanden de vrienden op een bandjeswedstrijd, waar acts zoals De Vleeslollies en De Nazi’s verschijnen. Het lijkt een sterke echo van Herman Brusselmans’ Ex-Drummer, over een bandjeswedstrijd waar de Six Million Jews en Harry Mulisch optreden.
Daartegenover staat dat de roman zelden saai is. Soms is Blondeau romantisch, soms zwartgallig. Met verve zet hij de dynamiek in een vriendengroep neer. De gedrogeerde Franky, de stille kracht Xander, de gezamenlijke natte droom Halcia en de aanjager van het stel, David.
Met name David is een authentieke creatie. Hij is een tiener die net iets slimmer is dan de anderen en vastzit in het leven van zijn ouders. Zijn vader is als verkoper van schoonmaakmiddelen mislukt, en bestiert inmiddels een treurig café dat vooral wordt gefrequenteerd door patiënten van een nabije psychiatrische inrichting. En als Davids moeder, dankzij stapels zelfhulpboeken (Ken ik u niet ergens van? Een ontmoeting met uw toekomstige Ik) weigert nog langer de huisvrouw te spelen, is hij de pineut en moet hij voortaan de wc’s van het café schoonmaken.
En David wil zo graag meer. Hij vult zijn dagen met het lezen van biografieën van grote geesten en met dagdromen over hoe hij zelf, als grote meneer, geïnterviewd wordt: ‘Hij zag het rode opnamelampje van de camera, de gezichten van het publiek, hoe hij achteloos maar niet slordig zou gaan zitten in een van die vreemdsoortige zetels die ze altijd op tv hadden. De vragen voorbereid op zijn eigen cuekaartjes. Hoe hij ertoe gekomen was, hoe het nu met hem ging, wat zijn plannen nu waren. (…) Maar zijn antwoorden kwamen nooit uit de warrigheid van de dagdroom.’
Zonder dat Blondeau de lezer met de causaliteit om de oren slaat, is het duidelijk dat alles wat op Davids pad komt – het Esthetisch Affront, de dood van Halcia – door hem wordt aangegrepen om uit de zelfhulpboeken en zijn vaders café weg te komen. Deze blinde ambitie, deze schreeuw naar meer, is de katalysator van Blondeau’s verhaal.
En dan is er nog Halcia, die terugschreeuwt. Halcia, met haar blonde haar en spectaculaire borsten. Halcia, het lustobject van de vier jongens. Vier, want behalve de drie personages is Blondeau ook een van de aanbidders. Je merkt het op de manier waarop hij over haar schrijft; net iets vriendelijker, iets liever. Hij spaart haar zoals hij de anderen niet spaart. Nu zit je er niet altijd op te wachten als een schrijver je meeneemt naar zijn fantasie van een droomvrouw (get a room!), maar hier werkt het juist aanstekelijk. Je gaat je meer identificeren met de drie jongens, en hoe meer je over Halcia leest, hoe vervelender het is dat je vanaf de eerste pagina’s weet dat haar dood onherroepelijk is.
Precies op dat moment past Blondeau een rare kunstgreep toe: alles na de dood van Halcia wordt verteld in een lange serie nieuwsberichten. Via korte persberichten wordt medegedeeld dat Halcia’s dood een hype wordt, en dat de vrienden een actiecomité oprichten dat uiteindelijk uit elkaar valt. Wat wil Blondeau op deze manier zeggen? Is het een aanklacht tegen de media, hongerig naar een nieuw schandaal à la Dutroux? Of zien we hier het werk van de aandachtsgeile David, die als een poppenmeester iedereen bespeelt?
Omdat er zo veel onduidelijk blijft, lijkt het of Blondeau te veel hooi op zijn vork heeft genomen en zich met een kunstgreep er vanaf maakt. Het geeft het boek een wrange nasmaak. Op de momenten waarop de plot stilvalt, maken de gedachtekronkels van de personages steeds een hoop goed. Als dit eenmaal wegvalt, blijft er niet veel meer over dan een vraagteken.