Visioenen van de ridderpresident John F. Kennedy en van zijn Witte Huis als Camelot vormen het hart van de Amerikaanse politieke dramaserie The West Wing. Kennedy’s oproep — vraag niet wat jouw land kan doen voor jou, maar wat jij kunt doen voor jouw land — is de belangrijkste motivering van de karakters. Als rode draad fungeert het idee van civil duty, of burgerlijke dienst. Net zoals de oude ridders in de Arthur-legende tranen in de ogen krijgen van liefde voor hun land en hun koning brandt het chauvinistische vuur hoog in de harten van de regeringsfunctionarissen in The West Wing, van de liberale president Jed Bartlet (Martin Sheen) tot zijn zwarte secretaris Charlie Young (Dulé Hill). Aartsidealisten zijn deze figuren. Dit geeft de serie een morele glans die haar tegelijkertijd transformeert tot iets onmogelijks: een sprookje over een land en zijn leiders dat verslavend is om naar te kijken, maar dat ver verwijderd is van de werkelijkheid.

De tweede en derde serie van het met Emmy’s overladen The West Wing, respectievelijk te zien bij RTL 4 en op dvd, komen door de actualiteit in een bijzonder daglicht te staan. Nu de nasleep van de oorlog in Irak een hoogtepunt bereikt en de politieke toekomst van president George W. Bush op het spel staat, zijn de ogen van de wereld gericht op Washington. Wat opvalt is de haat jegens Bush van Democraten in Amerika en progressieven in Europa. De cineast Michael Moore weigerde bijvoorbeeld op het filmfestival van Cannes te praten over «president» Bush. Moore, die de Gouden Palm heeft gewonnen voor zijn anti-Bushfilm Fahrenheit 911, spreekt de president liever aan met «gouverneur». De regisseur is er namelijk nog steeds van overtuigd dat de leider van zijn land aan de macht is gekomen door middel van verkiezingsfraude.

Het diepe wantrouwen blijkt nog het best uit een recent artikel van Russell Baker in The New York Review of Books, getiteld In Bush’ Washington. Baker constateert dat morele en filosofische steriliteit overheerst in de binnenste kringen van de huidige regering. Deze neergang dateert van het einde van de Koude Oorlog, dat voor Amerika onverwacht kwam. Het gevolg was dat Washington eigenlijk geen doel meer had. En nu is er in de wandelgangen van het Witte Huis geen sprake van iets wat ook maar lijkt op inspiratie of nobiliteit. De huidige bewoners herinneren niet aan creatieve denkers of dromers of staatslui, maar aan «kleingeestige samenzweerders».

De denkers en de dromers waar Baker naar hunkert, zijn ten overvloede aanwezig in het Witte Huis van scenarist Aaron Sorkin, bedenker van The West Wing. Aan de indruk valt niet te ontkomen dat de werelden van twee presidenten — de fictieve Jed Bartlet en de echte George W. Bush — door elkaar zijn gaan lopen in Bakers ervaring van het politieke bewustzijn van Amerika. Het lijkt wel of Baker verlangt naar een sprookje van arthuriaanse proporties, en dat is The West Wing. In Sorkins gedroomde wereld, die lang voor 11 september gestalte kreeg, is de president een ridderlijke, erudiete man die van literatuur en klassieke muziek houdt. Tevens is hij een sportfanaat, kan alles vertellen over natuurkundige verschijnselen op de planeet Mars en trekt zich het lot van autistische kinderen aan. Hij is vóór het homoseksuele huwelijk en keert zich tegen het omstreden ruimteverdedigingsschild. Hij pleit voor het betalen van schadevergoeding aan slachtoffers uit de slaventijd en maakt onderwijs tot een prioriteit van zijn beleid. Hij is, kortom, te goed om waar te zijn, zelfs als Democraat.

Door de linkse agenda ontstond tijdens de eerste serie, die in 1999 in Amerika werd uitgezonden, een symbiotische relatie tussen het presidentschap van Jed Bartlet en dat van Bill Clinton. Het is niet moeilijk in de fictieve personages de echte, voormalige bewoners van het Witte Huis te zien, naast Bill en Hillary Clinton en hun dochter Chelsea ook illustere figuren als de beleidsmaker George Stephanopoulus en de woordvoerder Dee Dee Meyers, die bovendien in de tweede serie opdraaft als productieadviseur. Met Clinton/Bartlet aan de leiding was er na Reagan en Bush eindelijk weer iemand die de westelijke vleugel de allure uit de tijd van Kennedy teruggaf. Maar de illusie spatte gauw aan stukken: de entertainer Clinton bleek een rokkenjager met een dubieus financieel verleden. En toen kwamen George W. Bush, de ramp van 11 september en die van Irak. Nu boeit The West Wing vooral als blik op de droom Amerika, gesymboliseerd door het ideale Witte Huis.

Het idee van burgerlijke dienst staat tradi tioneel hoog op de agenda van rechts, dikwijls ter versterking van een verkiezingscampagne. Plaatselijk is het bekendste voorbeeld hiervan Pim Fortuyn, Nederlands eigen vermoorde ridderpresident. Hij zou weg zijn geweest van The West Wing, en niet alleen vanwege de mooie jongen die de commander-in-chief assisteert bij van alles en nog wat. Nee, wat Fortuyn zou hebben aangesproken is het idee van je land dienen. Immers, Fortuyn begon zijn zegetocht met de legendarische uitroep «At your service», waarmee hij wilde aangeven dat hij als regeringsfunctionaris er trots op zou zijn namens de kijker/kiezer/burger te werken aan een beter land. Dat was een revolutionair idee in het verstarde Den Haag, en het verspreidde zich als een veldbrand.

Iets soortgelijks verklaart het succes van The West Wing. De serie houdt de illusie in stand dat politici integere mensen zijn die hun leven in dienst stellen van hun land. Cruciaal voor het bewaren van de illusie is de acteur die de rol van de president vertolkt: Martin Sheen. De filmografie van Sheen leest als een leerboek voor links, onder meer Badlands (1973), waarin hij een antiheld en anarchistische seriemoordenaar is, en Apocalypse Now (1979), waarin hij kapitein Willard speelt, een labiele militair op een missie om de waanzinnige supersoldaat Kurtz om het leven te brengen.

Deze figuren resoneren allemaal in het karakter van Jed Bartlet. In het tweede seizoen van The West Wing toont de president zich een antimilitarist in hart en nieren die de haviken van het Pentagon belachelijk maakt. Dat is mijlenver verwijderd van de huidige geopolitieke werkelijkheid. In de regering van Bush is de kwestie van macht juist gehuld in schaduwen. Russell Baker spreekt in zijn artikel in The New York Review of Books van een «regering binnen de regering». In defensie minister Donald Rumsfeld ziet Baker iemand die in werkelijkheid ook de functie vervult van minister van Buitenlandse Zaken. De conclusie is snel getrokken dat president Bush liever luistert naar Rumsfeld dan naar Colin Powell.

Niets hiervan in The West Wing. Prachtig is hoe president Bartlet zich in geval van crisis met lood in de schoenen begeeft naar de situation room, een donker vertrek waar het flikkeren van computerschermen met satelliet data erop de granieten gezichten verlicht van grijze, in uniform gestoken mannen. Deze scènes liggen dichter bij Stanley Kubricks anti-oorlogssatire Dr. Strangelove dan bijvoorbeeld bij de politieke technothrillers van Tom Clancy. Voor Bartlet is humor een wapen. Hilarisch is een aflevering waarin de zoveelste test van het omstreden en geldverslindende ruimteschildprogramma faalt. Geamuseerd observeert Bartlet de teleur gestelde soldaten in de situatiekamer. «Ik wist het al: dat ding doet het gewoon niet», zegt hij lachend, om vervolgens met een geniale Peanuts-grap commentaar te leveren op Amerika’s instinctieve liefde voor militaristische dingen. De grap gaat als volgt: Lucy is een plaaggeest door iedere keer de rugbybal weg te pakken op het moment dat Charlie Brown hem de lucht in wil trappen. Dat is het punt, zegt Jed Bartlet triomfantelijk tegenover zijn adviseur Leo McGarry, die wél dol is op het ruimteschild: «Jullie raketten missen iedere keer! En ik geloof dat de uitdrukking die je zoekt, Leo, is: ‹Good Grief!›.»

Het subtiel ridiculiseren van het leger en bij implicatie van de Republikeinse partij tekent de genialiteit van script en regie in The West Wing. De serie druipt van invloeden van de beste televisiefictie aller tijden, Hill Street Blues (1981-1987): de camera die de personages van dichtbij volgt op de werkvloer, de snelle, intelligente dialogen, de actuele sociale en politieke vraagstukken, en de ensemblecast die een symbolische familie is waar de kijker deel van kan uitmaken. En: het idee van burgerlijke dienst, belichaamd in het geval van Hill Street door luitenant Frank Furillo, zijn vriendin en pro-deo-advocaat Joyce Davenport en zijn vriend en collega Henry Goldblume, een oude hippie die nu rechercheur is. Deze karakters stellen hun leven in dienst van de maatschappij, net als de president en zijn werkers in The West Wing.

Dat is de droom, en daar blijft het bij. Want in de echte wereld vechten politici met bloed, zweet en veel geld om de macht. Zonder dat kunnen ze niet regeren. In het hedendaagse Amerika is dat eens te meer het geval. Wie geen eendagsvlieg wil zijn, moet de herverkiezingscampagne beginnen op het moment dat hij voor het eerst plaatsneemt achter het bureau in de oval office. Dat weten de personages van The West Wing ook wel, maar zij zijn slechts terloops bezig met de herverkiezing van Bartlet. Ondertussen ziet de kijker een president die zich in Air Force One laat inspireren door «de prachtige nachtlucht» en vervolgens verwoed het ene progressieve onderwijsplan na het andere goedkeurt. Politiek is in zijn wereld ondergeschikt aan idealisme.

Zo slaagt The West Wing erin het Amerikaanse bewustzijn op een bijzondere manier te ondermijnen én te versterken. Ondermijnen, omdat belhamels en haviken los zijn in het huidige Witte Huis. Versterken, omdat de droom Amerika nooit volledig fictief is. Immers, Amerikaanse presidenten zeggen ook in het echt bijzondere dingen («The only thing to fear is fear itself» — Franklin Delano Roosevelt) en het Witte Huis was onder Kennedy wel degelijk een mythologische locatie. Daarom zullen conservatieven sidderen bij de gedachte aan een Jed Bartlet, een president wiens adviseurs speeches schrijven met termen als «permanente revolutie», geleend uit het Rode Boekje, afkomstig van niemand minder dan voorzitter Mao.