Een rookclub in een Berlijns café, 1927 © George Rinhart / Getty Images

De verwachting is hooggespannen deze avond. Een lange rij bezoekers staat voor bioscoop Babylon in het Berlijnse stadsdeel Mitte. Een jongeman in nep-luipaardenbontjas praat opgewonden tegen zijn partner, een bleke jonge vrouw met zwartgeverfde pony blikt streng voor zich uit – begint straks de première van een spannend hedendaags theaterstuk? Integendeel. Hier wordt een stomme film vertoond die honderd jaar geleden in Berlijn zijn première beleefde: Das Kabinett des Dr. Caligari. In aanloop naar dit jubileum wordt hij hier in de grote zaal drie keer opnieuw opgevoerd, in een digitaal gerestaureerde versie, met live orkestbegeleiding.

Natuurlijk, doorgewinterde filmkenners zouden in een ander jaar net zo enthousiast een dergelijke presentatie hebben bezocht. De film van de Duitse regisseur Robert Wiene geldt als een mijlpaal in de filmgeschiedenis. Een ‘expressionistisch meesterwerk’, zoals Babylon het noemt, vanwege de grillige decors, de onderhuidse duistere spanning, de psychologische verwarring. Alleen: vanavond stijgt de betekenis duidelijk uit boven filmhistorisch genoegen, daarvoor is de zaal te vol, daarvoor is het publiek te groot, te divers, te verwachtingsvol. Babylon presenteert Caligari als ‘de koortsdroom van een tijdperk’, als de voorafschaduwing van wat erna is gekomen: de jaren twintig van de twintigste eeuw, de periode van de Republiek van Weimar, die kortstondige eerste Duitse democratie, ingeklemd tussen het traumatische eind van de Eerste Wereldoorlog en de machtsovername door de nazi’s in 1933.

De fascinatie in Berlijn voor deze periode was er natuurlijk al jaren en varieerde van het bezoek aan jaren-twintigfeesten tot aan de productie van de tv-serie Babylon Berlin, die sinds 2017 op de Duitse tv is te zien, ‘met veertig miljoen euro de duurste Duitse en niet-Engelstalige serie ooit’. Maar vanaf begin van dit jaar heeft de terugblikmanie duidelijk een hoogtepunt bereikt. Ook in andere landen worden gretig parallellen tussen beide periodes getrokken, maar de intensiteit waarmee dit in Duitsland gebeurt, kan gerust als nationale eigenaardigheid worden omschreven.

Het orkest zet in, de film begint. Het verhaal van Das Kabinett des Dr. Caligari lijkt op zichzelf helemaal niets met de spannende jaren twintig van de twintigste eeuw te maken te hebben. Een verteller (bleek gezicht, donker geschminkte ogen) vertelt hoe op de jaarmarkt van een kleine, rustige stad een zekere Dr. Caligari een tent opent en daarin een slaapwandelaar tentoonstelt. Kort erna worden er in de stad twee moorden gepleegd. De verteller zegt te hebben ontdekt dat Caligari, die eigenlijk de directeur van een psychiatrisch gesticht is, de slaapwandelaar voor zijn eigen moorddadige plannen gebruikt. Maar aan het eind van de film komt deze vertelling ineens op losse schroeven te staan: de verteller blijkt namelijk zélf een patiënt in de kliniek te zijn. Caligari, de directeur, zet de verteller in een isoleercel om hem van zijn wanen te ‘genezen’.

De film is pas later een echte ‘koortsdroom’ geworden, door de politieke interpretaties die er na 1945 omheen zijn gaan hangen. Volgens een bekende naoorlogse interpretatie zou de figuur Caligari voor het autoritaire leiderschap van het Tweede Duitse Keizerrijk staan. Hij zou ervoor hebben gezorgd dat de Duitsers tussen 1914 en 1918 ‘slaapwandelend’ bevelen tot moorden hebben opgevolgd. Het feit dat aan het eind van de film de verteller de echte ‘gek’ is en de directeur hem moet genezen, zou erop wijzen dat de Duitsers uiteindelijk niet zonder een dergelijke autoriteit kunnen, en dus gevoelig voor dictators blijven.

Het is een typische interpretatie uit het Duitsland van na de Tweede Wereldoorlog, dat dringend op zoek was naar de schuldige voor de ontsporing van het nazisme. De jaren twintig werden daarom lang beschreven als een voorloper van het onheil van de nazi’s. Ook de baanbrekende kunstwerken uit die periode werden graag gelezen als voorafschaduwingen van wat nog komen zou.

Een dergelijk duistere blik op deze periode lijkt niet meer van deze tijd, zou je denken. Hedendaagse historici zijn ervan afgestapt de periode alleen als voorloper van de nazi’s te zien. Ook het Duitse zelfbeeld is veranderd: het land kan na veertien jaar Angela Merkel toch niet klagen over te weinig stabiliteit. Maar in 2020 lijkt van dit vertrouwen ineens niets meer over te zijn. Weekblad Der Spiegel, met een oplage van bijna zevenhonderdduizend het grootste kwaliteitsblad van Duitsland, heeft op de cover van 8 februari een grote foto van de Thüringse AfD-leider gezet. Björn Höcke wordt er afgebeeld met stevige kaken en een strenge blik. ‘Dämokratie’ staat eronder, een samenvoeging van ‘Dämon’ (duivel) en ‘democratie’.

De directe aanleiding voor dit dreigende beeld, dat onherroepelijk oude foto’s van fascisten in herinnering roept: in de kleine Oost-Duitse deelstaat Thüringen vonden op 5 februari verkiezingen voor de regionale minister-president plaats. De AfD van Höcke steunde de verkiezing van een liberale minister-president, en de regionale cdu en fdp bleken daar geen problemen mee te hebben. Conservatieven en rechts-nationalen werkten dus voor het eerst samen om een kandidaat van Die Linke uit te schakelen.

De eerste dramatische vergelijking met de Republiek van Weimar kwam van de tot dan toe zittende minister-president van Thüringen (Die Linke). ‘Het grootste succes haalden we in Thüringen’, citeerde hij Hitler in een tweet, en hij stelde de tactiek van de Thüringse AfD direct op één lijn met die van Hitlers nsdap. In 1929 haalde de nsdap in Thüringen zijn tot dan toe beste resultaat: 11,3 procent. Hitler probeerde de conservatieven vanaf toen te overreden coalities te sluiten om de opkomst van links te verhinderen. Het lukte de nsdap in 1929 nog niet wat de partij een paar jaar wel zou lukken: vanuit een regeringscoalitie met conservatieven ‘de democratische staat op centrale punten uit te hollen’, zoals Die Welt schrijft.

Deze nsdap-vergelijking zette de toon voor de dagen erna, ‘Thüringen’ bracht de hoofdstedelijke politiek en media compleet in de war. Een etmaal later trad de net gekozen liberale minister-president van Thüringen terug, vier dagen later volgde de voorzitter van de landelijke cdu, de beoogde opvolger van Merkel. Ineens had Duitsland geen duidelijke kandidaat meer voor het volgende bondskanselierschap.

De koortsdroom van de jaren twintig leek teruggekeerd in Berlijn. ‘Het verval van de liberale democratie’ is een stap dichterbij gekomen, schreef de hoofdcommentator van Der Spiegel zonder ironie. ‘Die Mitte wankt’, het midden wankelt, schreef Die Zeit een week later op zijn voorpagina. En om de vergelijkingen nog wat dramatischer te maken heeft Duitsland ook nog eens, net als toen, te kampen met een verheviging van extreem-rechts geweld, zoals onlangs in Halle en Hanau. Dus: beleeft Duitsland inderdaad een herhaling van de geschiedenis?

In Berlijn bevindt zich een bureautje dat zich ‘tijdreizen door Berlijn’ noemt. Het heeft ‘de jaren twintig’ als specialiteit en mag zich trots ‘officiële partner’ van de tv-serie Babylon Berlin noemen. Het neemt deelnemers mee naar draailocaties van de serie en oorspronkelijke gebouwen uit die tijd – mochten ze na de verwoestende kracht van de rest van de twintigste eeuw nog overeind staan. ‘Dans mee op de vulkaan!’ schrijft het bedrijfje uitnodigend op zijn website. Het is zonder twijfel de bekendste slogan over de jaren twintig: ‘Dansen op de vulkaan’, omdat het een periode is waarin uitzinnige vrolijkheid steeds met wrange ellende gepaard ging.

De Goldenen Zwanziger heet de periode. Cultureel gezien klopt dat: ze leverde onder meer de Dreigroschenoper op van Bertold Brecht en Kurt Weill, Im Westen nichts Neues van E.M. Remarque, de maatschappijkritische schilderijen en tekeningen van George Grosz en Otto Dix en de vernieuwende architectuur van Bauhaus. Ook de populaire cultuur kende een bloeitijd. Caligari staat aan het begin van de internationale doorbraak van de Berlijnse filmindustrie, die toen op gelijke hoogte met Hollywood hoopte te komen, met Marlene Dietrich in Der blaue Engel (1930) als symbolische figuur hiervoor.

Dit succes is echter slechts een deel van het verhaal. ‘Verwarrend en snel, bevrijdend en beangstigend, sprankelend en spookachtig, glansvol en onheilspellend’, schrijft ‘Tijdreizen door Berlijn’ op zijn website: ‘De niet voor iedereen zo “gouden” jaren twintig zaten vol contrasten.’ Het Berlijn achter de glanzende benen van Marlene Dietrich is namelijk óók het Berlijn van de armoede, van honger, inflatie, criminaliteit en een gewelddadige polarisatie tussen links en rechts.

1920 is letterlijk het eerste moment dat Berlijn een wereldstad werd. Precies in dat jaar wordt Berlijn door een ambtelijke constructie na Londen en New York de grootste metropool ter wereld. Diverse dorpen worden dat jaar binnen de stadsgrenzen opgenomen, zodat Berlijn tot een stad van vier miljoen inwoners uitgroeit – een kwart miljoen meer dan nu. De stad wordt vanaf dat moment magneet voor gelukszoekers en avonturiers uit binnen- en buitenland. ‘Babylon der zonde’ wordt de stad in de late jaren twintig ook wel genoemd. Bijna honderdduizend vrouwelijke prostituees, 35.000 mannelijke prostitués, ladingen cocaïne en morfine overspoelen de stad. Het exces is een directe reactie op de tijd ervoor, het dansverbod en de avondklok uit de keizertijd worden opgeheven. Men wil de ellende van de Eerste Wereldoorlog vergeten, de trauma’s van de loopgraven en het verlies, men wil breken met de autoritaire regels van het Duitse Keizerrijk.

Het Berlijn achter de glanzende benen van ­Marlene Dietrich is óók het Berlijn van de armoede, honger, criminaliteit en polarisatie tussen links en rechts

‘In geen andere stad ter wereld’, schrijft danseres Josephine Baker in haar memoires, heeft ze zoveel liefdesbrieven, bloemen en geschenken gekregen als in Berlijn. Baker strijkt twee maanden neer in het Nelson-Theater aan de Kurfürstendamm om haar Revue nègre op te voeren: ‘Een triomftocht. Men draagt mij hier op handen.’

De moderniteit lijkt in deze jaren, meer dan elders, als een storm over de nieuwe democratie te komen. Emancipatie, auto’s, machines, vliegtuigen: de ene vernieuwing volgt de andere op. De jaren twintig vormden volgens historicus Daniel Schönpflug dan ook niet zozeer een duister decennium, maar eerder ‘een revolutionair decennium, absoluut onrustig, maar ook vol ideeën, hoop en mogelijkheden’.

De grote vraag van de periode wordt hoe Duitsland met deze moderniteit omgaat. De vernieuwingen worden aan de ene kant omarmd, maar aan de andere kant net zo heftig bestreden. ‘Bioscoop, expressionisme, theosofie, bokswedstrijden, negerdansen, poker en gokken op paardenrennen’, schrijft Oswald Spengler in 1922, getuigen van de ‘onvruchtbaarheid van de beschaafde mens’.

Spengler, auteur van het roemruchte Ondergang van het Avondland, behoort tot de ‘Conservatieve Revolutie’, een losse groep invloedrijke intellectuelen uit de Republiek van Weimar. Hun theorieën worden gebruikt door diverse nieuwe conservatieve en reactionaire bewegingen die de nieuwe democratie afwijzen. Deze afkeer van de moderniteit bleef niet bij geschriften en debatten. Rechts-nationalistische splinterbewegingen pleegden aanslagen en wakkerden de haat aan tegen joden en andere niet-arische burgers. Politiek gezien kregen ze ook nog steun omdat ze zich ook hard opstelden tegen de communisten, die andere groep extremisten die in die jaren met geweld de straten van Berlijn probeerden te veroveren.

De Republiek van Weimar was ‘een tijd van extremen’, zoals Der Spiegel de jaren twintig noemt. De bloedige straatgevechten tussen extreem-rechts en extreem-links zijn het beruchtste kenmerk ervan. In Die Zeit waarschuwt historicus Andreas Wirsching er wel voor deze vijftien jaren van de eerste Duitse democratie niet over één kam te scheren. Inderdaad, zegt hij, de periode begint met een keiharde schok. In 1918 keren miljoenen getraumatiseerde en gehandicapte soldaten van het front terug, ze vinden een verscheurd land, waar het oude politieke systeem plaats heeft gemaakt voor een instabiele sociaal-democratie.

Vanaf 1923 gaat het al beter met de nieuwe republiek: een relatieve politieke en economische stabiliteit lijkt binnen handbereik. Niemand weet daarom hoe het zou zijn verlopen als ‘1929’ niet zou zijn gekomen. Als gevolg van de wereldwijde economische crisis keert de werkloosheid terug en verscherpen de extremen zich weer – terwijl ‘het midden’ geen weerbare houding tegen de extremisten weet te vinden.

Soldaten tijdens straatgevechten in de Weimarrepubliek. Berlijn, 1920 © Hulton Archive / Getty Images

Voor wie wil, zijn de parallellen met honderd jaar geleden niet moeilijk te trekken. Honderd jaar later lijkt Berlijn opnieuw op weg een metropool te worden. De stad laaft zich aan zijn nieuwe status als populaire bestemming voor bezoekers uit binnen- en buitenland. De hoofdstad ziet zichzelf graag als een centrum voor digitalisering, en heeft, inderdaad, ook de oude filmstudio’s in Babelsberg weer met succes in gebruik genomen. Er zijn zelfs vergevorderde plannen om een luxueus warenhuis uit de jaren twintig aan de Hermannplatz tussen Kreuzberg en Neukölln, tot voor kort een arme migrantenbuurt, opnieuw op te bouwen. Het art deco-gebouw stamt uit 1929, en dient door de Britse sterarchitect David Chipperfield tot multifunctioneel complex te worden herbouwd; de eigenaar is René Benko, een Oostenrijkse multimiljardair wiens bedrijf Signa het grootste private bedrijf van Oostenrijk is.

Op dit soort locaties openbaart zich echter ook onmiskenbaar een nieuwe kloof tussen arm en rijk in Berlijn. Sterk gestegen huizenprijzen duiden op een nieuwe groep kapitaalkrachtigen in de stad, maar maken het stadsleven voor vele anderen juist harder. De uitdijende groep migranten zonder goede opleiding kan een nieuw proletariaat gaan vormen.

Op de Berlinale, het filmfestival van Berlijn, ging vorige week de film Berlin Alexanderplatz in première. De film draagt dezelfde titel als de beroemde roman van Alfred Döblin uit 1929 over de proletariër Franz Biberkopf, die in de goot van het toenmalige Berlijn belandt en probeert deel uit te maken van het respectabele midden. In de hedendaagse versie wordt de nieuwe Biberkopf gespeeld door een zwarte Afrikaan, die de rol speelt van een van de vele Afrikaanse drugsdealers in het park Hasenheide op steenworp afstand van de Hermannplatz, die een groeiend verlangen naar drugs in de stad bedienen.

Buiten de hoofdstedelijke ‘bubbel’ bevindt zich ondertussen ook nog een groeiende groep Wutbürger, die zowel de politieke elite als de migranten aanwijzen als de oorzaak van hun eigen ellende. Met de komst van de AfD in 2017 zit voor het eerst sinds de jaren 1920 een uitgesproken rechts-nationalistische partij in het landelijke parlement. De belangrijkste ‘denker’ in het kielzog van de AfD is Götz Kubitschek. Hij ziet zichzelf als directe erfgenaam van de ‘Conservatieve Revolutie’ rond Spengler. Kubitschek gaat tekeer tegen de multiculturalisering zoals zijn voorlopers te hoop liepen tegen de ‘negerdansen’ van de jaren twintig.

Opnieuw tekent zich dus een scherp conflict af tussen de voor- en tegenstanders van de moderniteit. Op zichzelf is er dan ook niets mis mee om dergelijke vergelijkingen te trekken, zegt historicus Paul Nolte tegen persbureau dpa: ze brengen de fouten van het verleden onder de aandacht, met als doel ‘de democratie’ te verdedigen tegen haar bedreigers, zegt hij. Alleen, voegt hij eraan toe: de verschillen tussen beide periodes zijn wel beduidend groter dan de overeenkomsten. Want het Duitsland van nu is na zeventig jaar ervaring zonder twijfel wél een stabiele democratie. Van een ‘erosie van het midden’ is geen sprake, zegt Nolte. Er zijn weliswaar groepen extremisten, maar de complete politieke, economische en culturele elite is nu overtuigd democratisch, voegt historicus Wirsching toe, en dat was in de jaren twintig niet het geval.

Ook de huidige kloof tussen arm en rijk is in vergelijking met toen minder groot. Tijdens ‘Weimar’ bestond er slechts zes jaar, tussen 1923 en 1929, de mogelijkheid om een enigszins normaal leven op te bouwen, met stabiel werk, een huis en een gezin. Dat is nu de gewoonste zaak van de wereld. Verreweg het grootste deel van Duitsland leidt een ‘normaal’ en geregeld leven, zegt Wirsching.

Misschien vindt men het in het huidige Berlijn daarom ook wel spannend om parallellen met de roemruchte periode uit het verleden te trekken. Vanuit de heimelijke gedachte dat het land waarschijnlijk tóch niet ten onder gaat, gruwt men in de krant over ‘het wankelende midden’, danst men in kostuum ‘op de vulkaan’, en kijkt men op tv naar Babylon Berlin, dat verlekkerd de ‘contrasten van de jaren twintig’, met de excessieve feesten en bloedige straatgevechten, als coulisse heeft genomen.

Het huidige Duitsland moet het met meer normaliteit doen dan vroeger. In de culturele wereld ligt misschien daarom wel het derde verschil met de jaren 1920. Der Spiegel ziet in de ‘psychologische stemming’ van Babylon Berlin weliswaar een verwijzing naar ‘de grote demonen en doktoren van de vroege Duitse filmkunst: Caligari! Nosferatu! Mabuse!’ Maar Babylon Berlin is geen Caligari, daarvoor is de serie, ondanks het spannende decor, te veel een conventioneel drama. Ook de reconstructie van een art deco-gebouw op de Hermannplatz betekent niet dat de stad dezelfde vernieuwingsdrift heeft als in de jaren twintig. Het plan duidt eerder op de toenemende invloed van projectontwikkelaars die inzetten op de nostalgische interesse van de shoppende middenklasse.

2020 is zonder twijfel een tijd van nieuwe extremen, maar zó extreem als die van 1920 zijn ze niet. Das Kabinett des Dr. Caligari maakte de gevolgen ervan aan den lijve mee. Eerst werd de film een wereldsucces, maar in 1933, kort nadat in Duitsland de nazi’s aan de macht waren gekomen, werd de film verboden. In 1938 was Caligari in nazi-Duitsland nog één keer te zien: als onderdeel van de expositie Entartete Kunst in München. Regisseur Robert Wiene, joods, was toen al het land ontvlucht, samen met duizenden andere kunstenaars, schrijvers en filmmakers.