Van de hand in de tand, zo kunnen de avontuurlijke bewegingen of de onverwachte belevenissen van het typische Paul Auster-personage worden omschreven. Auster en zijn vaak getraumatiseerde schrijversfiguren vertellen hun verhalen vol toeval bij voorkeur aan de rand van de afgrond, vlak voordat het Grote Verdwijnen toeslaat. Het oude leven zit vol illusies en het nieuwe bestaan is nog ongewis, daartussenin geklemd heerst het onberekenbare heden. Austers evenwichts- en hongerkunstenaars lijken op het schrijvende en vastende hoofdpersonage in Honger (1890), Knut Hamsuns debuutroman waar over Auster al in 1970 een essay schreef: «Hij raakt alles kwijt — zelfs zichzelf. Bereik de bodem van een Goddeloze hel en de identiteit verdwijnt. Het is geen toeval dat Hamsuns held geen naam heeft: naarmate de tijd verstrijkt, wordt hij werkelijk van zichzelf beroofd. De namen die hij zichzelf toedicht zijn stuk voor stuk verzinsels, in een opwelling opgeroepen. Hij kan niet zeggen wie hij is omdat hij het niet weet.» (Collected Prose, 2003)

Laat staan dat Austers verzonnen schrijvers weten wie hun naasten of de anderen zijn. Iedereen schampt elkaar, scheert rakelings langs elkaar heen. In het autobiografische The Invention of Solitude (1982; ook opgenomen in Collected Prose) beschrijft Auster zijn vader als iemand die ongrijpbaar en voorgoed afwezig is. Hij lijkt een afgesloten hoofdstuk, een gesloten boek of kamer, «een blok ondoordringbare ruimte in de vorm van een mens». Niemand kan bij hem naar binnen kijken. Toch ontdekt de zoon, moeizaam zijn herinneringen opdiepend uit een fragmentarisch geheugen, iets wat een tipje van de sluier van zijn vaders gesloten karakter oplicht.

De vaderfiguur in romans als Leviathan (1992), The Book of Illusions (2002) en Oracle Night is een schrijver of filmer die op de een of andere manier uit het zicht verdwijnt: in Leviathan groeit die oudere auteur uit tot een terrorist en nomade, een zwervende schim, «een fantoom van de vrijheid» die replica’s van het Vrijheidsbeeld opblaast omdat hij vindt dat Amerika «de weg kwijt is»; in The Book of Illusions komt een getroebleerde schrijver op het spoor van een verdwenen filmregisseur uit het tijdperk van de stomme film; Oracle Night is het relaas van de revaliderende schrijver Sidney Orr, bij wie het vermoeden groeit dat zijn vriend, de beroemde auteur John Trause, wellicht een aan-en-uit-verhouding heeft (gehad) met zijn vrouw Grace.

In Austers romanwereld zijn mensen geïsoleerde bolwerken, omrasterde eilanden, bunkers of vestingen die goed zijn in (ver)zwijgen. Iedereen koestert een gesloten kamer, lees Austers lievelingsauteurs maar. Edgar Allan Poe omschreef anderhalve eeuw geleden de ideale kamer als een ruimte waarin je kunt nadenken en schrijven; Nathaniel Hawthorne, auteur van The Scarlet Letter (1850), sloot zich jarenlang op om zich in het schrijven te kunnen bekwamen; Henry David Thoreau verbande zichzelf met Walden (1854) om te ontdekken wie hij was. Thoreau, al aanwezig in The Invention of Solitude, krijgt ook een plaatsje in Oracle Night: «Thoreau zei dat hij drie stoelen in zijn huis had (…) de eerste voor de eenzaamheid, de tweede voor de vriendschap en de derde voor de maatschappij.»

In Austers elfde roman — een doodlopende roman in een roman met open einde — is Sidney Orr nauwelijks een schaduw of schim van zijn vroegere ik. Twintig jaar na een serie noodlottige gebeurtenissen in september 1982 tracht hij het verband tussen een reeks verschijningen en verdwijningen te reconstrueren, waarbij hij willens en wetens feit en fictie met elkaar verknoopt. Na een bijzonder ongelukkige val is hij gedesoriënteerd: «Ik voelde me als een man die de weg was kwijtgeraakt in een vreemde stad.» Iets in hem is gebroken. De aankoop van een blauw aan tekenboekje van Portugees fabrikaat lijkt orde in zijn bestaan te scheppen. Zijn schrijfdrift komt weer op gang. Op aanraden van zijn beroemde collega en vriend John Trause borduurt hij voort op een anekdote uit Dashiell Hammetts The Maltese Falcon, waarin een man van het ene op het andere moment uit zijn huwelijk stapt, verdwijnt en ergens anders opnieuw begint. Leeg zijn en een nieuwe start maken, Paul Austers oerhouding. In zijn raamvertelling Oracle Night laat Auster zijn schrijversfiguur een redacteur scheppen, Nick Bowen, die tijdens het posten van een paar brieven bijna wordt geraakt door een stenen gargouille die van een gevel breekt. De brokstukken aan zijn voeten zijn de brokstukken van zijn leven. Hij besluit te verdwijnen en het toeval brengt hem naar Kansas City, waar hij de diklijvige en kortademige taxichauffeur Ed Victory ontmoet.

Liever dan de rest van Oracle Night na te vertellen — een relaas vol verhullingen en vermeende onthullingen, inbraak, geweld, dood en ontrouw — concentreer ik me op dit fascinerende personage. Nick Bowen blijkt Ed Victory’s allerlaatste vrachtje. Hij zal zich de rest van zijn leven wijden aan zijn hartstocht: «The Bureau of Historical Preservation», dat wil zeggen een gigantische verzameling oude telefoonboeken uit alle werelddelen opgeslagen in een betonnen bunker, een onderaardse vesting ergens aan de rand van Kansas City. Bowen wordt zijn assistent, die samen met zijn werkgever alle telefoonboeken gaat herordenen, waaronder dat van Warschau 1937-1938 (afgedrukt in Austers roman: een spookboek vol doden die nooit meer de telefoon opnemen). Waar komt Victory’s verzamelwoede vandaan? Als Amerikaanse soldaat was hij in april 1945 betrokken bij de bevrijding van Dachau en verantwoordelijk voor het voeden van de overlevenden. Hij vertelt een verschrikkelijk Dachau-verhaal over een moeder en een dode baby, een kind dat in Oracle Night in nog twee onverwachte gedaanten terugkeert. Zijn dostojevskiaanse, onderaardse hol vol verwijzingen naar miljoenen verdwenen telefoonnummers is niet zomaar een gesloten kamer. Het is een ruimte waar het verleden in de lucht blijft hangen, een verstikkende vesting waar Nick Bowen zichzelf per ongeluk in opsluit. En hij blijft daar omdat zijn schepper Sidney Orr niet meer weet hoe hij zijn held er weer uit moet krijgen.

Oracle Night gaat over het blijven hangen in het verleden én over het kunnen voorspellen van de toekomst. Profetie is een woord dat rond de titel zweeft. Het is de oudere schrijver John Trause die zijn jongere collega Orr enige vriendendiensten bewijst maar die nooit het achterste van zijn tong laat zien. Orakelt hij als hij zegt: «Gedachten zijn echt (…). Woorden zijn echt. Al het menselijke is echt, en soms weten we dingen voordat ze gebeuren, zelfs als we ons er niet van bewust zijn. We leven in het heden, maar de toekomst is op elk moment in ons. Misschien draait het schrijven alleen daar om, Sid. Niet het vastleggen van voorvallen uit het verleden maar het laten gebeuren van dingen in de toekomst.»

Austers gesloten kamer krijgt in Oracle Night een betekenis die zowel angstaan jagend is als hoopgevend. De enigszins raadsel achtige Grace vertelt aan haar man Sidney een droom: ze vrijt met hem in een onderaardse kelder, een erotisch heiligdom waar ze niet meer uit kunnen. Haar kamer is geen grauwe cel. «Zolang je droomt, is er altijd een uitweg.»

Paul Austers Oracle Night is zowel een nachtmerrie als een labyrintisch droomboek waaruit de lezer met een schok ontwaakt.