Ingmar Heytze doet het uit jaloezie en bewondering, Radna Fabias om een nieuwe talige ruimte te vinden, en Arie Storm om het plezier van het onderzoek. Wat ze doen? Vertalen. Niet per se om te publiceren, al hoort dat er vaak ook bij, maar als vorm van begrijpen. Ze zoeken het gesprek met het boek. Gebruiken het nabootsen als vorm van onderzoek. Ik begrijp die schrijvers wel – er is iets uitgesproken fascinerends aan het werk van een literair vertaler. Het raakt aan hoe we allemaal zijn begonnen in de taal – als na-apers – maar dan op het hoogste niveau: het herscheppen van de ‘allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’.

Daan Doesborgh vergeleek in haar Poëziepodcast vertalen met het spelen van een cover en vroeg Radna Fabias aan welk type cover ze de voorkeur gaf: het zo mooi mogelijk nagespeelde nummer, of het nummer dat een eigen twist geeft aan het origineel? Fabias had geen voorkeur, beide kunnen, maar ‘ik heb vooral moeite met dingen die heel glad gemaakt worden’.

Het is het gladde duiveltje dat iedere professionele literair vertaler van haar schouder moet blazen. Jeanne Holierhoek, samen met Marie NDiaye de eerste laureaat van de Europese Literatuurprijs voor de roman Drie sterke vrouwen (en inmiddels ook gelauwerd met de prestigieuze Martinus Nijhoff Vertaalprijs), zei het zo: ‘Een vertaler moet vaak een klein gevecht leveren tegen zijn of haar neiging om de vertaling iets gewoner, iets toegankelijker te maken dan het origineel. Altijd ziet hij of zij in gedachte een lezer die na twee pagina’s zegt: “Wat een slechte vertaling, zo zég je het toch niet in het Nederlands!” Die lezer bedoelt dan een neutraal, soepel en kleurloos Nederlands, ontdaan van elk persoonlijk stempel. Hij bedoelt niet het Nederlands van bijvoorbeeld Couperus, Gerard Reve, Kader Abdolah of Thomése, die ieder hun individuele draai aan de taal hebben gegeven, zoals NDiaye dat ook doet, en zoals dat in een vertaling moet worden gerespecteerd. Ik zal die lange zinnen van haar dus niet in kleinere zinnen gaan opsplitsen, dat zou afbreuk doen aan de stijl van het origineel. De vorm van die gecompliceerde zinnen onderstreept als het ware de inhoud, de benauwenis ervan. NDiaye dient ons geen gemakkelijke kost op. De inhoud van de roman is soms hartverscheurend, je wilt er als lezer uit ontsnappen, maar de lange zinnen sluiten zich onherroepelijk om je heen.’

Als voor de Europese Literatuurprijs genomineerd vertaler trok Holierhoek in 2011 samen met haar collega’s langs boekhandels in Nederland in het kader van de Vertalersgeluktournee: ieder jaar vertellen de vertalers over hun genomineerde roman en de vertaling ervan. Zo gingen in de afgelopen jaren tachtig vertalers over de vertalingen van ruim negentig romans uit 23 talen en 25 landen met het publiek in gesprek.

Die 23 talen en 25 landen vormen eigenlijk nog maar de helft van wat de landen en literaturen van de Raad van Europa, de literaturen die in aanmerking komen voor de Europese Literatuurprijs, te bieden hebben. Bij deze ‘import’ geldt in de regel de wet van de omkering: hoe groter het taalgebied, hoe kleiner het aandeel vertalingen in het boekenaanbod. En dus: hoe geringer de ruimte voor invloeden van buitenaf. In het Engelse taalgebied lag het percentage vertaalde boeken lang rond de drie, in de laatste jaren steeg het naar vijf à zes. (Een ontwikkeling waar de Nederlandse literatuur een noot in meezingt – mede dankzij inspanningen van het Letterenfonds staat de Nederlandse literatuur in het Verenigd Koninkrijk op de kaart, getuige de nominaties nu van Marieke Lucas Rijneveld en vertaler Michele Hutchison voor de Booker International Prize, van Annet Schaap voor de Carnegie Medal, en getuige het succes en vervolgens de Netflix-serie van The Letter for the King van Tonke Dragt, beide in vertaling van Laura Watkinson. De Duitse markt is voor de export van de Nederlandse literatuur sinds jaar en dag het belangrijkste gebied met gemiddeld zo’n honderd vertalingen per jaar; het Engels staat op de tweede plaats met ongeveer zeventig vertalingen per jaar.)

Nederland heeft een bijzonder rijke vertaaltraditie – zo’n 35 tot 40 procent van de (nieuwe) boeken in de boekhandel is vertaald. De wet van de omkering geldt overigens ook andersom: ruim de helft van de vertaalde romans is uit het Engels vertaald. Gelukkig kent de andere, kleinere helft nog aardig wat variëteit. Een belangrijk doel van de Europese Literatuurprijs is om die rijke verscheidenheid onder de aandacht te brengen.

Voor kleinere talen – neem dit met een korrel zout, ik heb het nu bijvoorbeeld over het Chinees, Japans en Koreaans maar evenzeer (binnen Europa) over het Russisch, het Turks, het Portugees of het Hongaars – spelen vertalers niet zelden ook de belangrijke rol van ambassadeur of literair agent. Voorbeelden te over. Lees bijvoorbeeld hoe Manon Smits al in 1994 probeerde om een Nederlandse uitgeverij te interesseren voor de Italiaanse schrijver Sandro Veronesi, tevergeefs; wel leverde het haar een allereerste vertaalopdracht op, voor Alessandro Baricco, wiens werk ze sindsdien vertaalt. Mari Alföldy die aan het begin van de eeuw ‘begon te leuren’ met László Krasznahorkai en uiteindelijk in 2011 de opdracht kreeg om zijn Satanstango te vertalen. Janny Middelbeek-Oortgiesen en Paula Stevens die met hun kennis en netwerken hoogstpersoonlijk een brug vormen tussen de Scandinavische literaturen en Nederland. Of lees Edgar de Bruin over Marek Šindelka en Jáchym Topol – voor wie hij niet alleen agent maar ook redacteur en een van de eerste lezers is.

In wezen beweegt iedere vertaler zich tussen werelden – ook binnen de vierkante decimeter van de roman die hij of zij onderhanden heeft. ‘Een vertaler komt in aanraking met werelden die hem vreemd waren’, zo zeggen Harm Damsma en Niek Miedema met de strengheid waarmee ze ook samenwerken, ‘en daarom dient alles, letterlijk alles grondig te worden gecheckt voor je er iets van brouwt. Je mag nooit iets vertalen waarvan je niet volkomen zeker bent.’

Dat begint vaak met lezen – eromheen lezen, onderzoek doen op internet, en navraag doen bij deskundigen. Op Renbaan Duindigt of in een karmelietenklooster in Echt, bijvoorbeeld. Elly Schippers fietste zelfs door Georgië om het landschap te leren kennen, dat een legende over het ontstaan van het land in Het achtste leven van Nino Haratischwili aanschouwelijk maakt.

‘Een vertaling is niet als een rups die van links naar rechts kruipt’

Maken de vertalers het zichzelf met al die research niet te moeilijk? Nee, het boek ligt er weliswaar en is van kaft tot kaft een gegeven, maar om het goed te kunnen vertalen creëert de vertaler als het ware een driedimensionaal beeld van het verhaal. Dat beeld is nodig om de precieze betekenis van de zinnen en de woorden in de tekst te duiden. Soms werkt het juist andersom. Zo vertelde Liesbeth van Nes – dit jaar voor de zevende keer genomineerd voor de Europese Literatuurprijs – hoe ze door een zoektocht naar de gerechten op een menukaart in De orde van de dag een beter beeld kreeg van de lagen in het verhaal en de manier waarop Éric Vuillard als schrijver werkt.

Alleen al om die reden zou het oeuvre van een schrijver liefst door dezelfde vertaler vertaald moeten worden – zoals Houllebecq eigenlijk altijd door Martin de Haan wordt vertaald, Jenny Erpenbeck, Charles Lewinsky en Edgar Hilsenrath door Elly Schippers, en Mircea Cartarescu door Jan Willem Bos. De prachtige vier seizoenenromans van Ali Smith worden nu consequent door Martine Vosmaer en Karina van Santen vertaald, maar aan zes eerdere romans en verhalenbundels kwamen vier vertalers te pas (voor drie uitgeverijen). De boeken van Jeanette Winterson zijn via maar liefst negen verschillende vertalers (en zes uitgeverijen) tot de Nederlandse lezer gekomen.

Dat wil niet zeggen dat er iets mis is met die vertalingen, maar het lijkt me te prefereren als een schrijver ook in het Nederlands één stem heeft. Of zoals Peter Bergsma het formuleerde: ‘Vertalers zijn de grondigste lezers van de boeken die ze vertalen en geven daaraan, zoals gezegd, een eigen interpretatie, die natuurlijk getrouw behoort te zijn maar tegelijkertijd uniek is. (…) Wat dat betreft valt er een parallel te trekken met musici of acteurs.’

Daarmee zijn we van het interpreteren bij het herformuleren beland. Puzzelen is het vaak, bijvoorbeeld vanwege grammaticale verschillen. Hanneke van der Heijden, samen met Margreet Dorleijn onder meer de vertaler van het werk van Orhan Pamuk, besteedde een lezing aan het ontleden en weer opbouwen van slechts enkele zinnen uit Radeloos als we waren van Barış Bıçakçı. Het Turks is net als het Estisch, Fins of Hongaars een aggluterende taal. Het heeft ‘nauwelijks lidwoorden, voorzetsels, bezittelijke voornaamwoorden, hulpwerkwoorden. In plaats daarvan zijn er uitgangen, die achter een zelfstandig naamwoord of werkwoord worden geplakt. Een voorbeeld – enigszins extreem, maar het laat het principe goed zien:

Batılılaştıramadıklarımızdan mısınız?

Batı - westen
-lı- afkomst
-laş- zn  ww
-tır- causatief
-a- kunnen
-ma- ontkenning
-dık- deelwoord
-lar- meervoud
-ımız- wij
-dan zesde naamval
mı vraagpartikel
-sınız? Jullie’

Batılılaştıramadıklarımızdan mısınız? Letterlijk vertaald: ‘Bent u zo iemand die we niet hebben kunnen laten verwestersen?’ In de uiteindelijke vertaling van Hanneke van der Heijden: ‘Bent u zo iemand van wie we geen westerling hebben kunnen maken?’

Een heel andere taalkundige puzzel had Auke Leistra aan C van Tom McCarthy. In deze roman dragen niet alleen alle delen en hoofdstukken een titel die begint met een ‘c’, maar wordt door het hele verhaal lustig gestrooid met c-woorden. Leistra moest het dus met een kleiner vocabulaire doen. In Duitsland ligt deze roman overigens als K in de winkel. Toch concludeerde Leistra na deze enorme puzzel met alles wat de Nederlandse taal aan c-termen te bieden heeft: ‘Het zoeken naar woorden, het schuiven met zinsdelen, het sleutelen aan woordsoorten, kortom, het eindeloos spelen met taal teneinde in woorden te vatten wat de schrijver allemaal in zijn eigen taal voor des lezers geestesoog laat opdoemen: dát is het ware vertalersgeluk.’

Dat feest van taal reikt voor vertalers van grammatica tot muziek, van dialogen in vele registers tot dialecten uit andere tijden, van verwijzingen tot woordspelingen. Hoe houd je de uitsmijter van de grap aan het einde van de zin? De toon van een ruzie staccato? Hoe behoud je het parlando van de lange Portugese zinnen van José Saramago?

Zijn er straks nog genoeg vertalers om kennis te nemen van wat elders wordt voortgebracht?

Mariella Duindam illustreerde vorig jaar prachtig (aan de hand van een roman van Aminatta Forna) hoe zij als vertaler voortdurend bezig is met klank en ritme – net zoals in haar 23-jarige carrière als cellist. ‘Toen ik nog musicus was, dacht ik altijd in zinnen, omdat je met muziek ook een verhaal vertelt. In de muziek heten de alinea’s “melodieën”, en de zinnen “frases”. Het aanbrengen van punten en komma’s heet “fraseren”. (…) Je moet precies weten waar het hoogtepunt van de melodie ligt en hoe je daarnaartoe wilt spelen. Je moet komma’s aanbrengen, die voor blazers overigens ook nodig zijn om adem te halen. En je moet iedere zin zorgvuldig afsluiten. Elke instrumentalist probeert dan ook te klinken als een zanger, die zowel muziek als taal tot zijn beschikking heeft. Maar als er geen taal is, kun je over frasering verschillende opvattingen hebben, want componisten geven meestal geen fraseringen aan in hun partituur. Daarom zijn er ook zoveel goede uitvoeringen mogelijk van één muziekstuk.

Maar hoe breng je die fraseringen over? Niet iedere taal maakt namelijk gebruik van dezelfde zinsmelodie. Verschillende talen hebben verschillende voorkeursplekken voor het zwaartepunt. En dat betekent dat je soms veranderingen moet aanbrengen om de muziek voor Nederlandse oren te laten klinken.’

Lange zinnen geven een vertaler ruimte om te manoeuvreren. (Al zal Robbert-Jan Henkes het daar misschien niet mee eens zijn na het vertalen van Dag der zielen van de Ierse Mike McCormack, een roman die bestaat uit één zin van 270 pagina’s, zowel in het Engels als in het Nederlands. De roman doet nog iets bijzonders, door precies en ontroerend te laten zien dat ook een gelukkig gezin gelukkig is op zijn eigen wijze.)

Korte zinnen zijn lastig. Zinnen zoals die van de Zwitserse auteur Michael Fehr, die in (het door Ard Posthuma vertaalde) Simeliberg de regelval van de poëzie gebruikt om de afgemeten stugheid weer te geven waarmee de bewoners in een afgelegen dorp elkaar en buitenstaanders bejegenen. Zinnen die zo jachtig en kortademig zijn als de vluchteling in Materiaalmoeheid van Šindelka. Of zo ‘ingekookt en ingedikt’ dat alles op de juiste plaats staat en louter ritme wordt, zoals Jona Hoek – vertaler van de witregels van Cynan Jones – het zei.

Vertaalster Swetlana Geier verwoordde het fraai in Die Frau mit den 5 Elefanten, een documentaire over haar werk en leven, waar Maxim Februari ons tijdens Zomergasten op trakteerde: ‘Als we vertalen hebben we een boek voor ons liggen en we denken dat het verhaal linksboven begint en rechtsonder eindigt’, maar je moet juist je neus in de lucht steken. Nase hoch. ‘Een vertaling is niet als een rups die van links naar rechts kruipt. Een vertaling ontstaat vanuit het geheel.’

Nase hoch! Het is een prachtig beeld voor wat ik tijdens mijn studie filosofie leerde kennen als de hermeneutische cirkel. Die cirkel geeft een typering van wat we doen als we iets begrijpen. En stelt dat we vanuit het geheel de delen begrijpen en vanuit de delen het geheel, en zo verder. Hence de cirkel. Context en coherentie zijn daarin dus van belang. Of zoals een goede vriend het verwoordde: je bent als vertaler voortdurend zijpaden aan het bewandelen om uit te vinden of je nog op de goede weg bent.

Precies dat vind ik fascinerend aan vertalen – je moet je voortdurend afvragen: wat staat er eigenlijk, welke betekenissen kan het hebben, wat zijn hier de mogelijke betekenissen? En welke mogelijkheid is de meest waarschijnlijke, de meest relevante, in vorm en inhoud de best passende? Het is een voortdurend aftasten van de mogelijkheden, en dat alles binnen het concreet overzienbare geheel van een tekst, met een begin, midden en einde. En daar muziek van maken, muziek die even coherent, ritmisch, melodisch en (veel)stemmig klinkt als het origineel.

In het vertaalpleidooi Vertalen voor de toekomst werd vorig jaar de vraag gesteld of er over een aantal jaren nog wel genoeg vertalers zijn om ons verstaanbaar te maken in de wereld of om kennis te nemen van wat er elders wordt voortgebracht. Het aantal levende talen dat in Nederland gestudeerd kan worden loopt al jaren terug. Dat geldt ook voor Europese talen als het Roemeens, Fins, Hongaars en Portugees. Het is kennis die onder druk van lage studentenaantallen wordt wegbezuinigd en daarmee verdwijnt. Het is tijd om nieuwe generaties te inspireren voor de talen.

Er lijkt me veel voor te zeggen vertalen in te zetten in het onderwijs – niet alleen als oefening in de basisvaardigheden, lezen en schrijven, maar juist ook vanwege de creatieve kant. Als oefening in perspectiefwisselingen. En om helder te maken waar het om draait bij literatuur – het begrijpen van de tekst vergt meer dan weten wat er staat. Je moet de tekst als het ware driedimensionaal begrijpen om hem lineair te kunnen vertalen.


De lezingen van de vertalers zijn terug te lezen op vertalersgeluk.nl. Hanneke Marttin (Nederlands Letterenfonds) organiseert samen met de vertalers Nicolette Hoekmeijer en Andrea Kluitmann de jaarlijkse Vertalersgeluktournee